Het bewogen leven van Herman Van Mol,
partizaan, commando, Koreastrijder,
zeeman en kunstliefhebber
14 - 26.6.1992 - De Voorpost
Buggenhout - Opdorp
nen en Chinezen mochten trouwens
niet onderschat worden, het waren
goeie soldaten die bij momenten
a.h.w. uit het niets opdoken. Zij wa
ren ook vertrouwd met het terrein
en met het klimaat.
De bevolking zat tussen twee vuren:
wij gaven hun chokolade, van de
Chinezen kregen ze rijst. Voor de
rest was het armoe en verschrikking
geblazen. Ik heb kinderen die op
een mijn waren gelopen, zien krepe-
ren langs de straat. Met opengere
ten buiken...
Ik heb me achteraf trouwens afge
vraagd waarom daar gevochten
werd. In dat land was immers niets.
De mensen leefden er van de land
bouw en de visserij. Meervielerniet
te rapen.
Gered door een varken
Herman Van Mol ontsnapte er aan
de dood dankzij een varken: 'Het
gebeurde toen we omsingeld waren
bij de Nimjin. Mijn peloton werd op
patrouille uitgestuurd, viel in een
hinderlaag en werd gedood of
krijgsgevangen gemaakt. Ik moest
niet mee, omdat men mij gevraagd
had een varken dat we 's morgens te
pakken hadden kunnen krijgen,
klaar te maken. Ik behoorde tot de
A-compagnie, tot een sektie die ge
vormd was door een aantal Vlamin
gen, Walen en Luxemburgers.
Al bij al zijn we toch uit die omsin
geling geraakt via de Nam-river. De
slag om de Nimjing was verschrik
kelijk geweest: van een Engels ba
taljon, 1.000 man sterk, restten er
nog al bij al zeventig soldaten...
Bij die ontzetting moesten we alles
achterlaten, behalve onze wapens.
Ik heb wel in mijn slaapzak, goed
opgerold, nog twee granaten ge
stopt, waaruit ik de slagpinncn had
verwijderd. Wie de slaapzak zal
hebben gevonden, zal z'n beste dag
niet beleefd hebben.
Inderdaad, ik kan begrijpen dat
sommigen hun Korea-ervaringen
niet kwijt willen. Je bent trouwens
de eerste aan wie ik ze vertel. We
wisten daar eigenlijk van toeten of
blazen. Waarvoor, voor wie vochten
we eigenlijk? En dat vechten mag
dan ook niet overroepen worden. Ik
heb eens in drie weken tijd één ko
gel afgevuurd, omdat mijn wapen
verroest was. Er is inderdaad ge
vochten geweest, ik heb echter maar
één keer mijn bajonet op het geweer
moeten steken. Om een berg te ver
overen. En dan doet het inderdaad
geen deugd, wanneer je daar lijken
van de bergflank ziet dragen.
Ja, ik heb ook angst gehad. Soms
van de meest onnozele dingen. Zo
heb ik de schrik van mijn leven be
leefd toen ik 's nachts gekonfron-
teerd werd met een glimwormpje.
Op het minste wat er gebeurt rea
geer je. Je zit daar in je mangat,
moederziel alleen, je hebt wel prik
keldraad voor je en de lege blikken
van je 'combat' rantsoen neb ie her
en der verspreid, opdat de vijand er
door er op te trappen zijn komst zou
aankondigen... Maar ik kan jc ver
zekeren: er zijn aangenamer dingen
in het leven.'
Herman Van Mol raakte gewond
door granaatscherven - de Chine
zen en Koreanen gebruikten rudi
mentaire granaten die tegen de
grond uiteenspatten - en werd in
september 1951, met het Deense
hospitaalschip 'Jutlandia' naar Bel
gië gerepatrieerd. Ik had mijn les
geleerd, onderstreept hij, ik ben
niet teruggekeerd. Anderen deden
dat wel.
