Leo Nets: «Ik heb gezworen, nooit nog een boek van Streuvels te lezen>^
Gesprek met een literaire paria (1)
6 - 28.1.1983 - De Voorpost
(Volgende week: vervolg en sl
Leo Mets is zondermeer een buitenbeentje in de Vlaamse
literatuur en dat zowel door wie hij is als mens als door
wat hij betekent als romancier. «Ondanks het koppel
prijzen en het behoorlijke sukses van zijn boeken»,
schreef Gaston Durnez, «is Leo Mets zowat een buiten
staander gebleven, een alleenloper die zijn eigen, kron
kelende weg zoekt». Paul Hardy, zo goed als de enige
litaruurkritikus die Mets zelf ooit au serieux heeft willen
nemen, duidde de Wazenaar wellicht nog treffender:
«Los van de literatuurbedrijvende gemeente, buiten de
literaire trends en experimenten om, doch desondanks in
gener mate overjaars, gaat deze romanschrijver sedert
zo'n dertig jaar zijn eenzame weg».
De literaire kwaliteit van Mets' romans volgt een zeer
ongelijke grafiek en de verzamelde kritieken op zijn werk
tekenen volgzaam een vrij ongenuanceerde en nu en dan
zelfs tegenstrijdige Himalaya van lofprijzingen en scher
pe verwijten. Eén konstante hierin misschien: negatieve
beschouwingen betreffen vooral de romanstruktuur («zo
wazig als het Waasland», men had het over een «diskor-
dantie tussen de delen», over «struktuurloosheid» zelfs,
«een uit de voegen geraakte, veelal komplexe verhaal-
konstruktie»), eerder zelden de psychologie (een keertje
inkonsekwent genoemd, plus dat men wel eens het
«overblijven van inhoudelijke vragen» hekelde) en nooit
het stilistische niveau. De taal van Mets krijgt geregeld
en terecht het predikaat 'barok' mee en daarmee bedoelt
men nu «zwaar, overladen en gezocht» en dan weer
«dekoratief en welluidend». «Leo Mets schrijft met al
zijn zintuigen», zei Anton Van Wilderode en de o zo
kenmerkend Vlaamse adjektieverige abundantie die
hieruit rezulteert vindt zich wel in een zin als deze: «In de
stilte hoort men het zachte schuiven van een ontspannend
bewegen, het spijtig en aarzelend afbrokkelen van een
sterke aandacht» («Christiaan Reinland», p. 74). Toch
schrijft vooral de oudere Leo Mets eerder gaaf en
zorgend minutieus dan ornamentalistisch proza. Zijn
barok is, in haar rusteloze ijver om de precizie van de
authenticiteit, in detail en zegging, van een volkse
souplesse. Die zin voor precizie is helemaal eigen aan
Leo Mets. Een roman als 'Christiaan Reinland' (1951) en
de evokatie 'Het Geslacht Hyoens' (1961) getuigen van
een al bijna maniakale historische nauwgezetheid, zoda
nig dat zijn in vrij breedvoerige schilderingen gevonden
uitzonderlijke liefde voor de geschiedenis (-«Ik heb
geleefd in het verleden»-) de dramatiek in voornoemde
werken gaat belemmeren.
Leo Mets met kleindochter Annemie in een Italiaanse tuin.
Sinds 1943 heeft de nu 71-jarige Beverenaar met een
regelmaat van om de twee jaar een boek, nu al 18 werken
samengeschreven, het merendeel daarvan romans: histo
rische, psychologische, heimat- en oorlogsromans en ook
nog enkele evenals hun schepper moeilijk onder te
brengen 'buitenbeentjes'. Romans die «geen hoogtepun
ten zijn, maar die het eventueel wel kunnen doen» en
romans waarin «de auteur overstapt van het Vlaamsre-
gionale literaire niveau naar letteren tout court». In het
weekblad 't Pallieterke werd nagenoeg elk werk van hem
blijmoedig onthaald, ook wanneer één of andere publika-
tie elders géén genade vond. Maar Mets heeft zo zijn
kategorieën voor de Vlaamse literatuurkritici. De eerlij
ke begeleiders, de gewetensvolle wegwijzers zijn erg
klein in getal, meent hij. Het volstaat dat hij zélf kan
uitmaken waar hij geslaagd is, waar hij gefaald heeft.
