Trappistenklooster van Westmalle, VERVALLEN GROOTHEID. ALGEMEEN SYNDICAAT Iemand die men maar zelden tegenkomt Landbouwbelangen. DE SPANROKKEN. van Reizigers, Klerken Handelaars en Patroons. Afdeeling Aalst. DE VOLKSSTEM EN 8 JANUARI 1912 haar t© laten kiezen. Te oordeelen aan den bijval welke het voorstel genoot, zal het on getwijfeld, toekomend jaar voor den 2en Kerstboom, reeds in voege gebracht worden. Zondag -wordt de prijsbolling voortgezet, en beginnen de kaarten reeds te tellen, voor den 2eD Kerstboom yan toekomend jaar. Zondag 28 Januari, groot Tooneelfeest, door de tooneelafdeeling Langs otti beter». En of er zal gelachen worden moet men niet vragen, 't Schijnt dat de tooneelisten iels uitgevonden hebben, dat zelfs de lachspieren van een bronzen of marmeren standbeeld zouden in beweging brengen. Wie dus gaarne «en lachende avond door brengt, trekke er dus naartoe Een trouwe kring er. Hoe gaat het tegenwoordig in de wereld Alles wordt gedaan en laat men staan en varen voor geld t n ©ere. De intrest, de baatzucht, de ikzucht, de zakzucht, staan aan T hoofd van al wat er draait en waait in handel en wandel. Weinige personen zijn werkers, zelfs voor de goede zaak, uit loutere en zuivere rechtschapen heid en onbaatzuchtigheid en plichtbesef. Nochtans, gelnkkiglijk voor ons katholie ken, zoo vindt men een onbaatzuchtig, ge leerd, plichtkwijtend, nederig, rechtschapen en onomkoopbaar man en dat wel in onze Wetgevende Kamers. Die man is sedert veertig jaren de leider der katholieke partij in België. In gansch de beschaafde wereld wordt hij aanzien als een van do grootste Staatsmannen van onzen tijd. Die deflige, brave, door en door katho lieke cn met ter daad christen volksvertegen woordiger,niet alleen voor 't arrondissement Aalst,maar voor ons Vaderland is Mijnheer WOESTE. ijzerslakken en kaïnile te gebruiken. Verder mag men niet nalaten slikslofmeslen aan t6 wenden. Dezo zijn immers onmisbruikbaar om de hoornen eëne kloeke groeikracht te verzekeren, en de volledige ontwikkeling der hoornen en der vruchten le bekomen, en onder deze verdient het zwavelzuur ammoniak de voorkeur Daar er hier, benevens het voortbrengen van fruit, ook voor eene schoone hoeveelheid goed gras moet gezorgd worden, is het noodzakelijk daarvan rekening te hou den bij de bemesting. Naar ons oordeel dient dus de volgende bemestingswijze toegepast te worden Tijdens den Winter geve men 400 tot 500 kgr. ijzerslakken en 300 lot 400 kgr. kaïnite, en in de Lente (Fcbruari-Maart) 150 tot 200 kgr zwavelzuur ammoniak. Al deze meststoffen zullen, zoo goed mo gelijk mot de eg ingewerkt worden. WILLY. Onze boomgaarden. Reeds dikwijls hebben wij gezegd en ge schreven dat onze fruitboomen zoo stiefmoe derlijk behandeld worden, en dat er toch nog zooveel landbouwers zijn'die denken dat deze niet behooren gevoed te worden o'rof te leven en vruchten voort te brengen. Welke dwa ling Evenals aan allo andere gewassen dient men hier, om voel en schopn fruit te bekomen, eene doelmatige bemesting toe te possen. Ten andere alle landbouwers verkoopen gaarne appels, peren, pruimen, enz, om «enige winston van den boomgaard te kun nen verwezenlijken. Ook houden zij graag een weinig fruit voor zich zeiven over niets is immers zoo aangenaam dan in denHerft en 'a Winters een lekker appeltje of eene sma kelijke peer te eten. Zulks wordt overigens door alle geneeshoeren fel aanbevolen, om dat het gebruik van fruit zeer gezond is. Indien men dus bij do fruitteelt wil geluk ken, is hot volstrekt noodzakelijk eene ver standige bemestingswijze te volgen. De minerale elementen als fosfoorzuur, Een juffer kwam om stof voor kleeren In eenen winkel van Parijs Maar