VERVALLEN GROOTHEID,
X33.2a.xa.l c3Li. @,-133. g?
Stedelijk Museum
DE VOLKSSTEM
21 EN 22 JULI 1912
pien en verbeteren en hem niet ter pers
leggen, vooraleer hij in geweten
mocht bekennen dat hij hem niet beter
maken kon. Mislukt hij nogmaals, dan
zal hij zijn droom een schrijver te
worden voor zijn volk, voor goed laten
varen. Na lang zoeken (hij wou met
overleg tewerk gaan) bleef zijne keus
gevestigd op den reu6achtigen strijd
der Vlaamsche Gilden tegen Frankrijk,
strijd die in 1302 uitliep op den slag
der Gulden Sporen.
Na eene korte reis jdoor West-Vlaan
deren, het schouwtooneel van 't hel
dendicht. op de welke Oct. de la Pierre,
bibliothecaris te Brugge, hem een schat
van geschiedkundige bijzonderheden
en den titel van het boek De Leeuw
van Vlaanderen aan de hand deed
ging hij aan het schrijvor.
Als eene bestendige broodwinning had
Wappers hem eene plaats van vertaler
bij het provinciaal bestuur bezorgd
's nachts werkte hij aan zijn boek.
Hoevele zonneglanzende landschappen
werden zoo niet bij het licht eener
kaars geschilderd. Toen hij de twee
eerste deelen van zijn werk had vol
eindigd, uitgeput door die bovenmati
ge krachtinspanning treurde hij vijf
tien dagen lang zonder de hand aan
zijn werk meer te zetten. Hij liet dan
zijn vertalerspostje varen, nam zijn in
trek bij De Laet, in wiens opbeurend
gezelschap het werk met reuzenschre
den vooruitging en nog in 1837 werd
de Leeuw gedrukt. Wat eene blijde
verrassing voor Vlaanderen Eindelijk
had onze schrijver den rechten toon
aangeslagen, die weldra alle zie
len deed zinderen, den rechten weg ge
vonden tot het hart van zijn volk hij
schonk het veredelende, aangrijpende
verhalen in eenen warmgekleürden en
bloeienden stijl.
Hij had nu maar op die bane voort
te gaan om een ware schrijver te wor
den van zijn volk, dat in zijne boeken
zou leeren lezen, zich verheerlijkt voe
len in zijn aard, zeden en godsdienst; in
heel Europa door, hoe klein en nietig
ook op de wereldkaart, zich doen ach
ten en bewonderen.
Antwerpen richtte aan haren groo-
ten, vermaarden zoon een prachtig
standbeeld op het verbeeldt he:n op
eenen ouderwetscïien stoel gezeten, in
eenvoudige burgerkleeding, met het
voorhoofd doorgroefd, den rug ge
kromd onder den last der jaren, ln de
hand een blad papier dat zijne pen ter
onsterfelijkheid heeft voorbestemd
hij zit daar als een levend beeld van
Vlaanderen.
Dank aan zijn werk is de oude stam
van het Vlaamsche volk opnieuw aan
't bloeien gegaan, bloesem die wij
heden ten dage zijne heerlijke kleu
renpracht zien ontvouwen in het her
worden voor zijne zelfstandigheid
voor zijne miskende rechten strijdende
Vlaanderen. Conscience was het die
door te wijzen op de heldendaden
onzer vaderenop de grootheid van
dit kleine Keerleiiland den Vlamin;
opwekte om zijne zelfstandigheid te
heroveren als het eenig vruchtbare
beginsel van voorspoed en roem.
Conscience's werk onthult ons dus
ons glorievol verleden, het draagt de
iemen in zich van onze huidige her-
ordiDg. Zoo spreekt tot ons het beeld
dat te Antwerpen oprijst, 's Schrijvers
oogen verheffen zich van het blad daar
hij op schreef en staren als 't ware ge
heimzinnig de toekomst te gemoet.
Evenals de landman die in de met-zijn-
zweet-gedrenkte, met-zijn-zwoegen-
emgewerkte voor, het kostbare zaad
heeft geborgen, niet zonder kommer en
toekomst af wil vragen of de zomer
dra zal aanklaren op een rijpenden
oogstzoo schijnt Conscience, de groo
te zaaier van zijn machtige woord, de
nevelen der toekomst te willen peilen
om te weten wat ze brengt in haar
schoot en of ook eens de gouden oogst
zijn werken zal beloonen.