Nochtans zijn vaak zeer zinnige dingen over hem gezegd
en geschreven. Men noemde hem «de stille romancier»,
het «eenzame talent», «de onberekenbare», «de balsturige
moralist» en, met een allusie op zijn hobby, de man «op
vlindervangst naar levensgeluk». Van alles is wel iets. Met
'Het Paard van Elia', een oorlogsroman uit 1966, heeft
Leo Mets zijn meest geslaagde, zijn meest volwaardige;
met 'Terminus Palingkreek' (1981), het verhaal van een
nierpatiënt, zijn meest suksesvolle werk geschreven. Of
misschien is het wel zo zoals Julien Van Remoortele,
tussen haakjes een oudleerling van de schrijver, beweert,
dat we voor Leo Mets «eerlijkheidshalve die uitzondering
moeten maken, dat we zijn werk niet evalueren a.d.h.
van zijn beste boeken, maar wel op grond van zijn beste
passages». Leo Mets heeft inderdaad om het met de
woorden van de essayist Roger Geerts te zeggen, «glan
zende bladzijden» geschreven. Misschien wel, replikeert
hij zelf hierop. Hij is te zeer een individualist om welke
«waarheid» van wie ook zondermeer voluit te beamen.
Wij hadden, o.m. naar aanleiding van het verschijnen
van 'Een foto uit Ohio', zijn nieuwste roman, een
uitvoerig gesprek met hem. «Als je wil kan ik wel twee
uur vertellen», beloofde Leo Mets bij het begin. Het zijn
er zes geworden...
Met pensioen
Leo Mets, toen nog Leon Mets (het omgekeerde van
Noël, omdat hij op Kerstdag zou gedoopt worden), werd
op 20 december 1911 in Beveren geboren. Hij volgde
lager onderwijs in de plaatselijke Centrumschool en in de
Broederschool Sint-Lodewijk. In 1926 vat hij aan de
Katholieke Normaalschool van Antwerpen zijn studies
voor onderwijzer aan. Dat hij hiervoor niet de Bisschop
pelijke Normaalschool in Sint-Niklaas had uitgekozen,
zal in 1930 zijn benoeming tot onderwijzer aan de Sint-
Martinusschool van Beveren bemoeilijken. Na zijn hu
welijk met Tineke Wauters verhuist hij naar Zwijndrecht,
maar blijft tot 1966 de meester van het Krabbenhoek-
schooltje. Hij bewaart goede herinneringen aan deze
tijd. De sociale verschillen in Beveren, geaksentueerd
nog door de aanwezigheid van meerdere adellijken en
het verzet tegen hun frankofone hoogmoed, aangetekend
door een man als dokter De Poep, scherpen zijn Vlaamse
overtuiging. Tijdens de tweede wereldoorlog is Mets
reserve-onderofficier. Het zijn jaren die hem innerlijk
ingrijpend bewegen, die hem een soort van moralistisch,
met een uitgesproken determinisme gekruide geloofsvi-
zie ingeven, jaren die een amalgaam aan ervaringen
uitmaken, waaruit hij .voor zijn romans «Het Paard Elia»
en 'Hechteniskamp 1 en 2' ten gronde en terloops voor
'Mathilde' (1954) en 'De Jachthut' (1963) zal putten.
Een echte erkenning voor zijn literair oeuvre krijgt hij
niet, heeft hij eigenlijk nog altijd niet gekregen. Hij werd
«Soms doet het wel zeer, te zien hoe anderen steeds maar
opgehemeld worden», (carine)
opzettelijk genegeerd vaak, gekraakt op grond van
hooguit semi-literaire overwegingen. Ook het rijtje on
derscheidingen dat hij in huis haalde (o.m. de driejaar
lijkse Barbierprijs van de Koninklijke Vlaamse Akade-
mie voor 'Christiaan Reinland', de Emiel Vlieberghprijs
van het Davidsfonds voor 'Mathilde' en de Prijs van de
Groot-Kempense Cultuurdagen van Hilvarenbeek met
'Het Paard van Elia') neemt Mets voor het overgrote deel
met een korrel zout. Hij heeft het allemaal wel bekeken,
hem hoef je terzake niets meer te leren. Niet dat hij
rankuneus is, zeker niet.
