Karei De Cock
de schilderijen,
de oorlog en de dood
De Voorpost - 23.4.1982 - 23
V
De passie van de pastoor (2)
23 op 20
U gaf ook nog tekenen, zei u. Dat was
waarschijnlijk omdat u zelf goed kon
tekenen?
KDC: «Bah, van mijn twaalf tot mijn
achttien jaar ben ik naar de tekenschool
gegaan, d'akademie in Sint-Niklaas. Daar
heb ik leren tekenen bij meester De
Maeyer. In de hoogste klas moesten wij
voor ons examen het engeltje tekenen dat
op het graf van Monseigneur Triest in de
Gentse Sint-Baafs staat. Vree schoon,
met een zandloperke in zijn handen. Het
marcheerde ook goed op papier; enkel dat
ombreren wilde bij mij niet lukken. Met
zijn hoornige vingers heeft De Maeyer
mijnen engel geombreerd. Ge kond hem
eraf pakken. Ik heb er den eerste prijs
mee gehaald.»
Kreeg u toen in het kollege nog geen
tekenles?
KDC: «Jawel, jawel. In de zesdes tekende
de professor op bord een karoke. Hij
schreef erbij: 'Le carré est une surface
bornée par quatre horizons et quatre
angles égales'. Dat was het. We hadden in
't Frans leren tekenen, 't Was ernaar ook.
Ik dacht: 't zal bij mij zo niet zijn. In het
kollege Saint-Louis tekenden wij elke
week een monument uit de oudheid: de
Sfinx van Gisch, de gevleugelde stier van
Chorsobad, de gewonde leeuwin van de
Assyriërs, enzovoort. Dat kostte mij elke
keer vijf uur aan preparatie. Ik leerde hen
alles natekenen met karokes. Over mijn
werk legde ik een kader met allemaal
vierkantjes in. Langs den ene kant A,B,C
langs den andere kant 1,2,3 Zo
konden ze niet missen. Na een half uur
hadden ze al de grondlijnen. Thuis moes
ten ze de ombers, de krachtlijnen aan
brengen. Maar de resultaten waren in hel
begin allesbehalve goed: drie op twintig,
vijf twee. Eén student uitgezonderd:
Theo Verwilghen. Tussen ons gezegd, zijn
ouders woonden in een groot huis, maar
ze waren straatarm. Zijn vader had zaken
gedaan in Chicago, in Londen, Parijs en
Brussel: alle keren failliet gegaan. Enfin:
Theo kon niets, geen Engels, geen Frans,
niets. Overal buitengegooid ook. In Sint-
Niklaas hadden ze gezegd: hij is onbe
kwaam om. Latijn te.doen, hij. mag in geen
enkel kollege nog aanvaard worden. Maar
zijn moeder kwam smeken bij den bulldog
in Lokeren. Goed: hij kwam bij mij
terecht. Ne prutser! Die heeft straf ge
schreven! Maar in de klas liet ik ze een
neoromaans kapiteel tekenen. Toen ze
hun cahiers binnenbrachten was er één bij
die onmiddellijk mijn aandacht trok:
schoon gedaan, met een fijn lijntje, ver
zorgd, volmaakt, 't Was van Verwilghen!
Ik gaf hem twintig op twintig. Goed is
goed. De volgende opdracht was een
Romaans raam met, hoger, verschillende
arabesken. En weer Verwilghen: schoon
getekend, gelaveerd ook, niet te hard,
niet te donker, goed begonnen, goed
afgewerkt, aangevoeld, met kunstige grij
zen. Ik zei: verdorie: die vent kan teke
nen. En ik gaf hem weer twintig op
twintig. Maar in de klas moest ik altijd de
resultaten voorlezen. Ge kunt peinzen!
Allemaal zo slecht en enen met al zijn
punten. Ik heb hem nog eens 23 op 20
gegeven, en hij verdiende het. Ge kunt
dat vergelijken met Flor Peeters; kent ge
Flor Peeters? Wel, da's ne vriend van mij,
koster-orgelist in de kathedraal van Me-
chelen, ne komponist ook, nen hele gro
ten artiest. Hij heeft al in alle landen van
de wereld koncerten gegeven. Hij is gebo
ren op dezelfde dag als ik, zelfde jaar.