aclihaar beurze was te ledig, Voor ellegoed van hoogen prijs Zij wou toch schoon en droeg dan moe Zeer fijne stof, maar smal van snee. Zij sprak lot hare kleerenmaakster Ik toil geen icijde rokken meer De tcind komt daar te veel in sqelen Daarmee doen steeds de beenen zeer Dit stuk is kleindoch maak er mee Een prachtig kleed, doch smal van snee. Voorzichtig kwam de kale juffer Met haren rok op straat gegaan En wonder toch, de mode zag haar En haren spanrok stond haar aan En ieder kwam nu vlug ter stee En kocht een rok van smalle snee. Gij dochters, die geen spanrok wilt Gij lacht met 't stadsvolk huu verwijt Dat gij niet van de mode zijt En zijt van de ouden lijd Zij brengt ons geen profijten mc© Do mode van de smalle snee. Zij moeten 's Winters achter blijven En stil gaan op een gladde baan. Hun stapjes moeten ze altoos melen En steeds op zijn soldaatjes gaan. Als men daarmede is le vreè Koop dan een rok van smalle sneê. Doch 't best van al nog draag de kleeren Die gij voorheen hebt aangedaan Laat andre dragon wat zij willen En trekt de mode weinig aan De lijd brengt ons nog dagen meè Van kleeren van de breede sneê. F. EBIST Langzaam werd de poort geopend door eenen broeder, die met grijzen neerhangenden baard en in grove bruine stof aangekleed, vast tachtig jaren op den gebogen rug droei Zonder op te zien hoorde bij onze vraag om potasch en kalk werken zeer voordeelig op 1 [n het klooster te mogen vernachten en dan do hoeveelheid en op de hoedanigheid der opbrengst, 't is le zeggen dat zij veel en goed fruit voorlhie ïgen. Dusvolgens mag men niet verwaarloozen Zondag - mengelwerk. boog hij de kniën en prevelde een stil gebed, gewis opdat wij in de stille kloostermuren den vredë des harten mochten genieten of wedervinden. Komt mede, mijne heeren, zegde hij toen en langs groole gebou\.,en leidde hij ons naar de spreekzaal Nauwelijks hadden wij den dorpel van het geslicht overstapt, of eene rij armzalige printen, allen gedachten uit de H. Schrif tuur, predikten ons de boetveerdigheid On- dankbare, gij moet de zee over en weigert eene redplank of boetveerdigheid of bran den enz. Wij hadden niet lang te wachten of rond te zien, weldra kwam de eerweerde pater gastheer. Het scheen er een zacht en bemin- lijk man uit. Zijn kleedsel was geheel wit en zijn hoofd geschoren. Diep boog hij zich voor ons en vroeg beleefd wat wij verlangdon. Eerweerde vader, antwoordden wij hem, wij doen een reisje door de Kempen en daar wij vandaag reeds eenige mijlen te voet ge daan hebben, zouden wij volgeerne, indien het ons toegelaten is, in uw klooster den nacht overbrengen. Zelcer, zeker, zult gij bier knnnen en mogen vernachten, antwoordde pater gast heer. Gij ziet er brave lieden uit en volgens ik hoor aan uwe spraak zijt gij uit Vlaande ren. Om u te dienen, eerweerde, wij zijn van Aalst. Ah ge zijt van Afilst, eene brave en katholieke stad. Legt uwen reiszak en uwen hoed neder heeren, en komt in de zijplaats, ik zal u wat eten opdienen. Ik zeg het rechtuit, dit klonk ons lief in de ooren en dat wij eer aan de maaltijd deden, dient niet gezegd te worden, Wij kregen ieder onze flesch bier waar de honing niet in gespaard was. De aardappels met eieren en boontjes gingen goed binnen en daarachter namen wij nog een botei'ham met wat smake- lijken kaas. Bij de Trappisten heeft men nooit vleesch. Heeren, sprak de pater, als wij ons dank gebed hadden gezegd, het uur van het kapit tel is gekomen, daar mogen de vreemdelingen aan deel nemen. Na weinige stappen stonden wij voor de aangeduide plaats. Eensklaps voelden wij eene rilling door onze leden gaan, want wij waren er vooraleer wy het dachten en wij waren er niet alleen. Het