Karei De Cock de schilderijen, de oorlog en de dood De Voorpost - 23.4.1982 - 23 V De passie van de pastoor (2) 23 op 20 U gaf ook nog tekenen, zei u. Dat was waarschijnlijk omdat u zelf goed kon tekenen? KDC: «Bah, van mijn twaalf tot mijn achttien jaar ben ik naar de tekenschool gegaan, d'akademie in Sint-Niklaas. Daar heb ik leren tekenen bij meester De Maeyer. In de hoogste klas moesten wij voor ons examen het engeltje tekenen dat op het graf van Monseigneur Triest in de Gentse Sint-Baafs staat. Vree schoon, met een zandloperke in zijn handen. Het marcheerde ook goed op papier; enkel dat ombreren wilde bij mij niet lukken. Met zijn hoornige vingers heeft De Maeyer mijnen engel geombreerd. Ge kond hem eraf pakken. Ik heb er den eerste prijs mee gehaald.» Kreeg u toen in het kollege nog geen tekenles? KDC: «Jawel, jawel. In de zesdes tekende de professor op bord een karoke. Hij schreef erbij: 'Le carré est une surface bornée par quatre horizons et quatre angles égales'. Dat was het. We hadden in 't Frans leren tekenen, 't Was ernaar ook. Ik dacht: 't zal bij mij zo niet zijn. In het kollege Saint-Louis tekenden wij elke week een monument uit de oudheid: de Sfinx van Gisch, de gevleugelde stier van Chorsobad, de gewonde leeuwin van de Assyriërs, enzovoort. Dat kostte mij elke keer vijf uur aan preparatie. Ik leerde hen alles natekenen met karokes. Over mijn werk legde ik een kader met allemaal vierkantjes in. Langs den ene kant A,B,C langs den andere kant 1,2,3 Zo konden ze niet missen. Na een half uur hadden ze al de grondlijnen. Thuis moes ten ze de ombers, de krachtlijnen aan brengen. Maar de resultaten waren in hel begin allesbehalve goed: drie op twintig, vijf twee. Eén student uitgezonderd: Theo Verwilghen. Tussen ons gezegd, zijn ouders woonden in een groot huis, maar ze waren straatarm. Zijn vader had zaken gedaan in Chicago, in Londen, Parijs en Brussel: alle keren failliet gegaan. Enfin: Theo kon niets, geen Engels, geen Frans, niets. Overal buitengegooid ook. In Sint- Niklaas hadden ze gezegd: hij is onbe kwaam om. Latijn te.doen, hij. mag in geen enkel kollege nog aanvaard worden. Maar zijn moeder kwam smeken bij den bulldog in Lokeren. Goed: hij kwam bij mij terecht. Ne prutser! Die heeft straf ge schreven! Maar in de klas liet ik ze een neoromaans kapiteel tekenen. Toen ze hun cahiers binnenbrachten was er één bij die onmiddellijk mijn aandacht trok: schoon gedaan, met een fijn lijntje, ver zorgd, volmaakt, 't Was van Verwilghen! Ik gaf hem twintig op twintig. Goed is goed. De volgende opdracht was een Romaans raam met, hoger, verschillende arabesken. En weer Verwilghen: schoon getekend, gelaveerd ook, niet te hard, niet te donker, goed begonnen, goed afgewerkt, aangevoeld, met kunstige grij zen. Ik zei: verdorie: die vent kan teke nen. En ik gaf hem weer twintig op twintig. Maar in de klas moest ik altijd de resultaten voorlezen. Ge kunt peinzen! Allemaal zo slecht en enen met al zijn punten. Ik heb hem nog eens 23 op 20 gegeven, en hij verdiende het. Ge kunt dat vergelijken met Flor Peeters; kent ge Flor Peeters? Wel, da's ne vriend van mij, koster-orgelist in de kathedraal van Me- chelen, ne komponist ook, nen hele gro ten artiest. Hij heeft al in alle landen van de wereld koncerten gegeven. Hij is gebo ren op dezelfde dag als ik, zelfde jaar. Flor Peeters heeft zijn laureaatsexamen gedaan in het Lemmenskollege van Me- chelen. Mag ik het vertellen? 