Flor Peeters heeft zijn laureaatsexamen
gedaan in het Lemmenskollege van Me-
chelen. Mag ik het vertellen? 't Zal per
tang een minuutje duren, zen. Goed. Ze
kregen twintig minuten tijd om een be
scheiden muzikaal thema uit te werken.
Ze moesten erover nadenken, variaties
opbouwen, om ter schoonst. Maar Flor
Peeters was slim: hij zou met dat ene
zinneke de hele schepping uitbeelden. Hij
begon met den eersten dag: God schiep
hemel en aarde, ne geweldige chaos en
Flor Peeters liet dat orgel doorslaan, zijn
voeten schoven over de pedalen dan 't
niets was. De jury was almeteens verbluft.
Dan werd het heel stil: Gods geest drijft
door de wateren. En zo ging dat verder
met de zeven scheppingsdagen tot bij de
knielende, dankbare mens. Hij was al
bijna een uur aan 't spelen, maar die
mannen zeiden niet stop; ze lieten hem
verderspelen, ze waren verbaasd over al
die meesterlijk schone variaties. Twintig
punten, zeiden ze, da's belachelijk, en hij
kreeg er 23! Ziet ge, en dat was hetzelfde
met Theo Verwilghen. In het Grieks zeg
gen ze: omioe echein artein pantas echein,
de hebbende één deugd, heeft ze allen.
Op school heeft hij nog veel werkskes
gemaakt, voor den baas zijne feestdag
bijvoorbeeld. Maar het moment kwam
dat hij zijn Latijnse had doorgesukkeld.
Zijn ma zei tegen mij: misschien kunnen
we van diene jongen nen architekt maken.
Da ware 't ideaal, hé, en Verwilghen ging
naar Saint-Luc in Gent. Voor Saint-Luc
was het juist nen anemieken (bloedloze,
ongeïnspireerde, n.v.d.r.) tijd en ze waren
maar al te blij met het talent van Verwilli-
gen. 't Was enkel een probleem dat taj
niet kon rekenen. Voor zijn ingangsexa
men moest hij een moeilijk boek over
meetkunde doornemen. Hij was erdoor!
Later heeft hij een zeer persoonlijke ma
nier van tekenen ontwikkeld: een kombi-
natie van Jef Van Hoost en Romain
Malfliet. Dat zat zo: Jef Van Hoost was
een goeie vriend van mij en ik mocht
altijd zijn schetsen natekenen. Zijn kunst
had een heel eigen karakter: waar het arm
was tekende hij het nog armer, waar het
sterk was nog sterker, waar brokkelig nog
brokkeliger, waar eenzaam nog eenza
mer, enzovoort. Romain Malfliet is ook
een vriend van mij. Aan de vismijn zaten
wij vaak te schilderan. Romain tekende
heel fijn, meisjesachtig en afgewerkt. Ook
zijn werk heb ik nagetekend. Verwilligen
kende ze alle twee dus goed en zijn kunst
is een kombinatie van de twee geworden.
Hij is later naar Kongo getrokken en daar
is hij nu een suksesvol architekt. De
universiteit van Kinshasa heeft hij gete
kend! Ge ziet, hé, die was in het begin
nergens goed voor
Na twintig jaar moest de leraar zijn studenten
vaarwel zeggen. Hij werd direkteur van een
hospies in Gent. Wezen, arme zieken, bejaarden
vertrouwde men daar aan zijn zielezorg toe. Hij
besteedde er veel aandacht aan het kommunice-
ren en té veel aan het bekeren van zondaars
KDC: «Mijn eerste dag in Gent heb ik
bijna ononderbroken biecht gehoord; de
volgende dag was een triomf: al die men
sen kwamen te kommunie. Ik dacht: dat is
hier een aards paradijs. De dag daarna:
niémand meer! Eigenaardig: ze gingen
allemaal naar de mis, ze hadden allemaal
een schone biecht gesproken, maar niet te
kommunie gaan, hé! God verwachtte dat
hij in het hart van die mensen mocht
komen! Schatten voor d'eeuwigheid kon
den ze winnen. Hoe dom, hoe dom, hoe
dom! Ik ben beginnen preken, maar geen
avans, tot twee mannen naar voren kwa
men: ne groten Amerikaan en,een klein
Vlamingske. Na nen tijd gingen z'alle-
maal, en ze zijn blijven gaan, de vijf jaar
dat ik er gebleven ben. Veel mensen
hebben op de tijd dat ze in de kliniek
lagen alle Pasens die ze nog achterstonden
ingehaald».
