VERVALLEN GROOTHEID.
aan de Heeren Leden der Kamer van Volksvertegenwoordigers
j M. Van "Cainyklaert. Daaruit blijkt nu
tochItiel.dat fle;£$L&eB.jliO-willfct plhó
terijon te wijten is aan liet kastel oog w.erl-
der kinderen. Nu-' 't is juistidat wat hier
yerzekerd wèrd.y O
I M. Vanderveldb. Wilt gij mij toelaten in
«Ie brochuur van Pater Thibaut de woorden
te lezen waarvan ik gewag maak. Ziehier
wat Pater Thibaut zegt
6
DE VOLKSSTEM
)*nd, het naar de ondersleutelbeenader toe
ren om het daar in het verzwakt aderbloed
te gieten.
Naarmate het beste sap in de grijsachtige
chympap aanwezig, door de darmen heen
dringt, verandert het van kleur en wordt als
fabrieksafval uitgedreven.
Het voedingsap noemt men bloed. Het
bloed is samengesteld uit twee deelenvoor
eerst uit eene geelachtige vloeistof de plas
ma genaamd en dan uit bollekens die in die
vloeistof zwemmen. Deze bollekens zijn plat
en hebben den vorm van kleine schijfjes. Het
grootste getal dezer zijn rood, doch er zijn
er ook witte welke verschillen van vorm. In
eenen enkelen druppel bloed bevinden zich
ontelbare roode ronde schijfjes en het is aan
den bijzonderen vorm barer schijfjes, dat de
wetsdoktoors bij het onderzoek der opge
droogde bloedvlekken op de kleederen kun
nen bestatigen of de vlekken gevormd zijn
door mensehenbloed ofwel door het bloed
van een dier. De schijfjes van het bloed der
dieren hebben den zelfden vorm niet als die
van het mensehenbloed.
Men vindt in het bloed alle de noodige be-
standdeelen dienstig tot het onderhoud van
alle de verschillende deelen van het lichaam.
Elk lichaamsdeel vraagt om zoo te zeggen
een ander voedsel, en élk deel, tanden, het
haar, nagels, beenderen enz. vindt in het
bloed zijn gepast voedsel, juist gelijk de mil-
liarden dieren van gansch de schepping op
tijd hun gepast en verschillend voedsel be
komen.
Zooals wij reeds gezegd hebben is het de
rol van het hert, het bloed in alle richtingen
des lichaams voort te stuwen.
Het hert is een hol en vleezig werktuig,
niet grooter dan eene vuist. Het is verdeeld
in vier kamers, waarvan de eene het bloed
inlaten en de andere door samentrekking en
klopping het bloed gedurig voortstuwt naar
alle de deelen van liet lichaam.
Wanneer het bloed zijnen omloop gedaan
heeft in het lichaam, heeft het zijne goede
hoedanigheden verloren en is zwart gewor
den. Beziet uwen polsen gij zult er eenen
ader bemerken die eenen blauwachtigen
ÉChijn heeft.
Hij is gevuld met bloed dat reeds tot aan
de uiteinden van uwe vingers gestroomd is,
en dat nu verarmd en verzwakt terug naar
het hert stroomt. Ongeveer op de hoogte van
liet sleutelbeen komt het in aanraking met
de longen.
De longen zijn als twee blaasbalgjes, lang
werpig van vorm. Wanneer men de l^ueht
inademt vóelt men ze zwellen. Hot zijn ge
lijk sponsen, voordien yan ontelbare vezel
tjes. Daar kómt liet zwarte bloed uitkijken
en komt rn aanraking met de lucht door de
ademhaling ingepompt. De adem blaast den
slechten lucht uit en trekt den goeden binnen.
Het gezuiverd bloed, wordt gejaagd dooi
den klop van het hert, herneemt zijnen loop
rond het lichaam en komt na eenige secon
den terug, om wederom gezuiverd te wor
den.
