Trappistenklooster van Westmalle,
VERVALLEN GROOTHEID.
ALGEMEEN SYNDICAAT
Iemand die men maar
zelden tegenkomt
Landbouwbelangen.
DE SPANROKKEN.
van Reizigers, Klerken Handelaars
en Patroons. Afdeeling Aalst.
DE VOLKSSTEM
EN 8 JANUARI 1912
haar t© laten kiezen. Te oordeelen aan den
bijval welke het voorstel genoot, zal het on
getwijfeld, toekomend jaar voor den 2en
Kerstboom, reeds in voege gebracht worden.
Zondag -wordt de prijsbolling voortgezet,
en beginnen de kaarten reeds te tellen, voor
den 2eD Kerstboom yan toekomend jaar.
Zondag 28 Januari, groot Tooneelfeest,
door de tooneelafdeeling Langs otti beter».
En of er zal gelachen worden moet men niet
vragen, 't Schijnt dat de tooneelisten iels
uitgevonden hebben, dat zelfs de lachspieren
van een bronzen of marmeren standbeeld
zouden in beweging brengen.
Wie dus gaarne «en lachende avond door
brengt, trekke er dus naartoe
Een trouwe kring er.
Hoe gaat het tegenwoordig in de wereld
Alles wordt gedaan en laat men staan en
varen voor geld t n ©ere.
De intrest, de baatzucht, de ikzucht, de
zakzucht, staan aan T hoofd van al wat er
draait en waait in handel en wandel. Weinige
personen zijn werkers, zelfs voor de goede
zaak, uit loutere en zuivere rechtschapen
heid en onbaatzuchtigheid en plichtbesef.
Nochtans, gelnkkiglijk voor ons katholie
ken, zoo vindt men een onbaatzuchtig, ge
leerd, plichtkwijtend, nederig, rechtschapen
en onomkoopbaar man en dat wel in onze
Wetgevende Kamers.
Die man is sedert veertig jaren de leider
der katholieke partij in België. In gansch de
beschaafde wereld wordt hij aanzien als een
van do grootste Staatsmannen van onzen
tijd. Die deflige, brave, door en door katho
lieke cn met ter daad christen volksvertegen
woordiger,niet alleen voor 't arrondissement
Aalst,maar voor ons Vaderland is Mijnheer
WOESTE.
ijzerslakken en kaïnile te gebruiken. Verder
mag men niet nalaten slikslofmeslen aan t6
wenden. Dezo zijn immers onmisbruikbaar
om de hoornen eëne kloeke groeikracht te
verzekeren, en de volledige ontwikkeling
der hoornen en der vruchten le bekomen, en
onder deze verdient het zwavelzuur ammoniak
de voorkeur Daar er hier, benevens het
voortbrengen van fruit, ook voor eene schoone
hoeveelheid goed gras moet gezorgd worden,
is het noodzakelijk daarvan rekening te hou
den bij de bemesting.
Naar ons oordeel dient dus de volgende
bemestingswijze toegepast te worden
Tijdens den Winter geve men 400 tot
500 kgr. ijzerslakken en 300 lot 400 kgr.
kaïnite, en in de Lente (Fcbruari-Maart) 150
tot 200 kgr zwavelzuur ammoniak.
Al deze meststoffen zullen, zoo goed mo
gelijk mot de eg ingewerkt worden.
WILLY.
Onze boomgaarden.
Reeds dikwijls hebben wij gezegd en ge
schreven dat onze fruitboomen zoo stiefmoe
derlijk behandeld worden, en dat er toch nog
zooveel landbouwers zijn'die denken dat deze
niet behooren gevoed te worden o'rof te leven
en vruchten voort te brengen. Welke dwa
ling Evenals aan allo andere gewassen
dient men hier, om voel en schopn fruit te
bekomen, eene doelmatige bemesting toe te
possen.
Ten andere alle landbouwers verkoopen
gaarne appels, peren, pruimen, enz, om
«enige winston van den boomgaard te kun
nen verwezenlijken. Ook houden zij graag
een weinig fruit voor zich zeiven over niets
is immers zoo aangenaam dan in denHerft en
'a Winters een lekker appeltje of eene sma
kelijke peer te eten. Zulks wordt overigens
door alle geneeshoeren fel aanbevolen, om
dat het gebruik van fruit zeer gezond is.
Indien men dus bij do fruitteelt wil geluk
ken, is hot volstrekt noodzakelijk eene ver
standige bemestingswijze te volgen.