U bleef daar maar vijf jaar? Is dat niet een
opvallend korte periode?
KDC: «Dat is een droef avontuur. Ik ben
daar eigenlijk weggejaagd. Drie jaar na
mijn komst was het hospies een par.adijs:
er heerste rust en vrede, iedereen was
gelukkig. Moeder Adolphine was een
goede moeder en alles liep vlot. Maar
toen kwam er een andere overste: moeder
Beata, dat wil zeggen: de zaligmakende.
Ze heeft ze allemaal zalig gemaakt, zeg!
Ze was een heks; ze wilde mij weg-
hebben.»
Waarom?
KDC: «Jaloers? Ik weet het niet. Alles
legde ze slecht uit. Het bestuur van het
hospies nu was, grof genomen, een socia
listisch bestuur. Vriendelijke en recht
vaardige heren, daar niet van. Der was er
enen bij die nogal veel deed voor het
klooster. Toch was 't ne gepattineerde
geus,(sic, n.v.d.r.). Zijn vrouw was ook
een heks, een helleveeg, nijdig en de
mensen pesten en zo. Op een bepaald
moment moest dienen heer geopereerd
worden. Wij waren natuurlijk rap goeie
vrienden en die man had wel al eens
gepeinsd dat hij toch liever naar den
hemel dan naar de hel zou gaan. Spijtig
genoeg kwam zijn vrouw elke nacht bij
hem slapen en ze waakte erover dat hij
geen priester kon spreken, dat hij niet kon
biechten. Dat dreigde daar dus slecht af te
lopen. Maar ik had toevallig wonderlijke
medalies van Catherina de Bourrée, ge
weet wel, van die medalies die Ons Lie-
vrouw in Parijs aan Catharina de Bourrée
gegeven had. Goed, ik legde zo'n medail
le onder het hoofdkussen van die mens.
Hij werd er rustiger van, ge kond het hem
aanzien, maar zijn vrouw had die medaille
gevonden het was precies of ik had hem
een spuit morfine gegeven: ze maakte
kabaal, ze begon te roepen dat iedereen
er wakker van werd. Ge kunt denken: de
Moeder vroeg niet liever; ze is naar 't
bisdom gaan zeggen dat ik mij niet kon
houden aan de wetten van de welvoeglijk
heid. En 't bisdom heeft gezegd: allee,
vooruit kom: we zullen hem benoemen op
een gemeente».
Dat werd Verrebroek?
KDC: «Neenee! Maldegem-Donck. Ik
had er nog nooit van gehoord. De pastoor
daar was ziek geworden, neurasteniek:
alles was hem teveel. Hij woonde daar
pertang afgelegen, maar hij verhuisde
naar Middelburg. Ze hebben mij daar
gemakkelijk aanvaard. Brave mensen al
lemaal. We hebben reizen ingelegd, van
alles georganiseerd. Ne leutigen tijd: die
mensen waren niets gewoon. Maar mijne
voorganger kon het ook in Middelburg
niet uithouden. Begrijpelijk: de oorlog
had er zwaar huisgehouden en men was
volop bezig alles te herbouwen. Hij is dan
teruggekomen en bij ons is hij genezen:
volledig herleefd. We hebben wel nog de
kiekens moeten wegdoen: die maakten
hem te vroeg wakker.»
met een wijkmeester trok hij erop uit: twee 1
redders in nood. De Cock was op slag
populair. Echter maar tot op een zekere
hoogte: «In de winter was het bijtend
koud in de kerk, bijtend koud. In veel
kerken was dat nog zo in die tijd. Ik
besloot dus om vuurpotten aan te kopen.
Omdat ze nogal duur waren, kocht ik er
maar zes. Dan zouden we het toch al een
beetje warmer hebben. Maar dan moest
ik laten rondgaan in de kerk om die som
te krijgen. Ik dacht: het zal hier wel
gesmeerd lopen. Niets jong! Ik heb alles
met mijn eigen geld moeten betalen. En
zovoort, enzovoort. In mijn gedachten is
dat daar een beetje liberaal volk, ne
liberale geest, veel boeren ook. We waren
beste vrienden, hoor, maar als het erop
aankwam te betalen: niéts, niéts! Nog een
voorbeeld. Naast de pastorij stond ne stal,
waar vroeger de pastoors hun paarden
hadden staan. Miserabel! Een domein van
muggen en spinnen, muizen en ratten. We
hebben het afgebroken en er drie schone
zaaltjes gebouwd. In 't weekend kwamen
de jeugdbewegingen er spelen, in de week
kwamen de ouden van dagen er kaarten.