was eene ruime groote zaal, drijmaal zoo lang als breed. Onze plaats was aan de deur, zoodat wij alles met eenen blik ömvatten konden. Te midden van het uiteinde zat de abt in zijnen hoogen houten zetel; langs weerskanten van den abt zaten op banken langsheen den muur aangezet een zestigtal paters en broeders. O nooit zullen wij den indruk verliezen die dit gezicht op ons hert maakte. Door gansch het klooster heerschte, als een koning de pleclitigste stille, alleen gestoord door eenen kortèil kuch die uit eene versleten© borst op steeg en door het eentonig tiktakken van het oude uurwerk dat in deg hoek hing. Het sloeg zeven uren... Langzaam heimelijk las een pater een hoofdstuk over de volmaaktheid. Het was half donker in de zaal, want de dagen waren aan 't krimpen en dit gaf haar het uitzicht van een spookenver- blijf Daar zaten zij met zestig, beweegloos en stom, allen het hoofd diép gedoken onder de witte of de bruine kap, (Je handen verborgen in do wijde kleedermouwen, terwijl er hier en daar een lange grijze haard uitblonk. Zou ik dien st^nd ooit kunnen vergeten? Na de lezing sprak de abt een woord en allen stonden gezamentlijk op om de laatste ge- heden te gaan zingen. Omtrent acht ure waren de gebeden ge ëindigd en de goede gastheer leidde ons naar de slaapzaal der vrèemdelingen. Wel haddon wij langs de haan gezegd dat indien wij vroeg naar bed moesten, wij op onze kamer ons toch wel zouden vermaakt hebben met poetsen en grappen te vertellen, doch wij waren te zeer onder den indruk van alles wat wij gezien en gehoord hadden, en wij legden ons na 't avond gebed aanstonds te bed. De slaap kwam niet gauw en wij deden ons als het ware een verwijt dat wij in die strenge kloostermuren als onweerdigen verbleven, daar wij veeleer uit nieuwsgierig heid daar waren gekomen dan uit geest van boetveerdigheid. s Anderendaags waren wij vroeg te been wij hadden tamelijk goed geslagen, bij zoo verre dat wij zelfs de klok niet gehoord had den, welke volgens gewoonte om middernacht geluid had om de paters en de hroedys naar de kapel te roepen om de Metten te zingen Na het ontbijt werd liet ons toegelaten ansch het klooster af te zien, onder het ge leide van den eerweerden pater gastheer. Het eerste waar wij verwonderd hieven staan was eene groote wijzerplaat waarop in mejischengroolte het bleeke geraamte der dood nevens hare zeisen en een tasch uitge droogde beenderen, met de linkerhand een zandglas omhoog houdt die haast afgeloopen is en met Jden knokkeligen wijsvinger der rechterhand duide zij het uur aan terwijl haar grijnzende mond u schijnt toe te roepen, hetgeen op het voetstuk gebeiteld staat Vïgilate quia nescitis diem neque horam Waakt, want gij weet noch dag noch uur. Dit uurwerk is derwijze vervaardig dat het de uurplaat is welke draait. De knokkelige vinger dient als wijzer en duidt aldus altijd het juiste uur. In den refter valt weinig bijzonders aan te slippen. Toen wij binnen kwamen was een pater bezig met alles gereed te stellen voor het middagmaalieder kreeg twee kleine aarden pintjes, het eene gevuld met water, het ander met bier, daartusschen lag eene korst zwart brood met een aarden schoteltje van eenen decimeter doorsnede, waarin wat groensels zouden opgediend worden. Groensels. ja, want nooit eten de Trap pisten vleesch noch eieren, boter of vetzij hebben slechts vruchten aan de aard© ont sproten, olie azijn en bier. De slaapzaal is zoo arm mogelijk. Grauwe gordijnen scheiden de beddens welke in rijen langs de muur geschikt zijn. Het beddegoed is zoo zacht niet als dat der vreemdelingen. Wij hadden een zeer malsch bed, doch zij hebben slechts een slrooizak en voor deksel eene enkele