Mets is al zo'n zestien jaar met pensioen, woont nog
altijd in de Adhemar Borinstraat in Zwijndrecht en
draagt nog altijd die kenmerkende witte sik op de kin.
Zijn tijd verdeelt hij over lezen, het samen met zijn
vrouw maken van verre reizen (hij bezocht al alle landen
rond de Middellandse Zee en alle landen achter het
IJzeren Gordijn), over de 'vlindergesprekken' met de
vrienden-entologen en de kinderen van zijn drie doch
ters. Vooral die zijn hem heilig en hij heeft het de B.R.T.
nog altijd niet vergeven dat uit een interview met hem,
tegen zijn uitdrukkelijke wens in, precies de scène met
een kleinkind werd weggeknipt. Hij schrijft natuurlijk
nog wel, maar het zou steeds stroever gaan; vooral het
beginnen van een roman vindt hij lastiger dan ooit.
Wat onmiddellijk opvalt in de huiskamer van Leo en
Tineke Mets, is het bronzen borstbeeld van Guido
Gezelle, een kast met opmerkelijk grote en vooral mooie
vlinders (maar: «Boven heb ik er nog veel schonere»).
Drie boekenkasten ook. Eén met Davidsfondslektuur
ik zou daar maar beter niet te lang bij blijven stilstaan,
hij moet die boeken tenslotte kopen en één met
boeken die door titel en auteur alleen al voldoende de
belangstelling van hun eigenaar aanwijzen: Adolf Hitler'
van Gisenius, 'Helden zonder Glorie' van Norman Mai
ler, 'Herfsttij der Middeleeuwen' van Huizinga, 'Karei De
Grote' van Rudolf Wahl. In de derde kast steekt voorna
melijk eigen werk. En ik pluk maar 'Maria, mijn
kind' van neef Emiel Van Hemeldonck, 'Zuster Virgilia'
van 'de Gerard', 'De Duivel en de Maagd' van 'Den
Hubert' en enkele werken van 'de Fee' (Timmermans,
nvdr).
Leo Mets heeft blijkbaar merkwaardige ervaringen met
interviewers, want hij haalt onmiddellijk twee in minus-
kuul klein handschrift volgeschreven bladzijden, met
daarop titeltjes als 'Kritiek', 'Bekroningen', 'Liefde' en
'T.V.'. Hij wil mij, daardoor geruggesteund, inlichten
over zijn opvattingen en ervaringen, kijkt mij echter
verbaasd aan wanneer ik opmerk dat ik wel zelf enkele
vragen heb voorbereid, dat a.d.h. daarvan nog altijd de
nodige aksenten gelegd kunnen worden, enz. De verba
zing wijkt voor nieuwsgierigheid, en hij wil weten waar
zijn voornaamgenoot eigenlijk vandaan komt. Uit Sint-
Niklaas, en daarover heeft hij alvast wat te vertellen.
«Sint-Niklaas! Ze hebben mij daar nog nooit voor iets
nodig gehad, maar onlangs vraagt ne zekere mijnheer
Stoop (André Stoop, hoofdbibliothekaris van de
stadsbibliotheek, nvdr) mij of ik hem niet van elk boek
dat ik geschreven heb een exemplaar kan bezorgen. Van
sommige heb ik zelf nog maar drie exemplaren! Daar
voor weten ze u wel wonen».
Wij komen!
Hoe is het eigenlijk allemaal begonnen? U debuteerde
tijdens de oorlog?
LM: «Inderdaad. Ik heb het gemakkelijk gehad. Tijdens
de oorlog drukten ze zelfs doodsbeeldjes. Als je maar
schreef. Ik bezocht vaak samen met een vriend de KNS-
voorstellingen in Antwerpen. Te voet nog, en om de
stilte van die donkere, winterlijke tochten wat te breken,
vertelde ik over vanalles en nog wat. Tot die vriend, een
licentiaat, mij de raad gaf die historiekes op te schrijven.