Bewonderen wij de almacht en de wijs
heid van God, die op zulke wonderbare wijze
den mensch in het leven houdt.
In ons aanslaande nummer zullen wij
eenige nuttige wenken geven aangaande
voedsel en lucht. Daarna zullen wij elk zin
tuig afzondorlijk bespreken.
('t Vervolgt.) F.
DOOR DEIV
Eerw. Pater Emiel Thiebaut, provinciaal der Compagnie Jesus
Brussel, 21 Februari 1912.
Mijne Heeren Volksvertegenwoordigers,
Gij zult mij wel willen toelaten, mij recht
streeks tot u te wenden, in een debat, waar
voor de Kamer, M. Vandervelde mij per
soonlijk en lang aangevallen heeft.
Hij heeft u willen rechters maken van eene
kwestie welke ons verdeelt het is voor de
missionnarissen, wier belangen ik hier ten
deele verdedig, eene goede zaak, want zij
hebben op alle banken der Kamer, zelfs hij
de linkerzijde, onpartijdige genegenheid ge
vonden. Het katholiek land weet ten andere
dat heel de oppositie niet 't akkoord is met
de aanvallen van M. Vandervelde.
Gij zult verstaan dat het mij niet past, met
M. Vandervelde in bespreking te komen.
Sedert uw achtbare kollega het zijner niet
onwaardig achtte, hier tijdens zijne rede
voering over onze instellingen in Congo, over
do ontuchthuizen te spreken, is het mij niet
meer mogelijk hem in het slijk, waar hij het
debat sleepte,te gaan vervoegen. Zoolang hij
dat woord,waardoor hij ons aan houders van
ontuchthuizen vergelijkt, niet intrekt, zullen
alle eerlijke lieden, van alle partijen, hem
als gediskwalilieerd aanzien.
Het is in de zitting van Vrijdag 16 Febru
ari dat M. Vandervelde zich mijne brochuur,
twee maanden geleden verschenen,wel heeft
willen herinneren. Ik neem alleen drie feiten
op, welke ik aan uwe onpartijdige aandacht
wil onderwerpen
1°) In het beknopt verslag dezer zitting
(bladz. 810) leest men
M. Van Cadwelaert. Ik geloof mij met
juistheid te herinneren dat gij en M.Hymans
gezegd hebt, dat dank aan het werk dezer
kinderen, de zendelingen yan Mayumbé
groote winsten uit hunne planterijen trokken
M. Vandervelde. Ik heb dat niet gezegd,
maar Pater Thibaut in zijne brochuur.
M. Van Cauwelaert. Waar dat Ik heb
deze brochuur gelezen en er niets dergelijks
in gevonden.
M. Vandervelde. Pater Thibaut zegt dat
de Jezuieten niet doen gelijk eenige andere
zendeling^ die de kinderen in hunne plan
terijen duo.< werken en uit dat werk veel
eld trekken.
Deze beoordeeling (van M. Leclercq)
zou doen gelooven dat er daar een doel van
exploitatie is nu, de Jezuieten hebben niet,
zooals te Kangu, of te Nieuw-Antwerpen.
planterijen welke hen kunnen winsten op
leveren.
Gij ziet het, het is Pater Thibaut die het
zegt en ik niet
Ziedaar een nieuw voorbeeld van de ma
nier op welke M. Vandorveide de dokumen-
ten leest. Deze zin is niet van mij hij komt
van M. Celetti, ik duid hem aan in mijne
brochuur, zorg dragende zijnen oorspron
aan te duiden ik zegklaarlijk M. Celetti
Zondag-mengelwerk.
8® Vervolg.
- Ach. dat is droevigsprak Ivar, want hij
voelde het diepste medelijden met den onbe
kende,wiens lotzooveel overeenkomst met het
zijne had.
Hij zweeg nu insgelijks en dacht aan zijn
paard, ofschoon hij daarbij niet kon nalaten
bij tusschenpoozen te bukken om den kop van
den hond te streelen.
