VERVALLEN GROOTHEID. aan de Heeren Leden der Kamer van Volksvertegenwoordigers j M. Van "Cainyklaert. Daaruit blijkt nu tochItiel.dat fle;£$L&eB.jliO-willfct plhó terijon te wijten is aan liet kastel oog w.erl- der kinderen. Nu-' 't is juistidat wat hier yerzekerd wèrd.y O I M. Vanderveldb. Wilt gij mij toelaten in «Ie brochuur van Pater Thibaut de woorden te lezen waarvan ik gewag maak. Ziehier wat Pater Thibaut zegt 6 DE VOLKSSTEM )*nd, het naar de ondersleutelbeenader toe ren om het daar in het verzwakt aderbloed te gieten. Naarmate het beste sap in de grijsachtige chympap aanwezig, door de darmen heen dringt, verandert het van kleur en wordt als fabrieksafval uitgedreven. Het voedingsap noemt men bloed. Het bloed is samengesteld uit twee deelenvoor eerst uit eene geelachtige vloeistof de plas ma genaamd en dan uit bollekens die in die vloeistof zwemmen. Deze bollekens zijn plat en hebben den vorm van kleine schijfjes. Het grootste getal dezer zijn rood, doch er zijn er ook witte welke verschillen van vorm. In eenen enkelen druppel bloed bevinden zich ontelbare roode ronde schijfjes en het is aan den bijzonderen vorm barer schijfjes, dat de wetsdoktoors bij het onderzoek der opge droogde bloedvlekken op de kleederen kun nen bestatigen of de vlekken gevormd zijn door mensehenbloed ofwel door het bloed van een dier. De schijfjes van het bloed der dieren hebben den zelfden vorm niet als die van het mensehenbloed. Men vindt in het bloed alle de noodige be- standdeelen dienstig tot het onderhoud van alle de verschillende deelen van het lichaam. Elk lichaamsdeel vraagt om zoo te zeggen een ander voedsel, en élk deel, tanden, het haar, nagels, beenderen enz. vindt in het bloed zijn gepast voedsel, juist gelijk de mil- liarden dieren van gansch de schepping op tijd hun gepast en verschillend voedsel be komen. Zooals wij reeds gezegd hebben is het de rol van het hert, het bloed in alle richtingen des lichaams voort te stuwen. Het hert is een hol en vleezig werktuig, niet grooter dan eene vuist. Het is verdeeld in vier kamers, waarvan de eene het bloed inlaten en de andere door samentrekking en klopping het bloed gedurig voortstuwt naar alle de deelen van liet lichaam. Wanneer het bloed zijnen omloop gedaan heeft in het lichaam, heeft het zijne goede hoedanigheden verloren en is zwart gewor den. Beziet uwen polsen gij zult er eenen ader bemerken die eenen blauwachtigen ÉChijn heeft. Hij is gevuld met bloed dat reeds tot aan de uiteinden van uwe vingers gestroomd is, en dat nu verarmd en verzwakt terug naar het hert stroomt. Ongeveer op de hoogte van liet sleutelbeen komt het in aanraking met de longen. De longen zijn als twee blaasbalgjes, lang werpig van vorm. Wanneer men de l^ueht inademt vóelt men ze zwellen. Hot zijn ge lijk sponsen, voordien yan ontelbare vezel tjes. Daar kómt liet zwarte bloed uitkijken en komt rn aanraking met de lucht door de ademhaling ingepompt. De adem blaast den slechten lucht uit en trekt den goeden binnen. Het gezuiverd bloed, wordt gejaagd dooi den klop van het hert, herneemt zijnen loop rond het lichaam en komt na eenige secon den terug, om wederom gezuiverd te wor den. Bewonderen wij de almacht en de wijs heid van God, die op zulke wonderbare wijze den mensch in het leven houdt. In ons aanslaande nummer zullen wij eenige nuttige wenken geven aangaande voedsel en lucht. Daarna zullen wij elk zin tuig afzondorlijk bespreken. ('t Vervolgt.) F. DOOR DEIV Eerw. Pater Emiel Thiebaut, provinciaal der Compagnie Jesus Brussel, 21 Februari 1912. Mijne Heeren Volksvertegenwoordigers, Gij zult mij wel willen toelaten, mij recht streeks tot u te wenden, in een debat, waar voor de Kamer, M. Vandervelde mij per soonlijk en lang aangevallen heeft. Hij