Op die kommervolle vraag kan nie
mand beter antwoorden dan de jeugd
van heden. Beloven wij dus op dezen
jlechtigen dag waarop wij, allen
Vlamingen, eens van nerte, den hon
derdsten verjaardag van dien grooten
voorvechter van Vlaan'derens herwor
ding vieren, beloven wij dat we, heel
ons leven strijdende voor het verwe-
zentlijken der grootsche idealen door
hem gekoesterd, door hem op weg van
vervulling gebracht, niet zullen rusten
vooraleer dat we ons volk zijne zelf
standigheid hebben teruggeschonken,
voor dat we het hebben gemaakt groot-
één en vrij, gelijk het vroeger was
gelijk het leefde en praalde in de ver
oeelding, in de droomen van onzen
beminden Conscience. Alzoo, voltooien
de wat hij begon, zullen wij den doode,
maar meer dan ooit in alle Vlaamsche
herten levenden held eene waardige
vereering opdragen, daar hij dan naar
alle waarheid zal zijn de optooveraar
van ons glansrijk verleden, de baan
breker en voorvechter van het heden,
de verlichte ziener en propheet der
toekomst.
Eugêne DRUWÉ, Hofstade.
■via-n. liet
Donderdag 4 Juli jongst, om 5 uur namid
dag, waren de heeren leden van den Oud
heidkundigen Kring van de stad en het voor
alig Land van Aalst, in het oud stadhuis
uitgenoodigd, om er eene conferenoie hij te
wonen van don heer Jan Moens, advokaat,
Voorzitter van den-Kring. Dozo voordracht
zou hoofdzakelijk handelen over de in ons
Museum tentoongestelde voorwerpen, en de
vergadering zelf zal in de geschiedenis van
Aalst en in de Annalen der Maatschappij aan
gestipt blijven als wezende da inhuldiging
van het stedelijk Museum, 't geen nu juist
samenviel met het herdenken van het tien
jarig bestaan van hel geleerd, kunstminnend
Gezelschap.
Waren aanwezig M. Charles Dupriez,
van Brussel do heer luitenant Kolonel
Hennequin, archeoloog, te Gent M. Fran
cois Ball, van het kasteel te Moorsel M.
Emiel Limpens, advokaat, t6 Dendermonde
verders de heeren M.-L. Gheeraerdls, bur
gemeester en Abel de Clippele, eert-arron-
dissementscommissaris M. de Volksverte
genwoordiger Romaan Moyersoen, de advo-
katen Felix de Hert en Osoar Reyntens de
E. H. Vlerick, pastoor van het Begijnhof;
de heeren Felix de Loose, Gustaaf Spitaels,
Valerius D'Hondt, Franz Gallebaut en Wil
lem Van Muylem.
De achtbare Voorzitter handelde in een®
diepdoordachte rede over den ouderdom
van den Steen, en schetste ons de ver-
schilÜge tijdperken van brons, ijzer en steen
in eene zoo aantrekkelijke taal af, dat zijne
toehoorders, meer dan eene uur lang hem
hunne begeesterde aandacht verleenden.
Door deze conferencie, sprak M. Moens,
wil ik insgelijks bewijzen dat een Museum,
om aan zijn doel te beantwoorden, kracht
dadig dient mede te werken tot het onder
wijs en de opvoeding van het Volk. Ten
einde tot dien goeden uitslag te komen, moe
ten er voldoende aanteekeningen op de ten
toongestelde voorwerpen gehecht worden,
het publiek, leiden en toelichten ook zullen
mijne toehoorders bestatigen, dat wo daar
aan niet te kort bleven eiVdat in de toonkas-
sen van het Aalstersch Museum do verkla
rende notas niet ontbreken. Nochtans is het
onontbeerlijk, dat we, van lijd tot tijd,
eenige mondelinge ophelderingen geven, en
we nemen vandaag de gelegenheid t6 baat
om zulks te doen.
En in de eerste opdo van gedachten,
hebben we noodig geacht gezien het innig
verband der oudheidkunde met de aardkunde
en de leer der voorwereldlijke organische
schepping eenige woorden te zeggen over
de geschiedenis der aarde en der voorwe
reldlijke, opgegraven overblijfsels. In de
stad Aalst vindt men lagen en beddingen,
die toebehooren aan de eerste oorspronke
lijke grondgebergten, aan de tweede, derde
en vierde grondlagen. Verscheidene docu
menten, hier tentoongesteld, geven ons
daarvan het omvedersprekolijk bewijs. Men
ziet hier inderdaad de doorsnede vari ver
schil lig® Artesistisch® putten. De boringen,
gedaan op den eigendoip, der heeren Gebroe
ders Moens, op den Burcht, door M. den
Baron O. van Er thorn, hebbon talrijke stalen
opgeleverd, die den aard dor doorboorde
rotsgolvingen leeren kennen. En niet alleen
lijk kan men in het Museum deze steenlagen
bestudeoren, maar in eene afzonderlijke vi-
trien zijn gevoegd eonige eigenaardige opge
dolven voorwereldlijke overblijfsels van ze
kere verdiepen uil do eerste, tweede, derde
en vierde grondlagen ook zien wij er frag
menten van den Map\i?ionth, die voorwe
reldlijke reuzenolifant, .die leefde in de da
len van Schelde en Dender, op het tijdstip,
dat de eerste mensch ter wereld verscheen
;jt is de mensch van deatijd des Zondvloeds.