katoenen sargie. Al wat er in de abdij noodig is, wordt door de paters en de broeders vervaardigd. Overal was men volop aan het werk de brouwer stond driftig te pompen, in eene an dere zaal verbond men hoeken drij drukkers legden eenen wissel ter pers, de koperslager was aan het vijlen, de smid trok neerstig aan de blaasbalg en de schrijnwerker schaafde een groot vensterraam in liet zuiver. En won der hij het binnenkomen ging ieder in het zwoegen voort, zonder een blik naar ons to De wijngaard gezien de hitte van den Zomer, zag er zeer goed uit. Twee.paters houden eene kostelobze school voor de kinderen uit de streek. Een veertig tal arme knapen dier school krijgen er ook alle dagen het eten. Ook wordt hen eenen stiel aangeleerd waartoe zij meest aanleg toonen en die hen toelaat door de wereld t© geraken. Na alles afgezien te hebben maakten wij ons gereed om te vertrekken. Wij gaven aan den goeden gastheer eene kleine aalmoes en bedankten hem voor het goed onthaal die wij in het kooster genoten hadden. Wederom boog de pater gastheer en de broeder poortier zich voor ons en met den wensch geluk op de reize waren wij de poort uit, de beste herinneringen van dit zalig oord meevragende, F 1* Vervolg. Ja, zoo hij er voor dien tijd niet onder bezwijkt, sprak do oude op bitteren toon. Zij rijden als dol on bezeten, die hoogmoedige heeren en soldaten, en behandelen de voor- ■pan-boeren als honden. In den dienst der kroon houden zij alles voor geoorloofd. Dan moet ik ook myn best doen om in dienst der kroon te geraken, riep Ivar in jeug dige,opgewondenheid dunkt het u ook niet, vader, dat liet heerlijk zou zijn, indien ik ook eens zulk een grootheer werd Ik zou schel den en vloeken zou goed als een van hen. En daar gij meent, dat zij alles voor geoorloofd houden, zoo zou ik hun al de slagen terug geven, waarop zij ons arm paard vergasten. Zoolang ik leef, zult gij nooit soldaat worden, antwoordde de vader kortaf. Waarom niet. vader Gij zijt in uwe jeugd immers zelf soldaat geweest Bij deze woorden vertoonden zich diepe rimpels op Christoffel's voorhoofd, en zijne zwarte oogen schitterden vuriger dan die van Ivarvergeleken met de verwondering die dezen indrukten, branddo in die des vaders eene woeste'verbolgenheid, die des te heviger werd naarmate hij in zijneherinnering voedsel daarvoor scheen te vinden. Gij zijt boos, vader, sprak Ivar neerslach tig, en staarde niet eenen uitvorschemlo.u blik op de zonderlinge verandering in Cln istoffers wezenstrekken. Deze antwoordde niet, zijn blik daalde in het kleine, armoedige vertrek rond, terwijl de moeder de gelegenheid waarnam om haren zoon ongemerkt op don voet te trappen, en hem door dit teelten het zwijgen op te leggen. •Eenige oogenblikken daarna eindigde het arme gezin zijn karig maalcn terwijl Ivar zijne moeder behulpzaam was bij het opruimen dor tafel, fluisterde deze hem zacht too Roer dat onderw'erp niet weer aan, zoo gij uwen vader niet voor langen tijd uit zijn schik wilt brengen. Maar waarom niet vroeg Ivar insgelijks fluisterend. Zoo vader wilde, dat gij dat wist, zou hij het u zelf vol gezegd hebben, hernam de moe der op bestraffenden toon. Hola HolaOpengedaan klonk het thans buiten de hut, en in hetzelfde oogenblik werd er tweemaal hevig op de deur gebonsd. Daar hebben wij het alriep Christoffel, terwijl hij zich met drift omkeerde. Dat is de stem van Sven, den postmeester; doe open, Ivar Ik wist wel, dat mensch noch dier drie nachton achtereen rust zouden hebben. Gij moet niet rijden, vader Laat mij in uwe plaats gaan sprak Ivar. terwijl hij zich gereed maakte om liet huis to verlaten. Gij hebt immers reeds den ganschen dag buiten in het bosch