't Zal per tang een minuutje duren, zen. Goed. Ze kregen twintig minuten tijd om een be scheiden muzikaal thema uit te werken. Ze moesten erover nadenken, variaties opbouwen, om ter schoonst. Maar Flor Peeters was slim: hij zou met dat ene zinneke de hele schepping uitbeelden. Hij begon met den eersten dag: God schiep hemel en aarde, ne geweldige chaos en Flor Peeters liet dat orgel doorslaan, zijn voeten schoven over de pedalen dan 't niets was. De jury was almeteens verbluft. Dan werd het heel stil: Gods geest drijft door de wateren. En zo ging dat verder met de zeven scheppingsdagen tot bij de knielende, dankbare mens. Hij was al bijna een uur aan 't spelen, maar die mannen zeiden niet stop; ze lieten hem verderspelen, ze waren verbaasd over al die meesterlijk schone variaties. Twintig punten, zeiden ze, da's belachelijk, en hij kreeg er 23! Ziet ge, en dat was hetzelfde met Theo Verwilghen. In het Grieks zeg gen ze: omioe echein artein pantas echein, de hebbende één deugd, heeft ze allen. Op school heeft hij nog veel werkskes gemaakt, voor den baas zijne feestdag bijvoorbeeld. Maar het moment kwam dat hij zijn Latijnse had doorgesukkeld. Zijn ma zei tegen mij: misschien kunnen we van diene jongen nen architekt maken. Da ware 't ideaal, hé, en Verwilghen ging naar Saint-Luc in Gent. Voor Saint-Luc was het juist nen anemieken (bloedloze, ongeïnspireerde, n.v.d.r.) tijd en ze waren maar al te blij met het talent van Verwilli- gen. 't Was enkel een probleem dat taj niet kon rekenen. Voor zijn ingangsexa men moest hij een moeilijk boek over meetkunde doornemen. Hij was erdoor! Later heeft hij een zeer persoonlijke ma nier van tekenen ontwikkeld: een kombi- natie van Jef Van Hoost en Romain Malfliet. Dat zat zo: Jef Van Hoost was een goeie vriend van mij en ik mocht altijd zijn schetsen natekenen. Zijn kunst had een heel eigen karakter: waar het arm was tekende hij het nog armer, waar het sterk was nog sterker, waar brokkelig nog brokkeliger, waar eenzaam nog eenza mer, enzovoort. Romain Malfliet is ook een vriend van mij. Aan de vismijn zaten wij vaak te schilderan. Romain tekende heel fijn, meisjesachtig en afgewerkt. Ook zijn werk heb ik nagetekend. Verwilligen kende ze alle twee dus goed en zijn kunst is een kombinatie van de twee geworden. Hij is later naar Kongo getrokken en daar is hij nu een suksesvol architekt. De universiteit van Kinshasa heeft hij gete kend! Ge ziet, hé, die was in het begin nergens goed voor Na twintig jaar moest de leraar zijn studenten vaarwel zeggen. Hij werd direkteur van een hospies in Gent. Wezen, arme zieken, bejaarden vertrouwde men daar aan zijn zielezorg toe. Hij besteedde er veel aandacht aan het kommunice- ren en té veel aan het bekeren van zondaars KDC: «Mijn eerste dag in Gent heb ik bijna ononderbroken biecht gehoord; de volgende dag was een triomf: al die men sen kwamen te kommunie. Ik dacht: dat is hier een aards paradijs. De dag daarna: niémand meer! Eigenaardig: ze gingen allemaal naar de mis, ze hadden allemaal een schone biecht gesproken, maar niet te kommunie gaan, hé! God verwachtte dat hij in het hart van die mensen mocht komen! Schatten voor d'eeuwigheid kon den ze winnen. Hoe dom, hoe dom, hoe dom! Ik ben beginnen preken, maar geen avans, tot twee mannen naar voren kwa men: ne groten Amerikaan en,een klein Vlamingske. Na nen tijd gingen z'alle- maal, en ze zijn blijven gaan, de vijf jaar dat ik er gebleven ben. Veel mensen hebben op de tijd dat ze in de kliniek lagen alle Pasens die ze nog achterstonden ingehaald». U bleef daar maar vijf jaar? Is dat niet een opvallend