Weldra zal ons Museum kunnen bestudeeren
en zijne wapens en zijn gereedschap. Maar
reeds bezitten wij talrijk materiaal, toebe-
hoorende aan het laatste tijdperk van de
oorhistorische Steenperiodo dit materiaal
doet ons op voldoende wijze kennen het alm
van dit ververwijderd tjjdvak, bestaande in
messen, beitels, krabbers, zagen, harpoenen,
pijlen. De opklarende notas, die deze voor
werpen vergezellen, betreffen het kappen
van den vuur- uf keisteen en het vervaardi
gen der bijlen deze, eerst ruw gemode-
leerd, daarna gesneden en later volmaakt
gepolijst, beboeren voorzeker tot het mobi-
lier van het tijdperk van den gepolijsten
steen. Het eerste bestanddeel tot het ver-
Zo/; dag - mengelwerk.
24* Vervolg.
Ik ben over de soort van genoegdoening,
iieik mij voorbehouden heb, het nog niet met
mij zelden eens dat ik hem de zaak echter
geenszins kwijtscheld, daar kunt gij van ver
zekerd zijn. Voor het overigo zal liet mij
aangenaam zijn, zoo gij er niet verder over
spreekt, ik bon niet gewoon mij te overhaas
ten. en moet alles nog behoorlijk overleggen.
Slechts een woord nog lieve broeder
Indien het meisje u bevalt, indien gij met haar
xioctit trouwen, wat dan
Stil, stil. loop den tijd niet vooruit, drift
kop Gij hebt haar nog niet eens gezien en
ik...
Ja, gij, gij schijnt althans niet onver
schillig omtrent haar te zijn. Gy kunt mij
geen zand in de oogen gooien. Ik wil u intus-
«chs u zeggen dat ik haarofschoon dan ook
naar vluchtig, toch gezien heb. toen zij giste-
ten avond de soirée verliet. Ook kan ik er
bijvoegen, dat zij reeds een aanbidder heeft,
en wel den rijksten, maar tevens den onnoo-
zelsten snul. die ooit door zijne ouders naar
eene badplaats gezonden werd, om daar furore
temaken.
Wie dan vroeg Borgenstjerna met
levendige belangstelling.
Ja. hij is de zoon van zynen lieven va
der, die oorspronkelijk Gösse heette, en aan
zijnen sfamfïouder den titel van kamerjonker
heeft weten te bezorgen. Ook bezit luj den
doktoralen graad, welks verkrijging hem
echter niet meer moei to gekost heeft dan zijn
titel van kamerjonker. Do gouverneur van
vaardigen dozer voorwerpen gebruikt, is
bijna uitsluitclijk de keisteen (Silex de Spien-
nes,) localiteil in de omstreken van Bergen
(Henegouw). Ons volk ging den onmisbaren
vuursteen aldaar koopen en betaalde hem
met liet kostbaar herlshout, dat onze gouwen
opleverde.
Eenige andere toonkassen van het Mu
seum behelzen verscheidene goede documen
ten van den ouderdom van het Bronzen
Tijdperk, namelijk bijlen met buisvormige
holten, lansen, armbanden, enz.
De tijdperken, die volgen het Gallisch,
'Romansch en Meronvingisch of Frankisch
behooren tol den ouderdom van het ijzer en
leveren ons waarschijnlijk de belangrijkste
en leerzaamste reeksen. Bepalen wij ons
met, voor het Romaansch tijdperk, op te
sommen het Brons van Denderwindeke en de
schoone aschbus van Wieze dezo aschkruik
gevonden, ten jare 1872, is herkomstig uit
de merkvveerdige verzameling van onzen
edelmoedigen begiftiger, wijlen M. Edmond
De Deyn, nederigen en gewetensvollen als
onvermoeibaren navorsclier. eerelid van den
Oudheidkundigen Kring. Herinneren wij,
dat, volgens de inlichtingen des schenkers,
onze aschkruik voortkomt uit eene Romaan-
sche grafstede, eene dier afgezonderde be
graafplaatsen, door de Romeinen gemeenlijk
gemaakt.