heeft u willen rechters maken van eene kwestie welke ons verdeelt het is voor de missionnarissen, wier belangen ik hier ten deele verdedig, eene goede zaak, want zij hebben op alle banken der Kamer, zelfs hij de linkerzijde, onpartijdige genegenheid ge vonden. Het katholiek land weet ten andere dat heel de oppositie niet 't akkoord is met de aanvallen van M. Vandervelde. Gij zult verstaan dat het mij niet past, met M. Vandervelde in bespreking te komen. Sedert uw achtbare kollega het zijner niet onwaardig achtte, hier tijdens zijne rede voering over onze instellingen in Congo, over do ontuchthuizen te spreken, is het mij niet meer mogelijk hem in het slijk, waar hij het debat sleepte,te gaan vervoegen. Zoolang hij dat woord,waardoor hij ons aan houders van ontuchthuizen vergelijkt, niet intrekt, zullen alle eerlijke lieden, van alle partijen, hem als gediskwalilieerd aanzien. Het is in de zitting van Vrijdag 16 Febru ari dat M. Vandervelde zich mijne brochuur, twee maanden geleden verschenen,wel heeft willen herinneren. Ik neem alleen drie feiten op, welke ik aan uwe onpartijdige aandacht wil onderwerpen 1°) In het beknopt verslag dezer zitting (bladz. 810) leest men M. Van Cadwelaert. Ik geloof mij met juistheid te herinneren dat gij en M.Hymans gezegd hebt, dat dank aan het werk dezer kinderen, de zendelingen yan Mayumbé groote winsten uit hunne planterijen trokken M. Vandervelde. Ik heb dat niet gezegd, maar Pater Thibaut in zijne brochuur. M. Van Cauwelaert. Waar dat Ik heb deze brochuur gelezen en er niets dergelijks in gevonden. M. Vandervelde. Pater Thibaut zegt dat de Jezuieten niet doen gelijk eenige andere zendeling^ die de kinderen in hunne plan terijen duo.< werken en uit dat werk veel eld trekken. Deze beoordeeling (van M. Leclercq) zou doen gelooven dat er daar een doel van exploitatie is nu, de Jezuieten hebben niet, zooals te Kangu, of te Nieuw-Antwerpen. planterijen welke hen kunnen winsten op leveren. Gij ziet het, het is Pater Thibaut die het zegt en ik niet Ziedaar een nieuw voorbeeld van de ma nier op welke M. Vandorveide de dokumen- ten leest. Deze zin is niet van mij hij komt van M. Celetti, ik duid hem aan in mijne brochuur, zorg dragende zijnen oorspron aan te duiden ik zegklaarlijk M. Celetti Zondag-mengelwerk. 8® Vervolg. - Ach. dat is droevigsprak Ivar, want hij voelde het diepste medelijden met den onbe kende,wiens lotzooveel overeenkomst met het zijne had. Hij zweeg nu insgelijks en dacht aan zijn paard, ofschoon hij daarbij niet kon nalaten bij tusschenpoozen te bukken om den kop van den hond te streelen. Toen de kar eindelijk voor de onaanzienlijke herberg te Svarteborg stil hield, zag men dui delijk, dat de jongedame eenigermate beefde en haar blik rustte met dezelfde uitdrukking van ondubbelzinnige dankbaarheid op Ivar. als in het oogeublik, toen hij aangeboden had met haar te ryden. Moet gij mij thans verlaten,lieve vriend vroeg zij met zichtbare onrust. Hét was Ivar, alsof hij aan de vriendelijke vraagster niets kon afslaan. Toen hij hoorde dat de kastelein zelf de paarden voor het nieuwe voorspan moest leveren, bood hy ter stond aan om het rit in de plaats van den knecht op zich to nemen, wanneer men hem slechts vergunde, eerst een oogenblik naar huis te gaan om aan zijne ouders Verslag te geven aangaande zijn wedervaren te Ude- valla. Blijf niet te lang weg verzocht de vreemde dame en trad met kennelijken tegen zin in de morsige gelagkamer. Ivar snelde met den grootsten spoed langs het welbekende boschpad naar de ouderlijke zal een besluit uit dit lang debat trekken wij vinden liet in zijn officieel verslag. (Par lementaire dokumenten hl. 33, 34 en 35). En wat meer is, het is aan de parlementaire dokumenten (n° 20 bl. 35) afgekondigd