De minerale elementen als fosfoorzuur,
Een juffer kwam om stof voor kleeren
In eenen winkel van Parijs
Maar aclihaar beurze was te ledig,
Voor ellegoed van hoogen prijs
Zij wou toch schoon en droeg dan moe
Zeer fijne stof, maar smal van snee.
Zij sprak lot hare kleerenmaakster
Ik toil geen icijde rokken meer
De tcind komt daar te veel in sqelen
Daarmee doen steeds de beenen zeer
Dit stuk is kleindoch maak er mee
Een prachtig kleed, doch smal van snee.
Voorzichtig kwam de kale juffer
Met haren rok op straat gegaan
En wonder toch, de mode zag haar
En haren spanrok stond haar aan
En ieder kwam nu vlug ter stee
En kocht een rok van smalle snee.
Gij dochters, die geen spanrok wilt
Gij lacht met 't stadsvolk huu verwijt
Dat gij niet van de mode zijt
En zijt van de ouden lijd
Zij brengt ons geen profijten mc©
Do mode van de smalle snee.
Zij moeten 's Winters achter blijven
En stil gaan op een gladde baan.
Hun stapjes moeten ze altoos melen
En steeds op zijn soldaatjes gaan.
Als men daarmede is le vreè
Koop dan een rok van smalle sneê.
Doch 't best van al nog draag de kleeren
Die gij voorheen hebt aangedaan
Laat andre dragon wat zij willen
En trekt de mode weinig aan
De lijd brengt ons nog dagen meè
Van kleeren van de breede sneê.
F.
EBIST
Langzaam werd de poort geopend door
eenen broeder, die met grijzen neerhangenden
baard en in grove bruine stof aangekleed,
vast tachtig jaren op den gebogen rug droei
Zonder op te zien hoorde bij onze vraag om
potasch en kalk werken zeer voordeelig op 1 [n het klooster te mogen vernachten en dan
do hoeveelheid en op de hoedanigheid der
opbrengst, 't is le zeggen dat zij veel en goed
fruit voorlhie ïgen.
Dusvolgens mag men niet verwaarloozen
Zondag - mengelwerk.
boog hij de kniën en prevelde een stil gebed,
gewis opdat wij in de stille kloostermuren
den vredë des harten mochten genieten of
wedervinden.
Komt mede, mijne heeren, zegde hij toen
en langs groole gebou\.,en leidde hij ons naar
de spreekzaal
Nauwelijks hadden wij den dorpel van het
geslicht overstapt, of eene rij armzalige
printen, allen gedachten uit de H. Schrif
tuur, predikten ons de boetveerdigheid On-
dankbare, gij moet de zee over en weigert
eene redplank of boetveerdigheid of bran
den enz.
Wij hadden niet lang te wachten of rond
te zien, weldra kwam de eerweerde pater
gastheer. Het scheen er een zacht en bemin-
lijk man uit. Zijn kleedsel was geheel wit en
zijn hoofd geschoren. Diep boog hij zich voor
ons en vroeg beleefd wat wij verlangdon.
Eerweerde vader, antwoordden wij hem,
wij doen een reisje door de Kempen en daar
wij vandaag reeds eenige mijlen te voet ge
daan hebben, zouden wij volgeerne, indien
het ons toegelaten is, in uw klooster den
nacht overbrengen.
Zelcer, zeker, zult gij bier knnnen en
mogen vernachten, antwoordde pater gast
heer. Gij ziet er brave lieden uit en volgens
ik hoor aan uwe spraak zijt gij uit Vlaande
ren.
Om u te dienen, eerweerde, wij zijn van
Aalst. Ah ge zijt van Afilst, eene brave en
katholieke stad. Legt uwen reiszak en uwen
hoed neder heeren, en komt in de zijplaats,
ik zal u wat eten opdienen.
Ik zeg het rechtuit, dit klonk ons lief in de
ooren en dat wij eer aan de maaltijd deden,
dient niet gezegd te worden, Wij kregen
ieder onze flesch bier waar de honing niet in
gespaard was. De aardappels met eieren en
boontjes gingen goed binnen en daarachter
namen wij nog een botei'ham met wat smake-
lijken kaas. Bij de Trappisten heeft men
nooit vleesch.
Heeren, sprak de pater, als wij ons dank
gebed hadden gezegd, het uur van het kapit
tel is gekomen, daar mogen de vreemdelingen
aan deel nemen.