Maar niemand die den bouw echt ge
steund had, niemand die was komen mee
helpen bij den bouw of ne cent gegeven
had. Ook 't gemeentebestuur deed niets.
Mijnen thuis heeft honderdduizenden
franken besteed aan de parochie!»
Pastoor De Cock begrijpt zijn wereld niet
altijd. Hij overweegt maar, organiseert
maar, argeloos en van geen kwaad bewust.
Hij bedoelt het toch goed? Financieel-
ekonomische bepalingen hebben zijn diep
onbegrip; hij volgt liever zijn spontane
pastoorsinzichten en die strookten niet al
tijd met de wettelijke.De wereld is dom
jong, dom! Ge moet weten: onze kerkfa
briek had tegen Meerdonk aan een akker,
ne zeer slechten akker van onvruchtbare
zandgrond. We konden hem daar voor
een klein prijske verhuren. Het was de
tijd dat de staat veel gronden opkocht om
de baan Antwerpen-Zelzate te kunnen
leggen. Alle boeren lieten hun grond eerst
voor veel geld uitzavelen voor ze hem
verkochten. Ik had dat gehoord. Voor
onze grond was dat een aangelegenheid
van de kerkfabriek, van De Keersmaec-
ker, maar die was nogal drakerig, metiku-
leus, alles veel te wijs zien en zo. Als ge
hem iets vroeg, wist ge al op voorhand dat
hij van nee zou zeggen. Goed: ik had
gedacht, we gaan dien akker laten uitza
velen, dat brengt veel geld op; als hij
uitgezaveld is bekomt ge ne put, die kunt
ge vullen met water en dan hebt ge ne
vijver. Ne visvijver kunt ge tegen een
hogere prijs verhuren dan een arme ak
ker. Een goeie zaak dus. 't Kontrakt was
getekend, maar door jaloezie en overdra
gen j ben ik in 't gevang geraakt. Diefstal,
zeiden ze. Geld gebruikt dat niet inge
schreven was en zo. Een heel proces. Heel
de wereld is soms één paperasserij, jong.»
De straf
U bent blijkbaar een fervent schilderijen
verzamelaar. Uw woonkamer, uw slaap
kamer, alles staat volIs dat altijd al zo
geweest?
KDC: «Neenee, dat is een hele historie.
Ik ga u eerst dit zeggen: ik heb maar één
ideaal: in een celleke wonen met vier
witte muren, een kruiske en een Lie-
vrouwke, da's al. Maar ik word gestraft
met meer dan 300 schilderijen, zi.»
Gestraft?
KDC: «Allee zeg: 't is een straf zen om
daartussen te leven en te slapen. 30 jaar
geleden is 't begonnen en ondertussen is
het uitgegroeid tot een hulp aan schilders.
Hebt ge moed om te luisteren? Dan zal ik
het u vertellen. Ik was pastoor in Malde
gem-Donck en zo rond vier uur loop ik te
brevieren in de dreef langs de kerk. Ik
kom mijnheer Albert Steel tegen met zijn
dam Dénise. Ze brachten mij de groeten
van hun broer, de priester Maurice Steel.
Albert had een schilderijke bij: buitenge
woon schoon. Hij wilde het mij verkopen
tegen een erg lage prijs, iets van niemen
dal. Maar ik had nooit op schilderijen
kopen gepeinsd. Hij ging dan maar terug,
met zijn schilderijke in zijn hand, naar
zijn autoke: een miserabel bakske. Ik
hoorde hem denken: weeral niets. Hij had
nog niet veel sukses gekend, maar dat zit
zo: de mensen kennen van schilderijen
meestal niets en durven maar kopen als de
klok van de reklame luidt dat ze berst.
Albert Steel kon dus goe schilderen, maar
hij was straatarm.
Ik heb hem teruggeroepen en wilde hem
met een postcheck betaien, maar hij zei:
ge moogt het voor niets hebben, uw
waardering is mij meer waard dan uw
geld. Hij zei toen ook dat hij portretschil
der wilde worden lijk zijn vader, de grote
Leo Steel; die had met zijn penseel 17
kinderen grootgebracht. Maar zonder
akademie, op dertigjarige leeftijd nog
portretschilder willen worden? Ik stelde
hem voor om mijn moeder te schilderen.