door M. Vandervelde zelf, dat ik ze ontleend heb. Er is hier dus kwestie van eenen zin, welke van M. Celetti komt, welke door M. Vandervelde reeds vóór mij aangeduid 'werd, welke ik op mijne beurt uit den tektst van M. Vandervelde getrokken heb en welke mij nu door M. Vandervelde toegeschreven wordt, voor het plezier van een tegenstrever in verlegenheid te brengen. M. Vandervelde is lichtzinnig of kwaad- illig. Ik wil niet tusschen beide kiezen maar het is wel de manier van M. Vander velde. Vooraleer te oordeelen, heb ik den tekst der Annalen afgewacht,die mij den 20 Fe bruari toekwam, omdat den tekst van het Beknopt Verslag mij zoo onwaarschijnlijk scheen. Er valt niet te twijfelen M. Vander velde legt ten mijnen laste, de woorden door M. Celetti geschreven. Wat zou men nu moeten aanhalen Wanneer ik den tekst van het Beknopt Verslag aanhaal, zegt M. Vandervelde dat het een Jezuietenstelsel is; haal ik de Anna len aan,dan betrap ik hem op lieeterdaad van misslag of bedrog. Wat zou men dus moeten aanhalen, opdat M. Vandervelde verschijne in den glans van eenö onwrikbare rechtzin nigheid. 2°) M. Vandervelde, om zich te veront schuldigen over de onwaarschijnlijkheden welke hij vooruitzetle,over het voortaan ver maard kontrakt van den ntwadi, zegt zonder verpinken Wanneer ik het verslag van M. Leclercq aanhaalde, kende ik het kontrakt van den •liicadi niet, en niemand zal er mij een ver wijt van maken, want. ik stel vast, dat de twee eenigsten mijner kollegas. die ook naar Congo gegaaiï zijn, MM. Renkin en Tibbaul er niet meer van wisten dan ik zelf (Anna len bl. 812). Heel juist, niemand zal M. Vandervelde tegenspreken, wanneer hij be kent dat hij het kontrakt van den ntwadi niet kende. Maar er is dit verschil, tusschen MM. Ren kin en Tibbaut eenerzipls en M. Vandervelde anderzijds dat de twee gersten er slechts van gesprokei) hebben, na zich de moeite ge troost te hebben^ de kwestie te bestudeeren, terwijl de derde er van gesproken heeft zon der ze te kennen. Ik heb, bekent hij ten andere, dat ik ze zelf niet kende. (Annalen bl. 821). Het is waar, dat het juist die algeheele onwetendheid is, welke M. Vandervelde toe liet, onze kapelhoeven te vergelijken, aan de ontuchthuizen en onzé zendelingen aan de houders dezer huizen. Een ernstiger onder zoek zou ook deze laagheid, welke eene ware uitzinnigheid is, tegen gehouden hebben. Maar die prachtige vondst brandde hem op de lippen hij moest zich verhaasten, ze aan de Kamer mede te deelen. Moeten er ten andere zooveel studiën gedaan worden, wan- woning toe, zonder den grafheuvel van zijn paard anders dan met eenen vluchtigen blik te begroeten. Bij zijne ouders hield hij zich niet langer op dan noodig was, om het voor de paardenhuid ontvangen geld over te geven en te verhalen, hoe het hem te Udevalla ge gaan was. Over het voorstel van meester Brun, den leerlooier wenschte hij, dat zijne ouders hunne gedachten zouden laten gaan gedurende zijne afwezigheid, en wat deze betrof, zoo verzocht hij hen, dat zy zich niet ongerust zouden maken, in geval hij soms wat lang uitbleef, daar het, voegde hij er bij. zonde zoude zijn, die arme vrouw in den steek te laten, en het dus niet onmogelijk is, dat ik als zij het verlangt, haar zelfs nog verder dan Rabbelshede breng. En zoo gebeurde het ook. Bij elke verwisse ling van paarden hechte de dame hare blikken met zulk eene uitdrukking van onrust op hem, dat hij den moed niet had, neen te zeg gen, als zij hern vroeg of hij haar niet den grooten dienst wilde bewijzen, haar nog eene statie verder te voeren. Hoe dichter zij bij de Noorweegsche gren zen kwamen, des te hooger verfde zich de matte gloed op hare wangen, en des te leven diger schitterden hare oogen. Te Ilodal einde lijk