Na weinige stappen stonden wij voor de
aangeduide plaats. Eensklaps voelden wij
eene rilling door onze leden gaan, want wij
waren er vooraleer wy het dachten en wij
waren er niet alleen.
Het was eene ruime groote zaal, drijmaal
zoo lang als breed.
Onze plaats was aan de deur, zoodat wij
alles met eenen blik ömvatten konden. Te
midden van het uiteinde zat de abt in zijnen
hoogen houten zetel; langs weerskanten van
den abt zaten op banken langsheen den muur
aangezet een zestigtal paters en broeders.
O nooit zullen wij den indruk verliezen die
dit gezicht op ons hert maakte. Door gansch
het klooster heerschte, als een koning de
pleclitigste stille, alleen gestoord door eenen
kortèil kuch die uit eene versleten© borst op
steeg en door het eentonig tiktakken van het
oude uurwerk dat in deg hoek hing.
Het sloeg zeven uren... Langzaam
heimelijk las een pater een hoofdstuk over de
volmaaktheid. Het was half donker in de
zaal, want de dagen waren aan 't krimpen en
dit gaf haar het uitzicht van een spookenver-
blijf Daar zaten zij met zestig, beweegloos en
stom, allen het hoofd diép gedoken onder de
witte of de bruine kap, (Je handen verborgen
in do wijde kleedermouwen, terwijl er hier en
daar een lange grijze haard uitblonk.
Zou ik dien st^nd ooit kunnen vergeten?
Na de lezing sprak de abt een woord en allen
stonden gezamentlijk op om de laatste ge-
heden te gaan zingen.
Omtrent acht ure waren de gebeden ge
ëindigd en de goede gastheer leidde ons naar
de slaapzaal der vrèemdelingen.
Wel haddon wij langs de haan gezegd dat
indien wij vroeg naar bed moesten, wij op
onze kamer ons toch wel zouden vermaakt
hebben met poetsen en grappen te vertellen,
doch wij waren te zeer onder den indruk van
alles wat wij gezien en gehoord hadden, en
wij legden ons na 't avond gebed aanstonds
te bed. De slaap kwam niet gauw en wij
deden ons als het ware een verwijt dat wij in
die strenge kloostermuren als onweerdigen
verbleven, daar wij veeleer uit nieuwsgierig
heid daar waren gekomen dan uit geest van
boetveerdigheid.
s Anderendaags waren wij vroeg te been
wij hadden tamelijk goed geslagen, bij zoo
verre dat wij zelfs de klok niet gehoord had
den, welke volgens gewoonte om middernacht
geluid had om de paters en de hroedys naar
de kapel te roepen om de Metten te zingen
Na het ontbijt werd liet ons toegelaten
ansch het klooster af te zien, onder het ge
leide van den eerweerden pater gastheer.
Het eerste waar wij verwonderd hieven
staan was eene groote wijzerplaat waarop in
mejischengroolte het bleeke geraamte der
dood nevens hare zeisen en een tasch uitge
droogde beenderen, met de linkerhand een
zandglas omhoog houdt die haast afgeloopen
is en met Jden knokkeligen wijsvinger der
rechterhand duide zij het uur aan terwijl
haar grijnzende mond u schijnt toe te roepen,
hetgeen op het voetstuk gebeiteld staat
Vïgilate quia nescitis diem neque horam
Waakt, want gij weet noch dag noch uur.
Dit uurwerk is derwijze vervaardig dat het
de uurplaat is welke draait. De knokkelige
vinger dient als wijzer en duidt aldus altijd
het juiste uur.
In den refter valt weinig bijzonders aan te
slippen. Toen wij binnen kwamen was een
pater bezig met alles gereed te stellen voor
het middagmaalieder kreeg twee kleine
aarden pintjes, het eene gevuld met water,
het ander met bier, daartusschen lag eene
korst zwart brood met een aarden schoteltje
van eenen decimeter doorsnede, waarin wat
groensels zouden opgediend worden.
Groensels. ja, want nooit eten de Trap
pisten vleesch noch eieren, boter of vetzij
hebben slechts vruchten aan de aard© ont
sproten, olie azijn en bier.
De slaapzaal is zoo arm mogelijk. Grauwe
gordijnen scheiden de beddens welke in rijen
langs de muur geschikt zijn. Het beddegoed
is zoo zacht niet als dat der vreemdelingen.
Wij hadden een zeer malsch bed, doch zij
hebben slechts een slrooizak en voor deksel
eene enkele katoenen sargie.