Koopvaardij
Herman Van Mol bleek echter over
geen 'zittend gat' te beschikken. In
1952 besloot hij te gaan varen, be
landde op een koopvaardijschip en
zou vijftien jaar lang de wereldzee
ën bevaren.
Herman Van Mol: 'Ik ben begon
nen als kok en vijftien iaar later
gestopt als chief-steward. Op een
schip moet je in jc vak in alles thuis
zijn: kunnen koken, bakken, het
banketbakken meester zijn, ele
mentaire vleeswaren kunnen berei
den enz.
Ik heb alle zeeën van de wereld
bevaren. Een zeeman heeft wel
eens de reputatie een wallcbak te
zijn. Niets is echter minder waar.
Zeelui zijn de meest rustige mensen
die ik ken. Het spreekt echter van
zelf dat wanneer je met 50 a 60
mensen samen moet leven op de
oppervlakte van een schip, dat er
dan soms spanningen kunnen ont
staan. Dat lijkt me ergens normaal.
En vergeet niet dat ze hard moeten
werken en 's avonds nog moeten
zorgen voor het wassen van hun lin
nen enz.
Wij kregen, alleen in de tropen, per
dag twee flesjes bier. Anders kon
den we het stellen met water en
coca-cola. Van groot belang is de
voeding. En dat hangt in grote mate
af van de kok en de steward. Ik
herinner me nog dat ik de mannen
soms kreeft als entree voorschotel
de.
Die mensen zitten vijf, zes weken op
het schip. Een dokter is pas aan
boord vanaf het moment dat er
twaalf passagiers zijn, anders niet.
Dat die mensen, wanneer ze aanleg
gen dan eens de boemel op gaan en I
de hoeren met een bezoek vereren
- die nood bestaat ook - is toch de
meest natuurlijke zaak van de we
reld?'
Het aantal schepen waarop hij tij
dens zijn vijftien jaar zeemanschap
gewerkt heeft, herinnert Herman
Van Mol zich niet meer. Wel is hij
op één schip vijf jaar ononderbro
ken in dienst geweest.
Mijn laatste schip, licht hij toe, was
de 'Narwal', het enige fabrieksschip
dat ooit in België gebouwd werd.
De 'Narwal', in 1962 in de vaart
genomen, zocht visgronden op aan
de Kaap en de vangst werd op het
schip zelf verwerkt en achteraf
diepgevroren. Daarvoor zorgde een
ploeg van zo'n vijftig Spanjaarden.
Weet je, maakt hij een zijspronge
tje, ik ben iemand die van de poli
tiek niets moet afweten. Naijver is
me vreemd, ik loop niet hoog op
met sociale status en ik nou niet van
politieke tafelspringers. Politiek,
syndikaten. ze kunnen, wat mij be
treft, de pot op. Zeemannen zijn
trouwens ook gesyndikeerd. En die
werken zeven dagen per week, ne
gen uur per dag. Maar zich inzetten
voor onze belangen deden de vak
bonden en politici niet. Wij waren
wel met zo'n 5.000, maar eigenlijk
'quantité négligable', vermits er op
de dag van de verkiezingen amper
een honderdtal thuis waren.
Achteraf werd het schip verkocht
aan de Argentijnen en tijdens de
Falklandoorlog werd het door de
Engelsen gekelderd.
Na vijftien jaar liet Herman Van
Mol zich overhalen om het zee
mansleven vaarwel te zeggen. Later
heeft hij daar wel spijt over gehad.
Maar gedane zaken nemen geen
keer, zegt hij. Ik kijk niet terug op
het verleden, wat voorbij is, is voor
bij. We levende dag van vandaag en
wat morgen ons zal brengen weten
we niet.
Kunst
Sinds enkele jaren houdt Herman
Van Mol zich aktief bezig met de
kunst. Hij is sekretaris van de vzw
Kunstkring Picter Van Mol. houdt
de belangstelling voor het oeuvre
van zijn broer wakker, publiceerde
de katalogus '15 Vlaamse Kun
stenaars' en is de initiatiefnemer
van het kunstboek 'Prosper Bos-
teels 1881-1964', dat dit weekend
voorgesteld wordt. Hij schreef er
zelf ook een aantal bijdragen in. Op
stapel staat een brochure rond 'De
akwarel in de kunst'.