wilde Ivar haar verlaten, doch er was slechts één woord uit den schoonen mond der vreemdelinge noodig, om hem over te halen haar nog tot Svinesund te vergezellen. Ivar bleef haar trouw bij, tot zij de Noorweegsche grenzen bereikt had, waar zij het doel barer afmattende reis hoopte te vinden. Thans moest het echter totëen scheiden ko men, zoo Ivar niet alle vooruitzichten wilde opofleren, die hem door het voorstel van meester Brun geopend waren. O k waren zij nog maar twee mijlen van Frederikshall ver neer het doel is met slijk te werpen En dan komt M. Vandervelde nog beweren, dat hij niet mis is en niets in te trekken heeft Lichtzinnigheid of kwaadwilligheid het is vreezen wij, de onvermijdelijke keus. 3°) M. Vandervelde heeft betwist, dat ik eene vergissing zou terecht gewezen hebben, bestaande hierin, dat ik zou gezegd hebben dat het behoud der lijfstraffen met algemeene stemmen aangenomen werd, terwijl het in werkelijkheid met eene groote meerderheid gestemd werd. Voor dien man, zoo stipt en onfaalbaar, die er zich bij bepaalt mij de woorden van een ander toe te schrijven en een stelsel lage beschuldigingen aaneen te flansen, op zaken die hij zelf bekent niet te kennen, er is daar eene ovorgroote missing, welke hem heel en al waardig is. Ziehier, om hem zulks te bewijzen de te rechtwijzing aan de dagbladen gezonden, welke mijne brochuur geheel of ten deele opgenomen hadden. Hij zal ze vinden in den Patriote van 26-27 December 1911, den Bien Public van 29-30 December 1911, de Pays Wallon van 29 December 1911, enz... Brussel, 26 December 1911. Mijnheer de Bestuurder, Laat mij toe, u to bedanken voor het wel- willen.onthaal, dat gij gedaan hebt, aan het antwoord gestuurd aan de beleedigers van onze Missionnarissen in Gongo. Al de dagbladen hebben zich zoo zeer om die onpartijdigheid niet bekommerd Wij zijn er niet al te treurig om, zij kan slechts onze zaak veredelen. Evenwel moet ik u uit loutere eerlijkheid eene vergissing aanwijzen Ik schrijf (bl. 25) dat het behoud der lijfstraffen door de leden der Bescherm-com missie der inboorlin gen, met algemeene stemmen gestemd werd. Er is daar eene verwarring. De Commissie heeft met algemeene stem men liet behoud der voogdijschap aanvaard, maar zij heeft zich niet uitdrukkelijk bezig gehouden met de lijfstraffen, door het regle ment van den algemeenen Gouverneur toe- geslaan voor de kinderen onder voogdij (23 Oogst 1900). Het is ten andere waar, de Commissie heeft zich uitdrukkelijk met de lijfstraffen bezig gehouden maar daar is er geen kwes tie van de pupillen, maar van al de zwarten in 't algemeen. De wensch door de Gommis sie uitgedrukt, was gunstig aan het behoud der lijfstraffen, in sommige omstandigheden en binnen de bepaalde voorwaarden. De wensch werd gestemd niet met algemeene stemmen maar met'" groöte meerderheid Sléchts twee stemmen waren er tegen. Men zal misschien zeggen, dat ik de waar heidsliefde wat ver drijf., maar eene over drevene waarheidsliefde ,is een aangenaam vermaak, als men te doen heeft met eenen tegenstrever die geene waarheidsliefde bezit. Aanvaard, Mijnheer de Bestuurder verzekering mijner rechtzinnige dankbaar heid en mijner eerbiedige hoogachtig. Pater Emiel Thibaut. M. Vandervelde heeft gebaard, verbolgen te zijn, omdat de terechtwijzing in zijne bla den niet verschenen is. Maar zijne bladen neraen zoo weinig de klerikale medeuee lingen op, dat de zendelingen verplicht ge weest zijn hen voor de boetstraffelijke recht banken te betrekken, omdat zij weigerden het recht van antwoorden op to nemen. Mijn wijderd, en daar, ten gevolge van het verdrag van Mosz, die vesting zich in de handen der Zweden bevond, zoo hoopte de dame, zoo niet haren echtgenoot, dan' ten minste iemand aldaar te zullen aantreffen, die haar nauw keurig onderrichten kon omtrent zijne ver blijfplaats. Hoe zal ik uwe welwillendheid beloonen, brave jongen vroeg de vreemde dame, toen zij gereed stond van hem te scheiden. 