korte periode? KDC: «Dat is een droef avontuur. Ik ben daar eigenlijk weggejaagd. Drie jaar na mijn komst was het hospies een par.adijs: er heerste rust en vrede, iedereen was gelukkig. Moeder Adolphine was een goede moeder en alles liep vlot. Maar toen kwam er een andere overste: moeder Beata, dat wil zeggen: de zaligmakende. Ze heeft ze allemaal zalig gemaakt, zeg! Ze was een heks; ze wilde mij weg- hebben.» Waarom? KDC: «Jaloers? Ik weet het niet. Alles legde ze slecht uit. Het bestuur van het hospies nu was, grof genomen, een socia listisch bestuur. Vriendelijke en recht vaardige heren, daar niet van. Der was er enen bij die nogal veel deed voor het klooster. Toch was 't ne gepattineerde geus,(sic, n.v.d.r.). Zijn vrouw was ook een heks, een helleveeg, nijdig en de mensen pesten en zo. Op een bepaald moment moest dienen heer geopereerd worden. Wij waren natuurlijk rap goeie vrienden en die man had wel al eens gepeinsd dat hij toch liever naar den hemel dan naar de hel zou gaan. Spijtig genoeg kwam zijn vrouw elke nacht bij hem slapen en ze waakte erover dat hij geen priester kon spreken, dat hij niet kon biechten. Dat dreigde daar dus slecht af te lopen. Maar ik had toevallig wonderlijke medalies van Catherina de Bourrée, ge weet wel, van die medalies die Ons Lie- vrouw in Parijs aan Catharina de Bourrée gegeven had. Goed, ik legde zo'n medail le onder het hoofdkussen van die mens. Hij werd er rustiger van, ge kond het hem aanzien, maar zijn vrouw had die medaille gevonden het was precies of ik had hem een spuit morfine gegeven: ze maakte kabaal, ze begon te roepen dat iedereen er wakker van werd. Ge kunt denken: de Moeder vroeg niet liever; ze is naar 't bisdom gaan zeggen dat ik mij niet kon houden aan de wetten van de welvoeglijk heid. En 't bisdom heeft gezegd: allee, vooruit kom: we zullen hem benoemen op een gemeente». Dat werd Verrebroek? KDC: «Neenee! Maldegem-Donck. Ik had er nog nooit van gehoord. De pastoor daar was ziek geworden, neurasteniek: alles was hem teveel. Hij woonde daar pertang afgelegen, maar hij verhuisde naar Middelburg. Ze hebben mij daar gemakkelijk aanvaard. Brave mensen al lemaal. We hebben reizen ingelegd, van alles georganiseerd. Ne leutigen tijd: die mensen waren niets gewoon. Maar mijne voorganger kon het ook in Middelburg niet uithouden. Begrijpelijk: de oorlog had er zwaar huisgehouden en men was volop bezig alles te herbouwen. Hij is dan teruggekomen en bij ons is hij genezen: volledig herleefd. We hebben wel nog de kiekens moeten wegdoen: die maakten hem te vroeg wakker.» met een wijkmeester trok hij erop uit: twee 1 redders in nood. De Cock was op slag populair. Echter maar tot op een zekere hoogte: «In de winter was het bijtend koud in de kerk, bijtend koud. In veel kerken was dat nog zo in die tijd. Ik besloot dus om vuurpotten aan te kopen. Omdat ze nogal duur waren, kocht ik er maar zes. Dan zouden we het toch al een beetje warmer hebben. Maar dan moest ik laten rondgaan in de kerk om die som te krijgen. Ik dacht: het zal hier wel gesmeerd lopen. Niets jong! Ik heb alles met mijn eigen geld moeten betalen. En zovoort, enzovoort. In mijn gedachten is dat daar een beetje liberaal volk, ne liberale geest, veel boeren ook. We waren beste vrienden, hoor, maar als het erop aankwam te betalen: niéts, niéts! Nog een voorbeeld. Naast de pastorij stond ne stal, waar vroeger de pastoors hun paarden hadden staan. Miserabel! Een domein van muggen en spinnen, muizen en ratten. We hebben het afgebroken en er