Er hadden het al veel geprobeerd, maar 't
was nooit echt goed: te lomp, te zwaar, te
weinig gelijkend Mijn moeder had
nogal een vive uitdrukking, niet zo ge
makkelijk om te portretteren. Albert
Steel wilde het proberen, 's Morgens
begon hij eraan, 's Avonds was het af:
prachtig, sprankelend gelijkend, die auto
ritaire blik, alles, 't Is ons nu honderddui
zenden waard. Toen dacht ik: waarom
zou hij niet de hele kerkraad schilderen?
Die bestond uit allemaal oude boeren. Hij
begon met de voorzitter van de kerkfa
briek. Achteraf kwam de familie kijken
en die was vol lof. Ze bedankten mij,
bedankten de schilder en gingen naar
huis. Geen geld. De week erna: de vol
gende boer, 'k zal hem u tonen (De Cock
haalt zonder zoeken het bewuste doek
tussen een stapel uit: een oude boer, type
boer Coene, in hemdsmouwen, met ruwe,
behaarde armen). Meesterlijk, vindt ge
niet? Maar 't zelfden hé: neig kontent,
maar geen geld. Zo schoten we niet veel
op. Misschien konden we ooit wel een
tentoonstelling geven. Zo zou hij naam
krijgen. We spraken af: hij schilderde, ik
betaalde hem 100 frank per uur plus den
doek, de verf en de kader. Zijn eerste
expositie was in Eeklo. Hij heeft daar,
dertig jaar geleden zeg, een schilderij
verkocht voor 7.000 frank! Dat geld was
dan voor hem; hij betaalde mijn vroegere
onkosten terug, ziet ge? Zo is dat ge
groeid.»
U bent een mecenas?
KDC: «Hé?»
Een mecenas?
KDC: «Neenee, nen ouwe pastoor ben
ik. Heren en dames die graag schilder
zouden worden, kwamen in dien tijd kij
ken hoe Albert Steel schilderde. En Al-
bert zien schilderen, is kunnen schilderen.
Danig eenvoudig, lijk boterhammen eten.
Uit ons manier van werken zijn verschil
lende artiesten gegroeid, o.a. Albert
Smet, juffrouw Tieleman, Frank De Co-
ninck, Julien Van Mieghem.»
Hoeveel mensen helpt u zo?
KDC: «Helpen? Ik help niemand. Hoe
veel mensen zuigt ge uit, moet ge vragen.
Ne pastoor is ne jood, jong. 't Is hier een
firma geworden. Ge ziet: ik heb hier
ondertussen al zoveel schilderijen. Wat
kan ik ermee doen? Ik zal er nooit één aan
de muur hangen; vier witte muren, da's al
wat ik vraag. Ge weet het misschien niet,
maar veel schilders leven in grote armoe
de. Voor een klein prijske koop ik van
hen een schilderij ze moeten toch
kunnen leven en die schilderijen expo
seren we dan. Als ik ze verkoop, zorg ik
er altijd voor dat ik er het dubbele voor
krijg. Fifty fifty dus. Den enen helft is
voor 't goe werk, om kerken te bouwen,
parochiale zalen, jeugdhemen, voor de
doven, enzovoort, de andere helft is voor
de schilder. In Halle hebben we onlangs
nog geëxposeerd voor een kerk, vorige
week in Herenthout en dit weekend in
Geraardsbergen voor de stomdoven, met
Pasen, als 't God belieft, voor de pastoor
van Kallo. In 't algemeen staan wij onder
alle markten en 't is altijd best werk. Soms
koop ik wel schilderijen die niet veel
bijzonders zijn tegen een daghuurprijs, en
Albert Steel maakt daarvan dan kunst-
werkskes. Ge moogt dat allemaal niet te
luid zeggen tegenwoordig. We leven in ne
rare wereld voor zulke dingen. Met de
fiskus en al die andere onnozelheden.»
Had u al last met de fiskus?
KDC: «Oei! Voor '77 heb ik over d'hon-
derdduizend frank moeten betalen. Te
rugwerkende kracht of zoiets. Belache
lijk. Ik denk dat ze het nu wel begrepen
hebben: ze weten ook wel dat ik dit
allemaal doe voor goeie werken; da's niat
om winst te maken, da's om mensen uit de
nood te helpen.»