Uit het Mironvingisch tijdvak bezitten
wo onder andere talrijke voorwerpen, ge
vonden in de begraafplaatsen van Hannegem,
kouter van Overboelaere bij Geeraards-
bergen.
Te beginnen van het Frankisch tijdvak
wordt onze verzameling rijker en overvloe
diger wapens van allen aard zooals Fran-
kischen strijdbijlen, spiezen, zware breede
dolkens, degens, lansen, goedendags, prie
men, vuurroeren, hallebaarden, enz.
Bewonderen wij, vooraleer (Uze oude
prachtige zaal van het stadhuis te verlaten,
dit schoon Gotisch koffertje van onschatbare
waarde: deze meubelen uit het tijdperk der
Wedergeboorte van Kunslen en Wetenschap
pen na den nacht der Middeleeuwen, en het
lieflijk en belangwekkend pronkgedoen der
vitriens tin en aardewerk en bijzonderlijk
de rijke reeksen zegels en munten.
Voorzeker moet deze eenvoudige opsom
ming volstaan aan elk die te goeder trouw
spreekt en met geen nevenbedoelingen
behebt, om overtuigd te zijn, dat het Aal
stersch Museum van hoden af een onbetwist
baar nut oplevert.
Meermaals onderbraken hertelijke toe-
uichingen de hoogst belangrijke verhande
ling, en ten slotte werd dn redenaar door al
de leden warm gelukgewenscht. M. de
schepen de Hert, onder-voorzitter, dankte,
namens zijne confraters van den Kring, in
eene sierlijke met talent gepaarde taal, den
heer Moens, die ons zooveel wetenswaardigs
en schoone leert kennen en liefhebben hij
roemde, en terecht, de onschatbare diensten
door hunnen Voorzitter aan de Wetenschap
in het algemeen en aan het stedelijk Museum
in het bijzonder bewezen. Hoe dikwerf,
vervolgde de gemoedelijke spreker, hebben
wij, in het nederig voorloopig lokaal
liet sacristij van het oud hospitaal met
gespannen aandacht goluisturd naar den
- geleerden uitleg, die M. Moens ons gaf
over de door hem meegebrachte voorwer-
pen, die hij, na elke bijeenkomst vergat
terug te nomen, en die dan door onzen
vlijtigen secretaris M. R \vnten, zorgvuldig
wierden weggeknipt en in de pronkkassen
van het Museum opgesloten, waar ze thans
prij' sn naast de rijke verzameling, ons
dooi M. Franz Gallebaut geschonken
Heden, we mogen het met fierheid zeg-
t gen mag het stedelijk Museum, in 't
eerbiedweerdigst en oudste gebouw van de
u stad ingericht, als bepaald gesticht
u aanzien worden, en Van nu af wedijveren
u met andere instellingen van dien aard
u onzer provincie. Edoch, vervolgde M. da
Hert, onze dankbaarheid tegenover don
heer Voorzitter, mocht zich niet linger bij
woorden bepalen neen, iets duurzaam,
iets waardig van de erkentelijkheid, die
wij hem verschuldigd zijn, moest hem
worden aangeboden eene blijvende go-
denkenis, die hem, in zijn vreedzaam vor-
blijf van Lede, te eenm or lijde, de gene-
genheid zijner vrienden zou herinneren.
Op dit oogenblik zagen de aanwezigen in d®
zaal, te midden van festoen en loovor het
borstbeeld onthuld van don beer Jan Moens,
een prachtwerk van den Gentschen beeld
houwer van Biesbrook, hetwelk uit alle
monden een kreet van blijde verrassing lokte.
Zichtbaar aangedaan, on, in ontroerde taal,
dankte de heer Voorzitter voor het hem
aangeboden geschenk.
Vervolgens werd do champagne geschon
ken en een lekkere beker geledigd op de
gezondheid van advokaat Moens en op de
toekomst van het stedelijk Museum.
Daarna begon het tweede en niet het
minst belangrijke gedeelte der vergadering,
namelijk eene wandeling rond hol Museum.
Voorafgegaan door M. Moens, hadden wij
het geluk, voor alle too ikassen eenige
oogenblikken te vertoeven, en r uit zijnen
mond te hooren de oorsprong, de geschie
denis en de bediedenis van elk dezer in schijn
onbeduidende voorwerpen, di( alles met
eene klaarheid en rotsvaste beslagenheid, dia
aller belangstelling ton hoogste gaande mielc.