Die belangstelling voor de kunst,
zet hij uiteen, bestaat al jaren.
Wanneer ik in het buitenland was,
heb ik steeds de musea bezocht. Ik
heb ook veel gelezen over kunst En
dan was er natuurlijk mijn broer,
één van de twee Belgen die in Salz
burg 'Die Schule des Sehens' van
Oskar Kokoschka bezocht. Ik heb
ook de asse van mijn broer, die blind
was toen hij overleed, in Buggen
hout laten bijzetten. Mijn broer
heeft overigens de Kokoschkaprijs
gekregen.
Een schrijver ga ik mezelf niet noe
men. Wat ik schrijf is geen litera
tuur, maar het komt uit het hart en
het is met warmte geschreven.
Ik verzet me dan ook tegen sommi
ge Germanisten, die het allemaal
beter weten en zich vergrijpen aan
woordvitterij.
Een boeiend man. Herman Van
Mol. Recht voor de raap boven
dien!
Pierre Van Rossem
vinden wat oorlog was. De Korea-
Herman Van Mol, een leven vol afwisseling (foto Guy)
Ik ben altijd een tevreden mens geweest. Ik ben nu tweeënzeventig. Mijn
pensioen volstaat. Wat meer was natuurlijk beter geweest, maar ik heb
mijn glas wijn wanneer ik dat wil en een biefstuk wanneer ik daar zin in
heb. Wat moet ik nog meer wensen
Vanzelfsprekend besef ik dat ik dichter bij het eind zit dan ik verwijderd
ben van het begin. Maar dat is de realiteit, een werkelijkheid waaraan
niemand ontsnapt.
Herman Van Mol, broer van de bekende kunstschilder Pieter Van Mol,
woont, samen met zijn echtgenote, langs D'Hofstee te Buggenhout-Op-
dorp.
Zijn gezellige interieur verraadt, in overvloedige mate zelfs, zijn interesse
voor de schilderkunst.
Hij heeft, op z'n minst uitgedrukt, een gevarieerd leven achter de rug.
Ik ben inderdaad altijd een beetje een avonturier geweest, geeft hij toe. Hij
houdt blijkbaar van eufemismen, want wie in zijn leven partizaan, com
mando, Koreastrijder en zeeënzwerver is geweest, mag bogen op een
allesbehalve doordeweeks bestaan.
Een terugblik, af en toe onderbroken door relativerende lachbuien
Banketbakker
Herman Van Mol werd in 1920 in
Malderen, 'onder de wieken van de
Malderse molen' geboren. Hij liep
school in zijn geboortedorp en na
de vierde graad toog hij naar het
atheneum van Mechelen. Waar hij
o.a. les kreeg van Filip De Pillecijn,
'een wonderbaarlijk leraar, iemand
om nooit te vergeten'.
Ik behoorde, zet Herman Van Mol
uiteen, tot de goeie middelmaat,
maar de studiemikrobe had me niet
echt te pakken. Ik wilde immers een
vak leren. Ik wilde banketbakker
worden, 'patteekes' bakken. School
heb ik daartoe niet gelopen. In de
voedingssektor gebeurde dat toen
via de direkte praktijk, dus werd ik
leerjongen. Wat in de dertiger ja
ren, volop krisistijd, al niet makke
lijk was, want de 'plaatsjes' waren
schaars.
Eerst belandde ik in Leuven. Ik her
inner me trouwens nog dat in die
tijd Pater Damiaan daar ten grave
werd gedragen. Met 'pump and
circumstances' dan nog wel! Een
sukkelaar die in armoe geleefd had
en op zijn laatste tocht met pracht
en praal omgeven werd
Later kwam ik o.a. in Brussel te
recht. Werken van 's nachts tot
's nachts. Voor 100 F in de maand.