drie schone zaaltjes gebouwd. In 't weekend kwamen de jeugdbewegingen er spelen, in de week kwamen de ouden van dagen er kaarten. Maar niemand die den bouw echt ge steund had, niemand die was komen mee helpen bij den bouw of ne cent gegeven had. Ook 't gemeentebestuur deed niets. Mijnen thuis heeft honderdduizenden franken besteed aan de parochie!» Pastoor De Cock begrijpt zijn wereld niet altijd. Hij overweegt maar, organiseert maar, argeloos en van geen kwaad bewust. Hij bedoelt het toch goed? Financieel- ekonomische bepalingen hebben zijn diep onbegrip; hij volgt liever zijn spontane pastoorsinzichten en die strookten niet al tijd met de wettelijke.De wereld is dom jong, dom! Ge moet weten: onze kerkfa briek had tegen Meerdonk aan een akker, ne zeer slechten akker van onvruchtbare zandgrond. We konden hem daar voor een klein prijske verhuren. Het was de tijd dat de staat veel gronden opkocht om de baan Antwerpen-Zelzate te kunnen leggen. Alle boeren lieten hun grond eerst voor veel geld uitzavelen voor ze hem verkochten. Ik had dat gehoord. Voor onze grond was dat een aangelegenheid van de kerkfabriek, van De Keersmaec- ker, maar die was nogal drakerig, metiku- leus, alles veel te wijs zien en zo. Als ge hem iets vroeg, wist ge al op voorhand dat hij van nee zou zeggen. Goed: ik had gedacht, we gaan dien akker laten uitza velen, dat brengt veel geld op; als hij uitgezaveld is bekomt ge ne put, die kunt ge vullen met water en dan hebt ge ne vijver. Ne visvijver kunt ge tegen een hogere prijs verhuren dan een arme ak ker. Een goeie zaak dus. 't Kontrakt was getekend, maar door jaloezie en overdra gen j ben ik in 't gevang geraakt. Diefstal, zeiden ze. Geld gebruikt dat niet inge schreven was en zo. Een heel proces. Heel de wereld is soms één paperasserij, jong.» De straf U bent blijkbaar een fervent schilderijen verzamelaar. Uw woonkamer, uw slaap kamer, alles staat volIs dat altijd al zo geweest? KDC: «Neenee, dat is een hele historie. Ik ga u eerst dit zeggen: ik heb maar één ideaal: in een celleke wonen met vier witte muren, een kruiske en een Lie- vrouwke, da's al. Maar ik word gestraft met meer dan 300 schilderijen, zi.» Gestraft? KDC: «Allee zeg: 't is een straf zen om daartussen te leven en te slapen. 30 jaar geleden is 't begonnen en ondertussen is het uitgegroeid tot een hulp aan schilders. Hebt ge moed om te luisteren? Dan zal ik het u vertellen. Ik was pastoor in Malde gem-Donck en zo rond vier uur loop ik te brevieren in de dreef langs de kerk. Ik kom mijnheer Albert Steel tegen met zijn dam Dénise. Ze brachten mij de groeten van hun broer, de priester Maurice Steel. Albert had een schilderijke bij: buitenge woon schoon. Hij wilde het mij verkopen tegen een erg lage prijs, iets van niemen dal. Maar ik had nooit op schilderijen kopen gepeinsd. Hij ging dan maar terug, met zijn schilderijke in zijn hand, naar zijn autoke: een miserabel bakske. Ik hoorde hem denken: weeral niets. Hij had nog niet veel sukses gekend, maar dat zit zo: de mensen kennen van schilderijen meestal niets en durven maar kopen als de klok van de reklame luidt dat ze berst. Albert Steel kon dus goe schilderen, maar hij was straatarm. Ik heb hem teruggeroepen en wilde hem met een postcheck betaien, maar hij zei: ge moogt het voor niets hebben, uw waardering is mij meer waard dan uw geld. Hij zei toen ook dat hij portretschil der wilde worden lijk zijn vader, de grote Leo Steel; die had met zijn penseel 17 kinderen grootgebracht. Maar zonder akademie, op dertigjarige