Ik begon eraan, had vrij vlug een tiental verhalen klaar,
ik trok mijn stoute schoenen aan en ben met die verhalen
naar De Standaard getrokken. Veertien dagen later werd
ik ontboden: Van Mierlo, de grote baas, en nog enkele
anderen zaten daar; ik kreeg een borrel en een sigaar en
na een tijdje zei men: «Mijnheer, gij zijt een nieuwe
Claes». Ik ging omhoog natuurlijk met sigaar en al. Maar
men voegde eraan toe: «maar voorlopig zevert ge nog» en
ik zakte terug naar beneden. Van de tien verhalen
vonden ze er vijf goed, maar omdat ze alleen maar
oorlogspapier hadden, hebben ze er maar toe besloten
om ze alle tien uit geven. Dan had men tenminste een
fatsoenlijk boekske. Da's 'Wij komen!» geworden. Ik had
vóór 'Wij komen!» al wel wat ervaring opgedaan. Ik
besprak historische werken voor De Standaard en schreef
geregeld korte novelles voor enkele weekbladen. Op
school schreef ik nooit de beste opstellen, maar wel de
meest opgemerkte. Toen ik 16 was, heb ik mij zelfs aan
een roman gewaagd, maar waar dié naartoe is, dat weet
ik niet. Ik had ook een stimulerende familie. Miel Van
Hemeldonck was éen neef van mij, Omer De Munck ook,
die was in Zaïre redaktiesekretaris van het tijdschrift
'Band', Omer Van Vosselen was een kunstschilder, maar
hij schreef ook wel. Maar Miel Van Hemeldonck was,
om het in kiestermen uit te drukken, de lijsttrekker».
Hoe kijkt u terug op een werk als 'Wij komen!»?
LM: «Ik geef toe dat ik mij een beetje beschaamd voelde
toen ik het de laatste keer herlas. Maar, 't is zoals in een
huwelijk, hee: 't zijn uw kinderen. Je hebt het, net als de
rest, gemaèkt. Er zijn romans waar ik vroeger heel
tevreden over was, die ik nu erg matig vind».
Kleingeestig boeltje, jong
En de kritiek? Hoe beschouwt u de literatuurkritiek in
Vlaanderen?
LM: «Ach jong, ik heb vier kategorieën voor die
mensen. In de eerste zitten de flaplezers, die zijn nuttig
voor de reklame en verder volledig zonder belang; dan
zijn er de mislukte literatoren. Dikwijls sluwe vossen, die
mannen. Zij weten wel over wie ze schrijven; is dat een
bekend iemand als Louis-Paul Boon, dan vinden ze wel
alles goed. Wanneer ze iemand moeten beoordelen, het
mag een derderangsauteurke zijn, met wie ze persoonlijk
bevriend zijn: ook niets dan goed. Maar een onbekende:
ho maar! Die riskeert de volle laag. Zij zijn eveneens van
geen belang. Een derde kategorie voorzie ik voor de
recensenten van de grote officiële tijdschriften: Dietse
Warande en Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De
Vlaamse Gids, enz. Als die over u schrijven, ga je je
afvragen: zit dat écht allemaal in mijn boek?! Het is er
hen veelal om te doen een mooi opstelletje te maken; het
zijn ikjes-schrijvers, zo van: kijk eens hoe goed ik kan
schrijven. Het boek of de bundel zijn nog slechts het
toevallige onderwerp. Aan die mensen heb je als auteur
niets. Ten vierde zijn er nog de echte, eerlijke begleiders.
Zij zijn zeer zeldzaam. Paul Hardy was zo iemand. Als
die een roman van mij matig noemde, kon ik erop aan
dat het zo was. Wat zijn we veel aan hem verloren! Kijk,
ik vind de literatuurkritiek in Vlaanderen algemeen
genomen maar een enggeestig boeltje. Iemand van
Volksgazet had kort nadat 'Flarden aan de mast' was
verschenen, vrij negatieve beschouwingen, voornamelijk
dan nog over de aard van het hoofdpersonage en
nauwelijks over iets anders, op papier gezet. Ik ontmoet
hem daarna en vraag hem of hij dat nu werkelijk allemaal
zo slecht vond. «We praten er niet meer over, als uw
volgende boek verschijnt, stuur het mij dan maar op», zei
hij. Moet ik nog verder vertellen? Hele kolommen lof,
hee. Het komt aan op kontakten, op favoritisme, en da's
toch fout. Ik heb nooit veel kontakten gehad. I.p.v. naar
literaire bijeenkomsten te gaan, gingen wij dansen,
biljarten, eruit gewoon. Ik heb er geen spijt van; ik weet
nu dat er in de literaire wereld maar weinig mensen
rondlopen aan wie je voordeel doet door ze te leren
kennen, mensen aan wie je je als persoon kan verrijken.