Toen de kar eindelijk voor de onaanzienlijke
herberg te Svarteborg stil hield, zag men dui
delijk, dat de jongedame eenigermate beefde
en haar blik rustte met dezelfde uitdrukking
van ondubbelzinnige dankbaarheid op Ivar.
als in het oogeublik, toen hij aangeboden had
met haar te ryden.
Moet gij mij thans verlaten,lieve vriend
vroeg zij met zichtbare onrust.
Hét was Ivar, alsof hij aan de vriendelijke
vraagster niets kon afslaan. Toen hij hoorde
dat de kastelein zelf de paarden voor het
nieuwe voorspan moest leveren, bood hy ter
stond aan om het rit in de plaats van den
knecht op zich to nemen, wanneer men hem
slechts vergunde, eerst een oogenblik naar
huis te gaan om aan zijne ouders Verslag
te geven aangaande zijn wedervaren te Ude-
valla.
Blijf niet te lang weg verzocht de
vreemde dame en trad met kennelijken tegen
zin in de morsige gelagkamer.
Ivar snelde met den grootsten spoed langs
het welbekende boschpad naar de ouderlijke
zal een besluit uit dit lang debat trekken
wij vinden liet in zijn officieel verslag. (Par
lementaire dokumenten hl. 33, 34 en 35).
En wat meer is, het is aan de parlementaire
dokumenten (n° 20 bl. 35) afgekondigd door
M. Vandervelde zelf, dat ik ze ontleend heb.
Er is hier dus kwestie van eenen zin,
welke van M. Celetti komt, welke door M.
Vandervelde reeds vóór mij aangeduid 'werd,
welke ik op mijne beurt uit den tektst van
M. Vandervelde getrokken heb en welke mij
nu door M. Vandervelde toegeschreven
wordt, voor het plezier van een tegenstrever
in verlegenheid te brengen.
M. Vandervelde is lichtzinnig of kwaad-
illig. Ik wil niet tusschen beide kiezen
maar het is wel de manier van M. Vander
velde.
Vooraleer te oordeelen, heb ik den tekst
der Annalen afgewacht,die mij den 20 Fe
bruari toekwam, omdat den tekst van het
Beknopt Verslag mij zoo onwaarschijnlijk
scheen. Er valt niet te twijfelen M. Vander
velde legt ten mijnen laste, de woorden door
M. Celetti geschreven.
Wat zou men nu moeten aanhalen
Wanneer ik den tekst van het Beknopt
Verslag aanhaal, zegt M. Vandervelde dat
het een Jezuietenstelsel is; haal ik de Anna
len aan,dan betrap ik hem op lieeterdaad van
misslag of bedrog. Wat zou men dus moeten
aanhalen, opdat M. Vandervelde verschijne
in den glans van eenö onwrikbare rechtzin
nigheid.
2°) M. Vandervelde, om zich te veront
schuldigen over de onwaarschijnlijkheden
welke hij vooruitzetle,over het voortaan ver
maard kontrakt van den ntwadi, zegt zonder
verpinken
Wanneer ik het verslag van M. Leclercq
aanhaalde, kende ik het kontrakt van den
•liicadi niet, en niemand zal er mij een ver
wijt van maken, want. ik stel vast, dat de
twee eenigsten mijner kollegas. die ook naar
Congo gegaaiï zijn, MM. Renkin en Tibbaul
er niet meer van wisten dan ik zelf (Anna
len bl. 812). Heel juist, niemand zal M.
Vandervelde tegenspreken, wanneer hij be
kent dat hij het kontrakt van den ntwadi
niet kende.
Maar er is dit verschil, tusschen MM. Ren
kin en Tibbaut eenerzipls en M. Vandervelde
anderzijds dat de twee gersten er slechts van
gesprokei) hebben, na zich de moeite ge
troost te hebben^ de kwestie te bestudeeren,
terwijl de derde er van gesproken heeft zon
der ze te kennen.