Al wat er in de abdij noodig is, wordt door
de paters en de broeders vervaardigd.
Overal was men volop aan het werk de
brouwer stond driftig te pompen, in eene an
dere zaal verbond men hoeken drij drukkers
legden eenen wissel ter pers, de koperslager
was aan het vijlen, de smid trok neerstig aan
de blaasbalg en de schrijnwerker schaafde
een groot vensterraam in liet zuiver. En won
der hij het binnenkomen ging ieder in het
zwoegen voort, zonder een blik naar ons to
De wijngaard gezien de hitte van den Zomer,
zag er zeer goed uit.
Twee.paters houden eene kostelobze school
voor de kinderen uit de streek. Een veertig
tal arme knapen dier school krijgen er ook
alle dagen het eten. Ook wordt hen eenen
stiel aangeleerd waartoe zij meest aanleg
toonen en die hen toelaat door de wereld t©
geraken.
Na alles afgezien te hebben maakten wij
ons gereed om te vertrekken.
Wij gaven aan den goeden gastheer eene
kleine aalmoes en bedankten hem voor het
goed onthaal die wij in het kooster genoten
hadden.
Wederom boog de pater gastheer en de
broeder poortier zich voor ons en met den
wensch geluk op de reize waren wij
de poort uit, de beste herinneringen van dit
zalig oord meevragende, F
1* Vervolg.
Ja, zoo hij er voor dien tijd niet onder
bezwijkt, sprak do oude op bitteren toon. Zij
rijden als dol on bezeten, die hoogmoedige
heeren en soldaten, en behandelen de voor-
■pan-boeren als honden. In den dienst der
kroon houden zij alles voor geoorloofd.
Dan moet ik ook myn best doen om in
dienst der kroon te geraken, riep Ivar in jeug
dige,opgewondenheid dunkt het u ook niet,
vader, dat liet heerlijk zou zijn, indien ik ook
eens zulk een grootheer werd Ik zou schel
den en vloeken zou goed als een van hen. En
daar gij meent, dat zij alles voor geoorloofd
houden, zoo zou ik hun al de slagen terug
geven, waarop zij ons arm paard vergasten.
Zoolang ik leef, zult gij nooit soldaat
worden, antwoordde de vader kortaf.
Waarom niet. vader Gij zijt in uwe jeugd
immers zelf soldaat geweest
Bij deze woorden vertoonden zich diepe
rimpels op Christoffel's voorhoofd, en zijne
zwarte oogen schitterden vuriger dan die van
Ivarvergeleken met de verwondering die
dezen indrukten, branddo in die des vaders
eene woeste'verbolgenheid, die des te heviger
werd naarmate hij in zijneherinnering voedsel
daarvoor scheen te vinden.
Gij zijt boos, vader, sprak Ivar neerslach
tig, en staarde niet eenen uitvorschemlo.u blik
op de zonderlinge verandering in Cln istoffers
wezenstrekken.
Deze antwoordde niet, zijn blik daalde in
het kleine, armoedige vertrek rond, terwijl de
moeder de gelegenheid waarnam om haren
zoon ongemerkt op don voet te trappen, en
hem door dit teelten het zwijgen op te leggen.
•Eenige oogenblikken daarna eindigde het
arme gezin zijn karig maalcn terwijl Ivar
zijne moeder behulpzaam was bij het opruimen
dor tafel, fluisterde deze hem zacht too Roer
dat onderw'erp niet weer aan, zoo gij uwen
vader niet voor langen tijd uit zijn schik wilt
brengen.
Maar waarom niet vroeg Ivar insgelijks
fluisterend.
Zoo vader wilde, dat gij dat wist, zou hij
het u zelf vol gezegd hebben, hernam de moe
der op bestraffenden toon.
Hola HolaOpengedaan klonk het
thans buiten de hut, en in hetzelfde oogenblik
werd er tweemaal hevig op de deur gebonsd.
Daar hebben wij het alriep Christoffel,
terwijl hij zich met drift omkeerde. Dat is de
stem van Sven, den postmeester; doe open,
Ivar Ik wist wel, dat mensch noch dier drie
nachton achtereen rust zouden hebben.
Gij moet niet rijden, vader Laat mij in
uwe plaats gaan sprak Ivar. terwijl hij zich
gereed maakte om liet huis to verlaten.
Gij hebt immers reeds den ganschen dag
buiten in het bosch doorgebracht, merkte de
oude aan.