't heeft my plezier gedaan, u te mogen geleiden, genadige vrouw, en ik deed het niet om geld te verdienen, antwoordde Ivar op eenen toon, die niet te iniskennen was. Hoe, dus niet om gewin riep de dame. zonderling getroffen, en een traan parelde uit hare neergeslagen oogen. Hoe kan ik u voor alles danken, wat gij voor mij gedaan hebt Gij zijt mij niet den minsten dank schul dig, verzekerde Ivar ik heb mij immers ge heel uit eigen vrije beweging aangeboden. Zoo gij evenwel... Hij zweeg en bloosde. Welnu viel de dame er levendig op inspreek ronduit zoo gij iets wenschen moogt. Ja, ik zou wel, maar... Spreek zonder omwegen. Uwe kleine fraaiehond bevalt mij, en hy is al zoo aan my gehecht... Nu goed; ik houd ook veel van hem, ofschoon ik hem nog niet lang heb, sprak de jongedame; maar gij verdient wel, dat ik u iets geve, waarin ik waarde stel. Neem hem dus, en deuk somwijlen aan de onbekende, wie gij zulk eenen grooten dienst bewezen hebt. Met een uitroep van vreugde nam Ivar het welkome geschenk aan en toen hij do vreem delinge tot afscheid de teedore, blanke hand 3 EN 4 MAART 1912 uitgever, M. Goemaero, heeft zich de moeite getroost, hen eene nota te zenden betrek heb bende op mijne brochuur hoeveel hebben er zelfs gewag van gemaakt En die stilzwijgendheid is zooveel te be- teekenisvoller, daar M. Vandervelde in Le Peuple geschreven had Niemand zal be twisten, dat vooraleer een beslissend oordeel te vellen over de handelingen der Mission narissen in Kwango, het met recht is hen eerst te laten antwoorden. (Le Peuple December 1911). Het is waar, dat lie Peuple die weet, dat wij bestaan als hij ons wil aanvallen, beweert dat wij niet bestaan, als wij ons willen verdedigen Wat onze paters Jezuieten betreft, schrijft hij, zij zullen eerst teel xoillen bewijzen dat zij als gemeenschap het recht hebben ons met hunne proza to överslroomen. (Le Peuple22 December 1911). Het is dat stelsel dat Le Peuple thans voor de 7® kamer der boetstraffelijke recht bank van Brussel volhoudt. Deze drie feiten kenschetsen den man en zijn stelsel en ik heb gemeend ze te moeten aanhalen. Dat gezegd, Mijne Heeren Volksvertegen* woordigers, zou ik niets beters vragen dan te mogen geloof hechten aan de bevestigingen van M. Vandervelde. Ik heb het reeds dik wijls beproefd ik wil mij voorstellen dat hij rechtzinnig is, maar ik betreur het te moeten handelen, alsof hij het niet was. Eene een voudige voorzichtigheid dwingt mij er toe. Wat er ook van zij, ik geloofJeen grond slag gevonden te hebben waarop wij zouden kunnen 't akkoord komen. M. Vandervelde heeft gezegd en herhaald datdat de missionnarissen onschatbare dien sten bewezen aan de zwarten hij heeft gezegd en herhaald dat het misdadig zou zijn het werk der zendelingen tegen te wer ken, en zelfs de minste belemmering, 't zij rechtstreeksch of onrechtstreeksch, te bren gen aan hunne vrije werking hij heeft den wensch uitgedrukt, het opvoedingswerk werk van die mannen, waarvan hij zegde dat zij werken met algeheele belangloos heid te zien bloeien hij heeft hen bogroet als bewonderenswaardige mannen die heldaflige werken voortbrengen Vermits dat zijne gevoelens zijn, zal het hem dusgenoegen doen te vernemen,dat den veld tocht, door hem aangevangen, heel het land door en zelfs buiten onze grenzen,een prach tige beweging van milddadigheid, heeft, in het leven geroepen ^t die giften zich "bij de mondelingsche protestatiën zijn komen voegen dat db arme ïiëgers, voor welke zij zooveel gespróken hébben, reeds van dezW vrijgevigheden genieten in hunne