Soldaat en partizaan
Soldaat werd Herman Van Mol in
januari 1940. Hij belandde bij het
lste regiment D T CA (Défense Ter-
restre Contre Avions). Hij maakte
de Achttiendaagse Veldtocht mee
en belandde in Frankrijk.
Door de bezetters verplicht kwam
hij achteraf in Duitsland terecht om
er te werken, maar van een eerste
verlóf maakte hij gebruik om thuis
te blijven -."Aanvankelijk werden
we niet gezocht, maar toen dat wel
gebeurde ben ik ondergedoken. In
Brussel, bij een bakker."
Herman verzeilde achteraf in de
weerstand. In het 'Armée Beige des
Partisans' was hij 'chef de
détachement', nam deel aan diverse
akties en dynamiteerde o.a. een
elektriciteitscentrale in Neder-
over-Heembeek, zodat Brussel een
tijdlang zonder elektriciteit zat.
Als partizaan was hij aktief tot bij de
Bevrijding. Bij de aftocht nam hij
deel aan een gevecht met de Duit
sers in Arendonk, bij het Kempisch
Kanaal. Er vielen toen, aan onze
kant, twee doden, herinnert hij zich.
Diverse Duitsers werden krijgsge
vangen genomen.
Wat ik bij de Bevrijding in Brussel
gezien heb, van de zgn.
'weerstanders' vervult me nu nog
met afgrijzen, blikt hij terug. Ik was
trouwens verwonderd over het gro
te aantal weerstanders dat toen
a.h.w. uit het niets opstond. Sommi
gen van die weerstanders namen
het recht in eigen handen, klopten
er naar willekeur zodanig op los, dat
het niet meer om aan te zien was.
Die gedroegen zich als gewoon kra-
puul. En weet je wie nog de ergsten
waren? De vrouwen. Man, ik heb in
die tijd wat meegemaakt! Wie heeft
trouwens het recht over de anderen
te oordelen?
Ik heb me trouwens nooit laten er
kennen als weerstander. Jarenlang
ben ik beschaamd geweest te zeggen
dat ik weerstander geweest was.
Commando
Op 15 oktober 1944 trad Herman
Van Mol toe tot de commando's,
een elite gevechtseenheid die in
1942 in Engeland opgericht was.
Het commando waar hij deel van
uitmaakte bestond uit Noren, Ne
derlanders, Denen en Belgen en
werd geleid door een Engelse staf.
Tot zijn commando behoorden o.a.
ook Jean Terlinden, later voorzitter
van het Hof van Beroep in Brussel
en medewerker aan het weekblad
'Pourquoi Pas?', Philippe Washer,
de latere tenniskampioen, Basile
Risopoulos, achteraf politicus bij de
PRL en het FDF en kunstenaar Ro
ger Somville. De Fransen waren zo
talrijk dat ze een eigen eenheid
vormden.
Eigenlijk, aldus Herman Van Mol,
wist ik niet waartoe ik mij verbond.
Iedereen, denk ik, had horen praten
over die fameuze 'green berets' en
wilde van die eksploten wel eens
proeven.
Zijn opleiding kreeg hij in Achna-
carry, in het Schotse hooggebergte,
een plaatsje dat op de breedtegraad
van Moskou ligt. Van een kazerne
was er geen sprake, de vrijwilligers
woonden in bij de burgers. De op
leiding was trouwens niet van de
poes, 'heel wat zwaarder dan deze
die de paracommando's nu krijgen'.
Een commando was destijds een
soldaat te land, te water en in de
lucht.
Herman Van Mol: 'Ik heb toen ge
kozen voor bergbeklimmen als spe
cialisatie. Ik was ook instrukteur in
die specialiteit. Toen had ik geen
schrik voor kerk noch duivel en nu
durf ik geen ladder meer op! Het
waren harde tijden, zonder enige
franje, maar eerlijk. De sfeer was
uitstekend. Geen dikkenekkerij.