En gij hebt den geheelen dag bij Nils
Person gedorsclit, antwoordde Ivar met eene
uitdrukking van goedhartigheid. Zonder het
antwoord zijns vaders af to wachten, opende
hij den postmeester de deur, en deze stoof met
den uitroep binnen.Dadelijk ingespannen
Binnen een half uur komt er een officier aan,
dio als koerier naar Noorwegen gaat, en
wanneer alles op zijn wenk niet klaar staat,
zoo zij God mij en u genadig Ilaast u daarom
werpen.
In den koestal telden wij meer dan veertig
schoone beesten, allen van dezelfde kleur.
Een schoon feestje*
Ten lokale Het Beyerscli Hof, heeft
het jaarlijksch avondmaal plaats gehad de
Heeren leden van het Syndicaat aangeboden.
Rond de tachtig leden hadden den oproep
beantwoord.
Aan de eeretafel bemerkte menMM. Van
Gliyseghem, Voorzitter Gheoraerdts, Bur
gemeester Moyersoen, Volksvertegenwoor
diger De Wolf, Gemeenteraadslid, en al
de leden van het Bestuur.
Bij het nagerecht stond de geachte Voor
zitter recht en bedankte eerst en vooral al
de leden voor hunne talrijke opkomst.
Daarna gaf hij verslag over de vergadering
onlangs te Brussel gehouden en drukte den
wensch uit, ook vakvereenigingen te zien
slichten in den schoot van ons Syndicaat.
Ten slotte dronk hij op de gezondheid der
Heeren Burgemeester Gheeraerdls, Volks
vertegenwoordiger Moyersoen en De Wolf,
de toekomstige Schepene van openbare wer
ken, met de hoop hen nog lange jaren aan
het hoofd te mogen zien staan, van Stad en t
Arrondissement.
Mijnheer Moyersoen nam daarna 't woord
en bedankte M. Van Gliyseghem, voor zijne
schoone woorden. Hij was gelukkig, zegde
hij, aan de vergadering het goede nieuws te
mogen aankondigen, dal hij gelast was, nar
mens den Heer Minister van Arbeid en Nij
verheid, het eerekruis van Onderlingen
Bijstand van 2d0 klas te overhandigen aan
MM. Fortuné Gallaert en Henri De Seyn,
Voorzitter, en Sekretaris der Pensioenkas
Rust en Welstand voor meer dan tien
jaren bewezene diensten.
In welgepaste woorden bedankte Mijnheer
Gallaert onzen geachten Volksvertegenwoor
diger, voor do onverwachte eer hem aange
daan en beloofde altijd zijne medewerking,
in do toekomst gelijk in hot vorledene, voor
het welzijn en de belangen der maatschappij.
Na de heildronken, wierden deleden ver
eerd door een puik orkest voor symplionie
onder de leiding van den Heer Jozef Gam-
maert, die verschoidene schoone stukken lie
ten hooren. a
Het feest liep om 11 ure ten einde, onder
den meesten geestdrift.
vader ChristoffelDe beurt om het voorspan
te leveren is aan u
Nu, nu, dat kan tdeh maar zoo in een
oogwenk niet geschieden sprak Christoffel, en
terwijl hij zijne pijp opstak, gelastte hij zijnen
zoon naar het paard te tien en zijne vrouw
hem zijnen mantel to geyen.
Tvar liet zich echter zpo gemakkelijk niet
afschepen. Het verheugde hem dat er thans
juist een voorspan gevorderd werd nu zou
li ij ook eens in den stikdonkeren nacht door
het boscli rijden, en liet huilen van den wind
en het.kraken der dennentakken hooren dit
alles viel juist in zijnen smaak, en zijn hart
ldopto van vreugde. Hij was te moede, als had
hij vleugels gekregen, waarmede hij zich als
een jonge adelaar in de lucht stond te verhef
fen. Lieve vader, zoo gij mij plezier wilt doen,
laat mij dan rijden, verzocht hij dringend.
Bedenk toch, dat gij, niet het ongemak aaü
uw been, meer rust noodig hebt dan ik, die
frisch en gezond ben.
Geef den knaap zijnen zin, sprak moeder
Ingierd. Hij is immers in an genoeg, en hij
heeft ook wezenlijk gelijk, als hij zegt, dat gij
met uwen gezwollen voet beter op hot bed dan
op een rijtuig-past.