Ik heb, bekent hij ten andere, dat ik ze
zelf niet kende. (Annalen bl. 821).
Het is waar, dat het juist die algeheele
onwetendheid is, welke M. Vandervelde toe
liet, onze kapelhoeven te vergelijken, aan de
ontuchthuizen en onzé zendelingen aan de
houders dezer huizen. Een ernstiger onder
zoek zou ook deze laagheid, welke eene ware
uitzinnigheid is, tegen gehouden hebben.
Maar die prachtige vondst brandde hem op
de lippen hij moest zich verhaasten, ze aan
de Kamer mede te deelen. Moeten er ten
andere zooveel studiën gedaan worden, wan-
woning toe, zonder den grafheuvel van zijn
paard anders dan met eenen vluchtigen blik
te begroeten. Bij zijne ouders hield hij zich
niet langer op dan noodig was, om het voor
de paardenhuid ontvangen geld over te geven
en te verhalen, hoe het hem te Udevalla ge
gaan was. Over het voorstel van meester
Brun, den leerlooier wenschte hij, dat zijne
ouders hunne gedachten zouden laten gaan
gedurende zijne afwezigheid, en wat deze
betrof, zoo verzocht hij hen, dat zy zich niet
ongerust zouden maken, in geval hij soms
wat lang uitbleef, daar het, voegde hij er bij.
zonde zoude zijn, die arme vrouw in den steek
te laten, en het dus niet onmogelijk is, dat ik
als zij het verlangt, haar zelfs nog verder dan
Rabbelshede breng.
En zoo gebeurde het ook. Bij elke verwisse
ling van paarden hechte de dame hare blikken
met zulk eene uitdrukking van onrust op
hem, dat hij den moed niet had, neen te zeg
gen, als zij hern vroeg of hij haar niet den
grooten dienst wilde bewijzen, haar nog eene
statie verder te voeren.
Hoe dichter zij bij de Noorweegsche gren
zen kwamen, des te hooger verfde zich de
matte gloed op hare wangen, en des te leven
diger schitterden hare oogen. Te Ilodal einde
lijk wilde Ivar haar verlaten, doch er was
slechts één woord uit den schoonen mond der
vreemdelinge noodig, om hem over te halen
haar nog tot Svinesund te vergezellen. Ivar
bleef haar trouw bij, tot zij de Noorweegsche
grenzen bereikt had, waar zij het doel barer
afmattende reis hoopte te vinden.
Thans moest het echter totëen scheiden ko
men, zoo Ivar niet alle vooruitzichten wilde
opofleren, die hem door het voorstel van
meester Brun geopend waren. O k waren zij
nog maar twee mijlen van Frederikshall ver
neer het doel is met slijk te werpen En dan
komt M. Vandervelde nog beweren, dat hij
niet mis is en niets in te trekken heeft
Lichtzinnigheid of kwaadwilligheid het
is vreezen wij, de onvermijdelijke keus.
3°) M. Vandervelde heeft betwist, dat ik
eene vergissing zou terecht gewezen hebben,
bestaande hierin, dat ik zou gezegd hebben
dat het behoud der lijfstraffen met algemeene
stemmen aangenomen werd, terwijl het in
werkelijkheid met eene groote meerderheid
gestemd werd.
Voor dien man, zoo stipt en onfaalbaar,
die er zich bij bepaalt mij de woorden van
een ander toe te schrijven en een stelsel lage
beschuldigingen aaneen te flansen, op zaken
die hij zelf bekent niet te kennen, er is daar
eene ovorgroote missing, welke hem heel en
al waardig is.
Ziehier, om hem zulks te bewijzen de te
rechtwijzing aan de dagbladen gezonden,
welke mijne brochuur geheel of ten deele
opgenomen hadden. Hij zal ze vinden in den
Patriote van 26-27 December 1911, den
Bien Public van 29-30 December 1911, de
Pays Wallon van 29 December 1911, enz...