Dien prachtigen toren
De oude pastoor van Maldegem-Donck
gooide het op een akkoordje met het bis
dom: hij zou blijven, De Cock zou een
goeie, nieuwe post krijgen: Verrebroek, het
noord-Wase dorp met 'dien prachtigen
toren'. Grote feest», zegt Karei De Cock.
De Verrebroekenaren hebben hem destijds
met veel luister en liefde binnengehaald. Ze
verheugden zich vooral over het vertrek
van zijn voorganger, niet bepaald een
geliefd figuur. In '52, kort vóór de aanstel
ling van De Cock, had o.a. Verrebroek
onder een dijkbreuk te lijden gekregen. Tot
ver in de omtrek organiseerde men kollek-
tes om de getroffenen er weer bovenop te
helpen. Het bisdom gaf Karei De Cock
300.000frank in handen om in Verrebroek
de meest direkte nood te lenigen. Samen
Karweikes voor Peer, Jan en Klaas
Hoe vult u uw dagen?
KDC: Opstaan om zeven uur. Van 't
bisdom moet ik thuis elke dag de mis
lezen. Ik kan geen straat ver gaan; mijn
hart wil niet meer mee. Dus: om half acht
een mis. Mijn meid is daar oneindig
kontent voor, jong. Die kan ook niet
meer buiten. En dan: tja, ik ben geweldig
ziek, hé. Gene cent nog waard, zegt de
dokter en ik moet van hem dus nog wat
slapen. Daarna begin ik mijn brieven te
schrijven en verder hou ik mij met de
schilderijen bezig. Ik zou doodgraag zelf
schilderen, maar 'k heb er genen tijd
voor. Der moet zoveel gebeuren: ik moet
de schilderijen vernissen, inkaderen,
scheurkes repareren, karweikes voor Jan,
Peer en Klaas. Ons zaak behartigen, hé.»
Zelf verdient u er niets aan?
KDC: «Niets! Ik heb een goe pensioen.
Vroeger, toen ik direkteur was, kreeg ik
geen loon, wel een beetje drinkgeld, wei
nig, veel te weinig. Ik had kompassie met
mezelf, maar nu heb ik zoveel als toen ik
in den tijd heel den dag pastoor was. Ziet
eens! 't Is altijd van den eersten dag weg,
zen, om mijn schulden te betalen, het deel
van mijn meid en zo, maar allee.»
U draagt nog een soutane. Dat is toch vrij
ongewoon in deze tijd?
KDC: «Ik kan u geen echte reden geven.
Ik vraag u enkel: waarom zou ik het niet
dragen? Vroeger droeg alleman het. Ik
heb hier wel een klein boekske van de
Mariale Priesterbeweging: «Onze-Lieve-
Vrouw aan haar dierbare priesters».
Schoon, jong. Hier staat in dat zij van ons
verlangt dat wij het oude priestergewaad
dragen: de soutane en de kol. Monseig
neur wil dat zijn priesters tenminste een
Romeinse kol zouden dragen. Sommige
geestelijken zijn slimmer dan den bis
schop: die dragen alleen maar een kruiske
en ne plastron. Ze gehoorzamen niet
meer allemaal, Poppe is al te lang dood.»
Onze bisschop is misschien wel te streng
vóór zijn tijd?
KDC: «Néé!! Dat zegt de duivel elke dag!
Hij is een wijs, een verstandig man,
stichter van de rots.»
U bent ook een verwoed lifter. Heel Beve-
ren heeft u wel al eens in zijn auto gehad
KDC: «Mijnheer Leo, er is eens een
bisschop geweest en die zei tegen zijn
priesters:-als ge u moet verplaatsen om uw
mensen te bereiken, verkies dan het lif
ten. Hij had gelijk: niemand zal u voorbij
rijden en zo leert ge de mensen kennen.
Alleen ne Jood of Protestant zal niet
stoppen maar tot daartoe. Als ik 's avonds
in de kerk de tweede mis wil horen, dan
gaat het niet meer te voet. Ik ben ne
sukkelaar, onderweg moet ik al een pille-
ke pakken. Maar ik vraag dan aan iemand
of ik mag meerijden tot bij de kerk en
nadien vraag ik hoeveel mijn schuld is
voor deze korte, nuttige rit. Niets, zeggen
ze altijd. Dank ook aan mijn soutane,
héLeo DE BOCK
(vervolg volgende week)