Welnu, het zij zoo, hernam de vader,
terwijl hij zijne pijp neerlegde, ik zal het
paard inspannen, terwijl Ivar zich klaar
maakt.
Nu haaldo de huisvrouw een paar nieuwe
wollen kousen, zware laarzen en een langen
overrok voor den dag, cn terwijl Ivar deze
kleedingstukken aantrok, knoopte zijne moe
der hem eenen wollen doek om denhals, en
drukte liet hem op liet hart, dat hij toch recht
voorzichtig zou rijden, opdat liet paard den
leelijken hoost, dien het nauwelijks te boven
was, uiet terug mocht krijgen.
Men kan aan u wel hooren, vrouw In
gierd, sprak Sven, eene houding van gewicht
aannemende, dat gij nog nooit met eenen
koerier gereden hebt, anders zoudt gij zoo niet
spreken. Dergelijke lieden bekreunen zich
weinig om een aanborstig paard. Zij slaan er
uit al hunne macht op, en onder vloeken en
schreeuwen maken zij, dat zij zoo spoedig
mogelijk voorwaarts komen. Ja ja, zoo gaat
lietik heb dat dikwijls genoeg met eigen
en gezien, en uw oud paard zal ondervin
den, dat een koeriersrit een heel ander iets
is, dan wanneer hij u des Zondags op zijn ge
mak naar do kerk rijdt.
Ik zou wol eens willen weten wanneer
men mij ooit naar de kerk heoft zien rijden
ik ga te voet naar Gods huis, antwoordde
moeder Ingierd met eenen zucht.
Ja, tegenwoordig dat weet ikmaar
toen gij nog huis en hof bezat, toen reedt gij,
en dat kon u ook niemand kwalijk nemen.
Sedert gij echter alles verloren en u in eene
armzalige hut moet behelpen, wilt gij de men-
sc'hen geene stof tot praten geven, en daarom
gaat liij. Moeder Ingierd is altijd eene verstan
dige vrouw geweest, en daarom is zij bij een
ieder nog even zeer gezien als voordezen.
Misgewas en slechte menschen hebben
ons in het ongeluk gebracht; maar wij schik
ken ons in ons lot, en gelooven, dat hetgeen
de Heer ons toezendt tot ons best dient, ant
woordde moeder Ingierd, niet zonder waardig
heid. Gij echter, Sven, zoudt beter doen, ons
geene vroegere tijden te herinneren, daar heb
niet past, dat men zich in het ongeluk van
anderen verhougt.
Dat doe ik ook niet. Ik sprak enkel van
het paard, en zoo doende kwam ik zonder het
te willen, op uwo vroegere omstandigheden.
Gij moet dat zoo hoog niet opvatten, moeder
Ingierd, want het was zoo kwaad niet ge
meend. verzekerde Sven bijna op vergiffenis
vragenden toon.
Des te beter voor u zeiven want gij
echter van liet paard gezegd hebt, doet mij
ontstellen. God behoede het arme dier Het is
het eonige wat ons nog van onzen vroegeren
eigendom is overgebleven.
Maak u niet verlegen, móeder, sprak
Ivar, koerier of geen koerier, hij moet toch als
een verstandig mense'i rijden. Buitendien
weet gij ook, dat ik zoowel met paarden als
met heerschappen weet om te gaan. Verlaat u
op mijalles zal beter afloopen dan gij denkt.
Thans hoorde men vader Christoffel voort
rijden, en bij het welbekende gehinnik van
het paard trok Ivar zijne moeder bij den rok
en leidde haar ter zijde.
Geef mij eene, of zij gij hot missen kunt
twee schijven brood mede Het paard heeft
voor den nacht eene kleine versterking
noodig.
Ingierd strekte den arm in de hoogte, en
haalde van de spaarzaam voorziene staken,
waaraan de broodschijven hingen, er eene af.
Ik kan u niet meer geven dan deze eene, liov©
Ivar, sprak zij; maak maar spoedig dat gij
het in uwen zak steekt, daar vader altijd on
tevreden is als wij het brood, dat hij zoo zuur
verdienen moet, met liet paard deelen.
Haastu, haast u, Ivar! riep thans de
postmeester ongeduldig. Ik heb hier reeds een
kwartier verbabbold, liet hij er op volgen,en
na moeder Ingierd goeden nacht te hebben ge-
wensclit, verwijderde hij zich.
Zoodra Ivar van zijne ouders afscheid ge
nomen had, beklom hij de kar, en haalde den
postmeester weldra in.
Wordt voortgezet.