Brussel, 26 December 1911.
Mijnheer de Bestuurder,
Laat mij toe, u to bedanken voor het wel-
willen.onthaal, dat gij gedaan hebt, aan
het antwoord gestuurd aan de beleedigers
van onze Missionnarissen in Gongo.
Al de dagbladen hebben zich zoo zeer om
die onpartijdigheid niet bekommerd Wij zijn
er niet al te treurig om, zij kan slechts onze
zaak veredelen.
Evenwel moet ik u uit loutere eerlijkheid
eene vergissing aanwijzen Ik schrijf (bl.
25) dat het behoud der lijfstraffen door de
leden der Bescherm-com missie der inboorlin
gen, met algemeene stemmen gestemd werd.
Er is daar eene verwarring.
De Commissie heeft met algemeene stem
men liet behoud der voogdijschap aanvaard,
maar zij heeft zich niet uitdrukkelijk bezig
gehouden met de lijfstraffen, door het regle
ment van den algemeenen Gouverneur toe-
geslaan voor de kinderen onder voogdij (23
Oogst 1900).
Het is ten andere waar, de Commissie
heeft zich uitdrukkelijk met de lijfstraffen
bezig gehouden maar daar is er geen kwes
tie van de pupillen, maar van al de zwarten
in 't algemeen. De wensch door de Gommis
sie uitgedrukt, was gunstig aan het behoud
der lijfstraffen, in sommige omstandigheden
en binnen de bepaalde voorwaarden. De
wensch werd gestemd niet met algemeene
stemmen maar met'" groöte meerderheid
Sléchts twee stemmen waren er tegen.
Men zal misschien zeggen, dat ik de waar
heidsliefde wat ver drijf., maar eene over
drevene waarheidsliefde ,is een aangenaam
vermaak, als men te doen heeft met eenen
tegenstrever die geene waarheidsliefde bezit.
Aanvaard, Mijnheer de Bestuurder
verzekering mijner rechtzinnige dankbaar
heid en mijner eerbiedige hoogachtig.
Pater Emiel Thibaut.
M. Vandervelde heeft gebaard, verbolgen
te zijn, omdat de terechtwijzing in zijne bla
den niet verschenen is. Maar zijne bladen
neraen zoo weinig de klerikale medeuee
lingen op, dat de zendelingen verplicht ge
weest zijn hen voor de boetstraffelijke recht
banken te betrekken, omdat zij weigerden
het recht van antwoorden op to nemen. Mijn
wijderd, en daar, ten gevolge van het verdrag
van Mosz, die vesting zich in de handen der
Zweden bevond, zoo hoopte de dame, zoo niet
haren echtgenoot, dan' ten minste iemand
aldaar te zullen aantreffen, die haar nauw
keurig onderrichten kon omtrent zijne ver
blijfplaats.
Hoe zal ik uwe welwillendheid beloonen,
brave jongen vroeg de vreemde dame, toen
zij gereed stond van hem te scheiden.
't heeft my plezier gedaan, u te mogen
geleiden, genadige vrouw, en ik deed het niet
om geld te verdienen, antwoordde Ivar op
eenen toon, die niet te iniskennen was.
Hoe, dus niet om gewin riep de dame.
zonderling getroffen, en een traan parelde
uit hare neergeslagen oogen. Hoe kan ik u
voor alles danken, wat gij voor mij gedaan
hebt
Gij zijt mij niet den minsten dank schul
dig, verzekerde Ivar ik heb mij immers ge
heel uit eigen vrije beweging aangeboden.
Zoo gij evenwel... Hij zweeg en bloosde.
Welnu viel de dame er levendig op
inspreek ronduit zoo gij iets wenschen
moogt.
Ja, ik zou wel, maar...
Spreek zonder omwegen.
Uwe kleine fraaiehond bevalt mij, en hy
is al zoo aan my gehecht...