Welke zin heeft het trouwens zich
met pretentie te versieren? Wan
neer we naar het toilet gaan stinkt
het bij iedereen even hard
Met zijn commando-eenheid be
landde Herman Van Mol in augus
tus 1945 in Duitsland, met een be-
zettingsopdracht in bchleswig-Hol-
stein. Zijn commando moest de .mi
litaire kontrole uitoefenen aan de
Ostsee en heeft er het koncentratie-
kamp van Neuengamme ontzet.
Op dat moment, aldus Van Mol,
wisten we eerlijk gezegd niet wat
daar aan verschrikkingen hadden
plaatsgevonden. Het kamp was
kraaknet. Wat me wel opviel en vra
gen opwierp waren de bergen
schoenzolen en de even grote ho
pen haar. Eerlijk gezegd, ik was er
nog altijd van overtuigd dat vele
Duitsers wel weet hadden van het
bestaan van zo'n koncentratie-
kamp, maar niets wisten van de
wandaden die daar verricht werden.
In de Ostsee lagen ook twee gekel
derde Duitse schepen: de
'Deutschland' en nog een schip. En
elke dag spoelden daar tientallen
lijken aan van mensen uit de kon-
centratiekampen en hun bewakers.
De Duitsers wilden immers met hun
gevangenen naar Noorwegen trek-
Commando bleef Herman Van Mol
tot begin 1946. Waarom ik er toen
uitstapte? Omdat ik in de grond
geen 'gamellenboefer' was. In den
beginne waren we nogal vogelvrij,
maar later werd alles meer profes
sioneler opgevat en dat zinde me
niét zo erg.
Korea
Herman Van Mol huwde in 1946.
Een tijdlang was hij aktief in de
horeca, maar dan kreeg hij opnieuw
de kriebels: 'Elke morgen met een
kruisje op het voorhoofd naar je
werk, dat leek me zo eentonig. Ik
kon me trouwens moeilijk aan het
'normale' leven aanpassen.'
Hij greep dan ook de kans voor een
nieuw avontuur en meldde zich als
Koreavrijwilliger. Commando's ge
noten de voorkeur. Voor de 500
vakatures boden zich tien keer zo
veel kandidaten aan.
De mensen, licht Herman Van Mol
toe, hebben zich altijd een verkeerd
idee gevormd van deze Koreavrij-
willigers. Ze dachten dat ze tot het
uitschot van de maatschappij be
hoorden, maar ik weet wel beter. Je
moest trouwens een bewijs van
goed gedrag en zeden voorleggen.
De vrijwilligers zelf hebben zich ook
een verkeerd beeld gevormd van de
situatie ginds. Niemand besefte
honderd procent dat het er daar
serieus aan toe ging, dat ginds met
scherp geschoten werd. Velen dach
ten dat ze op een pluimen matras
zouden belanden, maar dat was
geenszins het geval. En toen was er
geen weg meer terug.
In december 1950 zijn we met de
'Kamina' vertrokken, met zowat
duizend man aan boord. Trouwens
met twee bemanningen: één van de
koopvaardij en één van de marine.
Ik herinner me trouwens nog dat ik
met Kerstmis 1950, uit vrije wil.
voor die 1.000 mensen kerststron
ken heb gebakken.
Het brood werd aan boord gebak
ken, met behulp van zeewater. We
hadden ook flink wat kratten bier
aan boord. Ik ben er zeker van dat
de route op de oceaanbodem met
lege flesjes afgebakend is.
Voet aan wal zetten we in Pocsan.
Daar werden we verwelkomd door
een militaire muziekkapel. Wellicht
hadden de muzikanten nog nooit
gehoord van het Belgisch volkslied
en ter begroeting werd dan maar de
'St. Louis Blues' gespeeld. Het was
er bar- en barkoud. Om ons te was
sen moesten we eerst het ijs van de
poelen stukslaan. In de zomer zou
net snikheet worden en werden we
geplaagd door slangen, schorpioe
nen en ander ongedierte.
Een tijdje later werden wc ingezet
en zouden we aan den lijve onder-
Herman Van Mol presenteert fier het hoek over Prosper Bosteels (foto Guy)