leeftijd nog portretschilder willen worden? Ik stelde hem voor om mijn moeder te schilderen. Er hadden het al veel geprobeerd, maar 't was nooit echt goed: te lomp, te zwaar, te weinig gelijkend Mijn moeder had nogal een vive uitdrukking, niet zo ge makkelijk om te portretteren. Albert Steel wilde het proberen, 's Morgens begon hij eraan, 's Avonds was het af: prachtig, sprankelend gelijkend, die auto ritaire blik, alles, 't Is ons nu honderddui zenden waard. Toen dacht ik: waarom zou hij niet de hele kerkraad schilderen? Die bestond uit allemaal oude boeren. Hij begon met de voorzitter van de kerkfa briek. Achteraf kwam de familie kijken en die was vol lof. Ze bedankten mij, bedankten de schilder en gingen naar huis. Geen geld. De week erna: de vol gende boer, 'k zal hem u tonen (De Cock haalt zonder zoeken het bewuste doek tussen een stapel uit: een oude boer, type boer Coene, in hemdsmouwen, met ruwe, behaarde armen). Meesterlijk, vindt ge niet? Maar 't zelfden hé: neig kontent, maar geen geld. Zo schoten we niet veel op. Misschien konden we ooit wel een tentoonstelling geven. Zo zou hij naam krijgen. We spraken af: hij schilderde, ik betaalde hem 100 frank per uur plus den doek, de verf en de kader. Zijn eerste expositie was in Eeklo. Hij heeft daar, dertig jaar geleden zeg, een schilderij verkocht voor 7.000 frank! Dat geld was dan voor hem; hij betaalde mijn vroegere onkosten terug, ziet ge? Zo is dat ge groeid.» U bent een mecenas? KDC: «Hé?» Een mecenas? KDC: «Neenee, nen ouwe pastoor ben ik. Heren en dames die graag schilder zouden worden, kwamen in dien tijd kij ken hoe Albert Steel schilderde. En Al- bert zien schilderen, is kunnen schilderen. Danig eenvoudig, lijk boterhammen eten. Uit ons manier van werken zijn verschil lende artiesten gegroeid, o.a. Albert Smet, juffrouw Tieleman, Frank De Co- ninck, Julien Van Mieghem.» Hoeveel mensen helpt u zo? KDC: «Helpen? Ik help niemand. Hoe veel mensen zuigt ge uit, moet ge vragen. Ne pastoor is ne jood, jong. 't Is hier een firma geworden. Ge ziet: ik heb hier ondertussen al zoveel schilderijen. Wat kan ik ermee doen? Ik zal er nooit één aan de muur hangen; vier witte muren, da's al wat ik vraag. Ge weet het misschien niet, maar veel schilders leven in grote armoe de. Voor een klein prijske koop ik van hen een schilderij ze moeten toch kunnen leven en die schilderijen expo seren we dan. Als ik ze verkoop, zorg ik er altijd voor dat ik er het dubbele voor krijg. Fifty fifty dus. Den enen helft is voor 't goe werk, om kerken te bouwen, parochiale zalen, jeugdhemen, voor de doven, enzovoort, de andere helft is voor de schilder. In Halle hebben we onlangs nog geëxposeerd voor een kerk, vorige week in Herenthout en dit weekend in Geraardsbergen voor de stomdoven, met Pasen, als 't God belieft, voor de pastoor van Kallo. In 't algemeen staan wij onder alle markten en 't is altijd best werk. Soms koop ik wel schilderijen die niet veel bijzonders zijn tegen een daghuurprijs, en Albert Steel maakt daarvan dan kunst- werkskes. Ge moogt dat allemaal niet te luid zeggen tegenwoordig. We leven in ne rare wereld voor zulke dingen. Met de fiskus en al die andere onnozelheden.» Had u al last met de fiskus? KDC: «Oei! Voor '77 heb ik over d'hon- derdduizend frank moeten betalen. Te rugwerkende kracht of zoiets. Belache lijk. Ik denk dat ze het nu wel begrepen hebben: ze weten ook wel dat ik dit allemaal doe voor goeie werken; da's niat om winst te maken, da's om mensen uit de nood te helpen.» Dien