Nu goed; ik houd ook veel van hem,
ofschoon ik hem nog niet lang heb, sprak de
jongedame; maar gij verdient wel, dat ik u
iets geve, waarin ik waarde stel. Neem hem
dus, en deuk somwijlen aan de onbekende,
wie gij zulk eenen grooten dienst bewezen
hebt.
Met een uitroep van vreugde nam Ivar het
welkome geschenk aan en toen hij do vreem
delinge tot afscheid de teedore, blanke hand
3 EN 4 MAART 1912
uitgever, M. Goemaero, heeft zich de moeite
getroost, hen eene nota te zenden betrek heb
bende op mijne brochuur hoeveel hebben er
zelfs gewag van gemaakt
En die stilzwijgendheid is zooveel te be-
teekenisvoller, daar M. Vandervelde in Le
Peuple geschreven had Niemand zal be
twisten, dat vooraleer een beslissend oordeel
te vellen over de handelingen der Mission
narissen in Kwango, het met recht is hen
eerst te laten antwoorden. (Le Peuple
December 1911).
Het is waar, dat lie Peuple die weet,
dat wij bestaan als hij ons wil aanvallen,
beweert dat wij niet bestaan, als wij ons
willen verdedigen Wat onze paters
Jezuieten betreft, schrijft hij, zij zullen eerst
teel xoillen bewijzen dat zij als gemeenschap
het recht hebben ons met hunne proza to
överslroomen. (Le Peuple22 December
1911). Het is dat stelsel dat Le Peuple thans
voor de 7® kamer der boetstraffelijke recht
bank van Brussel volhoudt.
Deze drie feiten kenschetsen den man en
zijn stelsel en ik heb gemeend ze te moeten
aanhalen.
Dat gezegd, Mijne Heeren Volksvertegen*
woordigers, zou ik niets beters vragen dan
te mogen geloof hechten aan de bevestigingen
van M. Vandervelde. Ik heb het reeds dik
wijls beproefd ik wil mij voorstellen dat hij
rechtzinnig is, maar ik betreur het te moeten
handelen, alsof hij het niet was. Eene een
voudige voorzichtigheid dwingt mij er toe.
Wat er ook van zij, ik geloofJeen grond
slag gevonden te hebben waarop wij zouden
kunnen 't akkoord komen.
M. Vandervelde heeft gezegd en herhaald
datdat de missionnarissen onschatbare dien
sten bewezen aan de zwarten hij heeft
gezegd en herhaald dat het misdadig zou
zijn het werk der zendelingen tegen te wer
ken, en zelfs de minste belemmering, 't zij
rechtstreeksch of onrechtstreeksch, te bren
gen aan hunne vrije werking hij heeft
den wensch uitgedrukt, het opvoedingswerk
werk van die mannen, waarvan hij zegde
dat zij werken met algeheele belangloos
heid te zien bloeien hij heeft hen bogroet
als bewonderenswaardige mannen die
heldaflige werken voortbrengen
Vermits dat zijne gevoelens zijn, zal het hem
dusgenoegen doen te vernemen,dat den veld
tocht, door hem aangevangen, heel het land
door en zelfs buiten onze grenzen,een prach
tige beweging van milddadigheid, heeft, in
het leven geroepen ^t die giften zich "bij
de mondelingsche protestatiën zijn komen
voegen dat db arme ïiëgers, voor welke zij
zooveel gespróken hébben, reeds van dezW
vrijgevigheden genieten in hunne ziekenza
len en in hunne kapelhoeven.
Wij hadden eerst gedacht, dat zij zouden
te lijden gehad hebben door den veldtocht
tegen hunne ware vrienden, de missionnaris
sen, ondernomen wij stellen thans met ge
noegen vast, dat hunne ellenden, er maar
des te beter zullen door verzacht worden,
lnderwaarheid, wanneer zij alle avonden
voor hunne weldoeners bidden, mogen zij
volstrekt M. Vandervelde niet vergeten.