doorgebracht, merkte de oude aan. En gij hebt den geheelen dag bij Nils Person gedorsclit, antwoordde Ivar met eene uitdrukking van goedhartigheid. Zonder het antwoord zijns vaders af to wachten, opende hij den postmeester de deur, en deze stoof met den uitroep binnen.Dadelijk ingespannen Binnen een half uur komt er een officier aan, dio als koerier naar Noorwegen gaat, en wanneer alles op zijn wenk niet klaar staat, zoo zij God mij en u genadig Ilaast u daarom werpen. In den koestal telden wij meer dan veertig schoone beesten, allen van dezelfde kleur. Een schoon feestje* Ten lokale Het Beyerscli Hof, heeft het jaarlijksch avondmaal plaats gehad de Heeren leden van het Syndicaat aangeboden. Rond de tachtig leden hadden den oproep beantwoord. Aan de eeretafel bemerkte menMM. Van Gliyseghem, Voorzitter Gheoraerdts, Bur gemeester Moyersoen, Volksvertegenwoor diger De Wolf, Gemeenteraadslid, en al de leden van het Bestuur. Bij het nagerecht stond de geachte Voor zitter recht en bedankte eerst en vooral al de leden voor hunne talrijke opkomst. Daarna gaf hij verslag over de vergadering onlangs te Brussel gehouden en drukte den wensch uit, ook vakvereenigingen te zien slichten in den schoot van ons Syndicaat. Ten slotte dronk hij op de gezondheid der Heeren Burgemeester Gheeraerdls, Volks vertegenwoordiger Moyersoen en De Wolf, de toekomstige Schepene van openbare wer ken, met de hoop hen nog lange jaren aan het hoofd te mogen zien staan, van Stad en t Arrondissement. Mijnheer Moyersoen nam daarna 't woord en bedankte M. Van Gliyseghem, voor zijne schoone woorden. Hij was gelukkig, zegde hij, aan de vergadering het goede nieuws te mogen aankondigen, dal hij gelast was, nar mens den Heer Minister van Arbeid en Nij verheid, het eerekruis van Onderlingen Bijstand van 2d0 klas te overhandigen aan MM. Fortuné Gallaert en Henri De Seyn, Voorzitter, en Sekretaris der Pensioenkas Rust en Welstand voor meer dan tien jaren bewezene diensten. In welgepaste woorden bedankte Mijnheer Gallaert onzen geachten Volksvertegenwoor diger, voor do onverwachte eer hem aange daan en beloofde altijd zijne medewerking, in do toekomst gelijk in hot vorledene, voor het welzijn en de belangen der maatschappij. Na de heildronken, wierden deleden ver eerd door een puik orkest voor symplionie onder de leiding van den Heer Jozef Gam- maert, die verschoidene schoone stukken lie ten hooren. a Het feest liep om 11 ure ten einde, onder den meesten geestdrift. vader ChristoffelDe beurt om het voorspan te leveren is aan u Nu, nu, dat kan tdeh maar zoo in een oogwenk niet geschieden sprak Christoffel, en terwijl hij zijne pijp opstak, gelastte hij zijnen zoon naar het paard te tien en zijne vrouw hem zijnen mantel to geyen. Tvar liet zich echter zpo gemakkelijk niet afschepen. Het verheugde hem dat er thans juist een voorspan gevorderd werd nu zou li ij ook eens in den stikdonkeren nacht door het boscli rijden, en liet huilen van den wind en het.kraken der dennentakken hooren dit alles viel juist in zijnen smaak, en zijn hart ldopto van vreugde. Hij was te moede, als had hij vleugels gekregen, waarmede hij zich als een jonge adelaar in de lucht stond te verhef fen. Lieve vader, zoo gij mij plezier wilt doen, laat mij dan rijden, verzocht hij dringend. Bedenk toch, dat gij, niet het ongemak aaü uw been, meer rust noodig hebt dan ik, die frisch en gezond ben. Geef den knaap zijnen zin, sprak moeder Ingierd. Hij is immers in an genoeg, en hij heeft ook wezenlijk gelijk, als hij zegt, dat gij met uwen gezwollen voet beter op hot bed dan op een rijtuig-past. Welnu, het zij zoo, hernam de vader, terwijl hij zijne pijp neerlegde, ik zal het paard inspannen, terwijl