prachtigen toren De oude pastoor van Maldegem-Donck gooide het op een akkoordje met het bis dom: hij zou blijven, De Cock zou een goeie, nieuwe post krijgen: Verrebroek, het noord-Wase dorp met 'dien prachtigen toren'. Grote feest», zegt Karei De Cock. De Verrebroekenaren hebben hem destijds met veel luister en liefde binnengehaald. Ze verheugden zich vooral over het vertrek van zijn voorganger, niet bepaald een geliefd figuur. In '52, kort vóór de aanstel ling van De Cock, had o.a. Verrebroek onder een dijkbreuk te lijden gekregen. Tot ver in de omtrek organiseerde men kollek- tes om de getroffenen er weer bovenop te helpen. Het bisdom gaf Karei De Cock 300.000frank in handen om in Verrebroek de meest direkte nood te lenigen. Samen Karweikes voor Peer, Jan en Klaas Hoe vult u uw dagen? KDC: Opstaan om zeven uur. Van 't bisdom moet ik thuis elke dag de mis lezen. Ik kan geen straat ver gaan; mijn hart wil niet meer mee. Dus: om half acht een mis. Mijn meid is daar oneindig kontent voor, jong. Die kan ook niet meer buiten. En dan: tja, ik ben geweldig ziek, hé. Gene cent nog waard, zegt de dokter en ik moet van hem dus nog wat slapen. Daarna begin ik mijn brieven te schrijven en verder hou ik mij met de schilderijen bezig. Ik zou doodgraag zelf schilderen, maar 'k heb er genen tijd voor. Der moet zoveel gebeuren: ik moet de schilderijen vernissen, inkaderen, scheurkes repareren, karweikes voor Jan, Peer en Klaas. Ons zaak behartigen, hé.» Zelf verdient u er niets aan? KDC: «Niets! Ik heb een goe pensioen. Vroeger, toen ik direkteur was, kreeg ik geen loon, wel een beetje drinkgeld, wei nig, veel te weinig. Ik had kompassie met mezelf, maar nu heb ik zoveel als toen ik in den tijd heel den dag pastoor was. Ziet eens! 't Is altijd van den eersten dag weg, zen, om mijn schulden te betalen, het deel van mijn meid en zo, maar allee.» U draagt nog een soutane. Dat is toch vrij ongewoon in deze tijd? KDC: «Ik kan u geen echte reden geven. Ik vraag u enkel: waarom zou ik het niet dragen? Vroeger droeg alleman het. Ik heb hier wel een klein boekske van de Mariale Priesterbeweging: «Onze-Lieve- Vrouw aan haar dierbare priesters». Schoon, jong. Hier staat in dat zij van ons verlangt dat wij het oude priestergewaad dragen: de soutane en de kol. Monseig neur wil dat zijn priesters tenminste een Romeinse kol zouden dragen. Sommige geestelijken zijn slimmer dan den bis schop: die dragen alleen maar een kruiske en ne plastron. Ze gehoorzamen niet meer allemaal, Poppe is al te lang dood.» Onze bisschop is misschien wel te streng vóór zijn tijd? KDC: «Néé!! Dat zegt de duivel elke dag! Hij is een wijs, een verstandig man, stichter van de rots.» U bent ook een verwoed lifter. Heel Beve- ren heeft u wel al eens in zijn auto gehad KDC: «Mijnheer Leo, er is eens een bisschop geweest en die zei tegen zijn priesters:-als ge u moet verplaatsen om uw mensen te bereiken, verkies dan het lif ten. Hij had gelijk: niemand zal u voorbij rijden en zo leert ge de mensen kennen. Alleen ne Jood of Protestant zal niet stoppen maar tot daartoe. Als ik 's avonds in de kerk de tweede mis wil horen, dan gaat het niet meer te voet. Ik ben ne sukkelaar, onderweg moet ik al een pille- ke pakken. Maar ik vraag dan aan iemand of ik mag meerijden tot bij de kerk en nadien vraag ik hoeveel mijn schuld is voor deze korte, nuttige rit. Niets, zeggen ze altijd. Dank ook aan mijn soutane, héLeo DE BOCK (vervolg volgende week)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1982 | | pagina 23