Walschap is nog zo'n man. In de kritieken hebben verder
altijd die flagrante tegenstellingen getroffen. Over 'Ma
thilde' schreef iemand: «er staat niet één woord teveel
in», en iemand anders meende dat er de hélft teveel in
stond.
Willy Spillebeen vond 'En je bent voor hem een won
der...' erg onrealistisch; elders las ik: «uit het leven
gegrepen». Wat doe je daarmee? Het werkt je lachlust
op, da's alles. 'Christiaan Reinland' heeft drie jaar
voorstudie gevergd. André Demedts begon zijn bespre
king met «Ik heb niets tegen veelschrijvers maar...».
Bovendien worden hier geweldige boeken geschreven
zonder dat die ergens weerklank vinden, terwijl echt
prutsen, zoals b.v. een hele bende van Aster Berkhof,
keer op keer lof oogstén. Maar ik klaag niet. Ik heb
misschien een minder goeie naam bij hel publiek, minder
bij de meeste auteurs. Het feit dat ik bij De Clauwaert
uitgeef betekent toch iets. Miel Van Hemeldonck heeft
dat ook nog gezegd: als De Clauwaert je wil publiceren,
mag je jezelf al bijna een auteur noemen. Men hanteert
daar nogal strenge normen».
Paul Hardy heeft in Gazet Van Antwerpen ooit geschreven
dat Leo Mets «onder de Zuidnederlandse romanciers
wellicht de meest onderschatte is». Voelt u zich inderdaad
ook onderschat?
LM: «Om eerlijk te zijn, een beetje wel, ja. Zeker als ik
zie dat anderen die het duidelijk minder goed doen dan
ik, voortdurend worden opgehemeld. Dat doet wel eens
zeer».
ebte
pane
grootste romanschrijver. 'Het Ivoren Aapje', 'Mijnh^j
Serjans Zoon, Orator Didacticus', 'Maria Speerma w
prachtwerken! Zeer verschillend, maar prachtig. Hm1
Claus ook. Zijn grote kracht is de suggestie. Hij laat
een geraffineerde manier bijna de helft aan de lezer oi |UW
'Verwondering' b.v. en zijn eersteling 'De Metsiers' 01if,j
tracht dat ook te doen, de suggestie een plaats geven
Wat noemt u een goede roman?
LM: «Een boeiend, verfijnd geschreven en in
passende vorm gegoten verhaal. Aan elke voorwal
moet voldaan zijn. Harold Robbins' boeken missen
literaire kracht en iemand als Claude Vandenbergheixpo
bevattelijkheid. Sommigen vinden hem geniaal, er
den heel wat gekompliceerde theorieën over zijn boe
verkondigd, maar je geraakt niet ver als je hem begin jne
lezen. Je valt in slaap. Dat is het ook niet».
iefbi
egei
!r wa
fieze
ngei
De minutieuze
lortr
ndc
adru
Hoe schrijft u zelf?
LM: «Ik loop een hele tijd ideeën uit te broeden
notities te maken. Tot zelfs tijdens het kaarten. Ik 1 stati
steekkaarten bij en zo. Als jij een boeiende opmerk ve
maakt, zal ik die onthouden en achteraf onmiddellagen
noteren. Ik laat niets verloren gaan. In gezelschap raa[ 177
vaak prachtige dingen op. Mijn oren staan altijd gespi :r-a
De fantazie, de verwerking komt pas later. En daa ril
ben ik zeer nauwgezet. Ik herschrijf passages tot daar
keer toe. Wat ik schrijf moet écht voorkomen. Ik heb ien
Jachthut' geschreven, maar ik ben zélf nog stro aar
geweest, samen met de man die later jachtopzienei lies
geworden. Ik kende de termen, het milieu. In 'Term n h
Palingkreek' gaat het hoofdpersonage op een gege aarb
moment handelen in varkens. Ik heb zo'n stapel artik ijzei
boeken gelezen over varkens. D'er is uiteindelijk a orde
samen hooguit één bladzijde over varkens ingekome V
Het hoofdpersonage is ook een nierlijder; ik heb een A
dokterskursus over nieraandoeningen doorgenomen n ac
nog extra informatie ingewonnen bij verschillende d le
ters. Ik ben daarin zeer minutieus. Zeker ook is dat v isfol
mijn historische romans het geval geweest. Zoek ra ckei
één anachronisme! Ik maakte een voorstudie van st
drie jaar. Het is niet zo makkelijk om een tijdsgc
authentiek weer te geven. Hoe verliepen in de midi
eeuwen de kontakten met vreemde handelaars.