Ivar zich klaar maakt. Nu haaldo de huisvrouw een paar nieuwe wollen kousen, zware laarzen en een langen overrok voor den dag, cn terwijl Ivar deze kleedingstukken aantrok, knoopte zijne moe der hem eenen wollen doek om denhals, en drukte liet hem op liet hart, dat hij toch recht voorzichtig zou rijden, opdat liet paard den leelijken hoost, dien het nauwelijks te boven was, uiet terug mocht krijgen. Men kan aan u wel hooren, vrouw In gierd, sprak Sven, eene houding van gewicht aannemende, dat gij nog nooit met eenen koerier gereden hebt, anders zoudt gij zoo niet spreken. Dergelijke lieden bekreunen zich weinig om een aanborstig paard. Zij slaan er uit al hunne macht op, en onder vloeken en schreeuwen maken zij, dat zij zoo spoedig mogelijk voorwaarts komen. Ja ja, zoo gaat lietik heb dat dikwijls genoeg met eigen en gezien, en uw oud paard zal ondervin den, dat een koeriersrit een heel ander iets is, dan wanneer hij u des Zondags op zijn ge mak naar do kerk rijdt. Ik zou wol eens willen weten wanneer men mij ooit naar de kerk heoft zien rijden ik ga te voet naar Gods huis, antwoordde moeder Ingierd met eenen zucht. Ja, tegenwoordig dat weet ikmaar toen gij nog huis en hof bezat, toen reedt gij, en dat kon u ook niemand kwalijk nemen. Sedert gij echter alles verloren en u in eene armzalige hut moet behelpen, wilt gij de men- sc'hen geene stof tot praten geven, en daarom gaat liij. Moeder Ingierd is altijd eene verstan dige vrouw geweest, en daarom is zij bij een ieder nog even zeer gezien als voordezen. Misgewas en slechte menschen hebben ons in het ongeluk gebracht; maar wij schik ken ons in ons lot, en gelooven, dat hetgeen de Heer ons toezendt tot ons best dient, ant woordde moeder Ingierd, niet zonder waardig heid. Gij echter, Sven, zoudt beter doen, ons geene vroegere tijden te herinneren, daar heb niet past, dat men zich in het ongeluk van anderen verhougt. Dat doe ik ook niet. Ik sprak enkel van het paard, en zoo doende kwam ik zonder het te willen, op uwo vroegere omstandigheden. Gij moet dat zoo hoog niet opvatten, moeder Ingierd, want het was zoo kwaad niet ge meend. verzekerde Sven bijna op vergiffenis vragenden toon. Des te beter voor u zeiven want gij echter van liet paard gezegd hebt, doet mij ontstellen. God behoede het arme dier Het is het eonige wat ons nog van onzen vroegeren eigendom is overgebleven. Maak u niet verlegen, móeder, sprak Ivar, koerier of geen koerier, hij moet toch als een verstandig mense'i rijden. Buitendien weet gij ook, dat ik zoowel met paarden als met heerschappen weet om te gaan. Verlaat u op mijalles zal beter afloopen dan gij denkt. Thans hoorde men vader Christoffel voort rijden, en bij het welbekende gehinnik van het paard trok Ivar zijne moeder bij den rok en leidde haar ter zijde. Geef mij eene, of zij gij hot missen kunt twee schijven brood mede Het paard heeft voor den nacht eene kleine versterking noodig. Ingierd strekte den arm in de hoogte, en haalde van de spaarzaam voorziene staken, waaraan de broodschijven hingen, er eene af. Ik kan u niet meer geven dan deze eene, liov© Ivar, sprak zij; maak maar spoedig dat gij het in uwen zak steekt, daar vader altijd on tevreden is als wij het brood, dat hij zoo zuur verdienen moet, met liet paard deelen. Haastu, haast u, Ivar! riep thans de postmeester ongeduldig. Ik heb hier reeds een kwartier verbabbold, liet hij er op volgen,en na moeder Ingierd goeden nacht te hebben ge- wensclit, verwijderde hij zich. Zoodra Ivar van zijne ouders afscheid ge nomen had, beklom hij de kar, en haalde den postmeester weldra in. Wordt voortgezet.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1912 | | pagina 4