ziekenza len en in hunne kapelhoeven. Wij hadden eerst gedacht, dat zij zouden te lijden gehad hebben door den veldtocht tegen hunne ware vrienden, de missionnaris sen, ondernomen wij stellen thans met ge noegen vast, dat hunne ellenden, er maar des te beter zullen door verzacht worden, lnderwaarheid, wanneer zij alle avonden voor hunne weldoeners bidden, mogen zij volstrekt M. Vandervelde niet vergeten. Mijne Heeren Volksvertegenwoordigers/ik laat u bij dit troostend zicht,dat op waardig© en christelijke wijze dit debat sluit, en bied u, de verzekering mijner volkomene hoog achting te willen aanvaarden. Pater Emiel Thibaut.0 kuste, liet zij hem door het aanvallige kind een tamelijk welgevuld beursje overhandigen terwijl zy zegde Dit is eene kleine bijdcage van mijn dochtertje tot het onderhoud vaD Diana, haren gewezen speelmakker, die gij om harentwil lief moet hebben en goed moet verplegen. Een aangeboren gevoel van kieschheid weerhield Ivar, om dit hem op zulk eene wijze aangeboden geschenk af te slaan. Met leed wezen, maar fier en met het bewustzijn, veel meer als een edelman gehandeld te hebben dan de koerier, verliet hij de dame met wijfe lende schredenen lang nog richtte hij van de Zweedsche zijde zijne blikken naar den Noorweegschen kant, terwijl hem een innig gebed voor de dame en haar kind vau do lip pen stroomde. Eindelijk nam hij zijnen nieuwen bescher meling op den arm en begon de terugreis. V. GEENE KATTEN EN HONDEN BIJ ELKANDER. Op df»n avond van den vierden dag na zijnen laatsten tocht, trad Ivar weerde nede rige deur van de hut zijner ouders binnen. De vragen,waarmee men hem bestormde.schenen geen einde te zullen nemen maar liij was vermoeid en verzocht dus dat men hem eerst zou laten uitslapen. Moeder Ingierd spreidde een versche bos stroo, en wierp er een oude pels over om het hoofdkussen werd een schoone overtrek ge daan, en wel tevreden met deze eenvoudige toebereidselen, strekte Ivar zich op zyn leger uit om te slapen, en vau de schoone bleeke dame met het lieve kind te droomen. Zooals hij zich beide in dit oogenblik voorstelde, stonden zij hem nog na verloop van vele jaren voor den geesten de kleine Diana werd hem een pand van aandenken, dat hein overal vergezelde, en ten bewijze strekte, dat zijn toenmalig reisavontuur geen droom waa geweest. Nadat Ivar den volgenden dag met behoor lijke uitvoerigheid al het merkwaardige van zijne reis naar de Noorweegsche grenzen ver teld had, en geduldig van zijne moeder d© zachte verwyteu aangehoord had, wegens den kostganger meer, dien hij in huis gebracht had, kwam het gesprek op het gewichtig© voorstel van den leerlooiersbaas. Ja, hoe denkt gij er zelf over, Ivar? vroeg zijn vader, die aan het boveneind der tafel zat, en zich vermaakte met niets t© doen, want het was een Zondag namiddag. Hoe denkt gij over de zaak i Wij willen u tot niets dwingen ik geloof echter, dat de leer looierij een even goed ambacht is, als elk ander. En dan zoudt gij ten minste de Zon- en feestdagen nog altijd bij ons kunnen door brengen, viel moeder Ingierd er op in, en schoof ongemerkt den stoel, waarop zij zat, nader bij dien van haren man, om by deze gewichtige beraadslaging ook hare meening te laten gelden. Ivar, die op eene takkebos by het vuur zat en met Diana speelde, had tot nu toe het stil zwijgen bewaard toen hij echter bemerkte, dat zijne ouders geene tegenwerpingen maak ten, nam hij kortaf zijn besluit, trad naar de tafel, en reikte zijnen vader de hand, terwijl hij sprak Top, ik wordt leerlooier, en over morgen vroeg ga ik naar meester Brun, want zoo ik binnen de acht dagen niet terug ben, dan is de plaats voor mij verloren. (Wordt voortgezet),

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1912 | | pagina 6