c fi
werden de pestlijders behandeld, welke waren de mèi, t
koi
jbez
kerii
frappante sociale gegevenheden, hoe dacht men, en gs
maar door»
De onberekenbare
Uw werk tekent, wat de kwaliteit betreft, een nogal
onregelmatige grafiek. Het verschil tussen 'Het Paard van
Elia' en 'Het Zegel van Mijn Verlangen', twee romans die
dan nog samen zijn verschenen, is zo groot dat men eraan
zou gaan twijfelen of ze van dezelfde auteur zijn. Bent a
als romancier een beetje onberekenbaar? Hoe kan zoiets?
LM: «Dat twee boeken samen verschijnen ligt bij de
uitgeverij. Het is nadelig natuurlijk, want het is altijd de
negatieve indruk die in een eindbeoordeling zal doorwe
gen. Men haalt je naar beneden op grond van dat
zogenaamd mindere boek. Het is inderdaad zo dat er
een verschil bestaat tussen de twee boeken die je daar
aanhaalt, zeker is ook dat men dat verschil heeft
opgeblazen. Soms vraagt men mij: welk vind je je beste
boek? Ik antwoord altijd: het boek dat ik nog moet
schrijven. Als je niet de hoop hebt om het nog een beetje
beter te doen, moet je er toch niet aan beginnen? En wie
schrijft onmiddellijk zijn beste boek? Multatuli, o.k. en
Willem Elsschot, die mensen. Voor mij heeft schrijven
iets te zien met het vermogen om te fantazeren, maar ook
met stielkennis, ervaring, zélfs met een zekere voorbe-
schiktheid. En toegegeven: ik heb vroeger wel het
krediet gekregen dat men mij nu wellicht niet meer zou
geven. Vandaag doe je er goed aan eerst duizend
bladzijden voor niets te schrijven.»
Men kan u moeilijk een enfant terrible in de Vlaamse
literatuur noemen, maar toch wel een enfant difficile. U
bent moeilijk ergens onder te brengen. Iemand heeft eens
geschreven: «Men staat telkens voor een andere Mets»?
LM: «Tja. Ik heb ook verschillende soorten romans
geschreven. In een historische roman evolueer ik gewoon
ènders, ik leg mij andere disciplines op, ik gebruik een
aangepaste stijl en zo».
Is het niet wat frusterend om nergens aansluiting te
vinden?
LM: «Helemaal niet. Ik zoék ook geen aansluiting. Ik
voel mij zelfs door weinigen beïnvloed. Mocht ik willen,
kon ik morgen een boek schrijven a la Streuvels, een man
overigens die gemengde gevoelens in mij oproept. In de
Normaalschool moest iedereen een schrijver behandelen.
Voor mij was dat Streuvels. Zijn degelijke en échte
boeken kreeg je natuurlijk niet ondier ogen. Wat kreeg ik
wél te lezen: alles van Streuvels wat maar enigszins
vervelend en liefst oervervelend was. 'Lenteleven', 'De
Oogst' n zo. Tot hij mij de keel uithing. Ik heb toen
gezworen nooit nog een boek van hem te lezen. Ik vond
Streuvels toen ook zo verschrikkelijk onecht. Ik heb ook
bij de boeren gewerkt, maar als die aan het pikken
waren, zongen die niet. Als je tegen 't einde van de dag
een verkeerd woord durfde zeggen, zouden ze een sikkel
in je nek geslagen hebben, zo moe en prikkelbaar waren
ze dan.»