Mijne Heeren Volksvertegenwoordigers/ik
laat u bij dit troostend zicht,dat op waardig©
en christelijke wijze dit debat sluit, en bied
u, de verzekering mijner volkomene hoog
achting te willen aanvaarden.
Pater Emiel Thibaut.0
kuste, liet zij hem door het aanvallige kind
een tamelijk welgevuld beursje overhandigen
terwijl zy zegde Dit is eene kleine bijdcage
van mijn dochtertje tot het onderhoud vaD
Diana, haren gewezen speelmakker, die gij
om harentwil lief moet hebben en goed moet
verplegen.
Een aangeboren gevoel van kieschheid
weerhield Ivar, om dit hem op zulk eene wijze
aangeboden geschenk af te slaan. Met leed
wezen, maar fier en met het bewustzijn, veel
meer als een edelman gehandeld te hebben
dan de koerier, verliet hij de dame met wijfe
lende schredenen lang nog richtte hij van
de Zweedsche zijde zijne blikken naar den
Noorweegschen kant, terwijl hem een innig
gebed voor de dame en haar kind vau do lip
pen stroomde.
Eindelijk nam hij zijnen nieuwen bescher
meling op den arm en begon de terugreis.
V. GEENE KATTEN EN HONDEN BIJ
ELKANDER.
Op df»n avond van den vierden dag na
zijnen laatsten tocht, trad Ivar weerde nede
rige deur van de hut zijner ouders binnen. De
vragen,waarmee men hem bestormde.schenen
geen einde te zullen nemen maar liij was
vermoeid en verzocht dus dat men hem eerst
zou laten uitslapen.
Moeder Ingierd spreidde een versche bos
stroo, en wierp er een oude pels over om het
hoofdkussen werd een schoone overtrek ge
daan, en wel tevreden met deze eenvoudige
toebereidselen, strekte Ivar zich op zyn leger
uit om te slapen, en vau de schoone bleeke
dame met het lieve kind te droomen. Zooals
hij zich beide in dit oogenblik voorstelde,
stonden zij hem nog na verloop van vele
jaren voor den geesten de kleine Diana
werd hem een pand van aandenken, dat hein
overal vergezelde, en ten bewijze strekte, dat
zijn toenmalig reisavontuur geen droom waa
geweest.
Nadat Ivar den volgenden dag met behoor
lijke uitvoerigheid al het merkwaardige van
zijne reis naar de Noorweegsche grenzen ver
teld had, en geduldig van zijne moeder d©
zachte verwyteu aangehoord had, wegens den
kostganger meer, dien hij in huis gebracht
had, kwam het gesprek op het gewichtig©
voorstel van den leerlooiersbaas.
Ja, hoe denkt gij er zelf over, Ivar?
vroeg zijn vader, die aan het boveneind der
tafel zat, en zich vermaakte met niets t©
doen, want het was een Zondag namiddag.
Hoe denkt gij over de zaak i Wij willen u tot
niets dwingen ik geloof echter, dat de leer
looierij een even goed ambacht is, als elk
ander.
En dan zoudt gij ten minste de Zon- en
feestdagen nog altijd bij ons kunnen door
brengen, viel moeder Ingierd er op in, en
schoof ongemerkt den stoel, waarop zij zat,
nader bij dien van haren man, om by deze
gewichtige beraadslaging ook hare meening
te laten gelden.
Ivar, die op eene takkebos by het vuur zat
en met Diana speelde, had tot nu toe het stil
zwijgen bewaard toen hij echter bemerkte,
dat zijne ouders geene tegenwerpingen maak
ten, nam hij kortaf zijn besluit, trad naar de
tafel, en reikte zijnen vader de hand, terwijl
hij sprak Top, ik wordt leerlooier, en over
morgen vroeg ga ik naar meester Brun, want
zoo ik binnen de acht dagen niet terug ben,
dan is de plaats voor mij verloren.
(Wordt voortgezet),