Heeft dan niemand uw bewondering?
LM: «Toch wel! Voor Willem Elsschot, Timmermans en
een mateloze bewondering voor Herman Teirlinck, onze
Een kritiek nogal eens gehoord op uw historische wers
is, dat het historische de roman, de tijd de psychology K
de weg gaat staan;
LM: «Ik spreek dat niet tegen. Uit 'Het Geslacht Hyot r
heeft de uitgeverij dan nog heel wat weggeknipt. Ik
het boek daarom nooit meer gelezen. Het was
mastodont, vond men. Maar ik vind het zelf zo,
boeiend om in die oude geschriften te snuisteren,
sfeervolle tableau's uit te werken, om volledig de gesc
denis in te duikelen. Van Hemeldonck van de ant vei)!
kant, die vroeg in de abdij van Postel wat anekdotes
uit die of die tijd, hij schreef twintig bladzijden per av
en ging daarna kaarten. Van Vosselaer, de onderwi
moest alles later dan verbeteren. Hij is mijn neef,
maar ik heb nooit één boek van hem uitgelezen».
Wordt uw werk verbeterd?
LM: «Niet zo. Als ik iets klaar heb, zijn er de lektoi
enkele vrienden die voor mij het manuskript doornei
en er elk hun gedachten en suggesties bij formulé llen
Roger Geerts, zijn zoon Kris, Michel De Wilde n pi e^Si
Emiel Janssens, mensen die terzake op hun poten sta1
Wij nemen alles samen door en naar eigen goeddur c^1'
ga ik in op hun kommentaren. Da's voor mij al wel 1 ei
gezonde manier van werken gebleken. Bij De Clauwi ms r
moeten nog Maria Rosseels, Herman Vos, vroeger)
Paul Lebeau, professor Marcel Janssens, professor
Smeyers n direkteur Wim Van den Eynde hun ze
geven».
U vertrekt bij de realiteit, zei u. In hoeverre zijn
romans autobiografisch te noemen?
LM: «Het overgrote deel ervan is sterk autobiografis
Ik vertrek inderdaad altijd vanuit eigen ervarinj L.
Bijvoorbeeld, Ik ben er vaak met de fiets op uitgeti W
ken, zeven keer naar Luxemburg. Ik was dan vadei 7
een jeugdherberg. Wel, mijn laatste tocht ging naar
steengroeven in het noorden van Henegouwen. In
buurt van Geraardsbergen vonden we langs een bn
aardeweg een schoon plekske gras voor onze tent. Go
een oud paartje komt ons voorstellen om onze tent o;
slaan in het park dat naast die weg lag en waarvan
zowat de konciërges waren. Wij doen dat natuur®
Mijn vriend was een scout en hij ging natuurlijk»
verkenning eri ontdekte zo'n klein kabouterhuizeke. If
duurde niet lang of die man zat daarbinnen en opl
po
Leo Mets en Tineke. Ze verblijven nu iets vaker ii
Adhemar Borinstraat in Zwijndrecht, maar reizen hoo
nog altijd bij. (carine)
schouw hing een bordje met 'Liefdespaviljoen', op.
was een bibliotheek, drank, albums met nauwel
geklede vrouwen, enz. Dat is veel jaren later de aai
voor 'Wilde Krachten' geworden. Het reële vertrel
hoeft natuurlijk het wezen van de roman niet ui
maken. 'Wilde Krachten' begint b.v. in Indonesië,
komt: de grootvader van mijn vrouw was in het Kon
lijk Nederlands-Indisch leger geweest; hij heeft mij
heel veel verteld. Het is op basis van die ervaringen
een verhaal konstrueer, zie je? Maar let wel, op uit
dering van 'Terminus Palingkreek' waar het precie)
bedoeling was, heb ik nooit iemand herkenbaar voo mj
steld. Da's te gemakkelijk De mensen kunnen zich liet
verweren. Ik heb mij enkel gebazeerd op mensen uit
omgeving. Zelf zit ik wel in mijn boeken, vooral in
laatste vier vijf werken, zeer herkenbaar van bep?
personages kan je zeggen: dat is Leo'Mets, ja». j
Leo DE B<