Ruim eene uur duurde die leerzame wande
ling, en, weggetooverd als we waren in liet
grijs verleden, scheen zij ons waarlijk al te
kort Wat hebben we niet al geleerd gedu
rende dit vriendschappelijk samenzijn met
het puik onzer intellectueels medeburgers,
en welke zoo schoon eene gelegenheid heb
ben zij de afwezenen gemist, om eene ruim®
dosis degelijk geestesvoedsel op te doen
Immers niet welen wat voor «won tijd ge
beurde is altijd kind zijn (Cieero) en d<*
nagedachtenis is het schoonste erfdeel der
volken (Gramay).
De oudheidkundige kring vr*C de stad en
het voormalig Land van Aalstf en inzonder-
lijk zijn geachten Voorzitter, zijn hier harte
lijk dank gezegd voor het genot, ons ver
schaft gedurende drie lange uren, toegewijd
aan Wetenschappen en Kunsten, die, zooals
kunstschilder Lebrun zegde.de geest verede
len en het hart verheffen, terwijl zij degenen
die haar getrouw blijven met faam en glori®
beloonen.
De eenvoudige en hartelijke openingsvie
ring'van ons Museum en de vehreerlijking
van den geleerden Heer Voorzitter zullen in
dankbare berinnering blijven, en het is wen-
sclielijk dat dergelijke oogenblikken ons nog
meer worden gegrt
U-mus VAN NUFFEL.
den edelen jonker von Gösse had zich name
lijk gedurende het examen heimelijk in (len
ratshelder verscholen, en zoo dikwijls de pro
fessoren den jonker eene vraag voorlegden
hukte deze, om zich het antwoord door zijn
ondeiaardsch orakel to laten influisteren
Wel ontstond er een zonderling gemompel
onder de aanwezigen, doch men sloeg daar
geen acht op, en do doktorale hoed was ver
kregen. Later hing hij de studie aan den kap
stok, maakte van zijnen doktoralen titel geen
verder gebruik, en vergenoegde zich met dien
van meer schitterenden kamerjonker.
Eene zeer vleiende beschrijving spra!
Borgenstjerna glimlachende. En die edele
snaak heeft zijne oogen op de jonkvrouw von
Dresden geworpen.
Zijne oogen geworpen welke eene
flauwe, nietsbeduidende uitdrukking Baron
Lindsköld, verhaalde mij gister, dat de kamer
jonker hem in vertrouwen gezegd heeft, dat
hij van zin was, haar den geheelen badtijd
tot de dame van zijn harte te verheffen, en
dat hij eenieder op vijf flesschen champagne
wilde uitdagen, die het zou durven wagen, de
bekoorlijkheden van eenige andere dame bo
ven die van zijne uitverkorene te verheffen.
Zeerheidhaftig. merkte Ivaraan ofschoon
deze woorden er vrij scherp uitkwamen.
Ja, ja, hij is ook inderdaad een zeer dap
per man Wij willen hem dezen namiddag
aan eene hengelpartij laten deelnemen, waar
toe ik u bij deze mede uitnoodig, u tevens
verzoekende, te makon, dat de familie von
Dresden ook van de partij zij. Het zal liefheb
berij zijn, om den lieer von Gösse de rol van
eersteq minnaar te zien vervullen.
Hartelijk dank, vriend, gij beloofilei mij
gister, dat gij mij iets van u zeiven zoudt ver
tellen, hernam Borgenstjerna.
Bij deze woor.len trok het vroolijk gelaat
van Wiren in zeor sombere plooien. Gij hebt
gelijk, sprak hij ik wil ten aanzien van onze
wederzijdsche huwelijksgeschiedenis uw ver
trouwen beantwoorden.
De beide heeren gingen zitten, en de asses
sor begon met eenigsziDS gesmoorde stem
Zoo gij met grooter ja misschien met al te
groote nauwlettendheid, de eigenschappen
uwer vrouw voor uw trouwen hebtbestudeerd
zoo verzuimde ik dit daarentegen geheel.
Ik was verliefd, broeder, verliefd tot
zot wordens toe en daar! ik zelf niet onbe
middeld was, en juist eorten voordeeligen post
had gekregen, hield ik het voor mijn ridder
lijken plicht, om aan de (jskoude schoone, die
mij tot daartoe met de fierheid eener Konin
gin had behandeld, zonder omwegen mijnen
persoon en vermogen voör de voeten te leg
gen, in de hoop, dat zij hare koelheid wel zou
afleggen, zoodra zij mijuo vrouw geworden
was.
Met een van ongeduld brandend hart vloog
ik naar mijne aangebedene, stortte voor haar
d^i ganschen stroom mijnergewaarwordingen
uit, en bekwam een nauw hoorbaar ja, en
wie was gelukkiger dan ik, toen zij liet op
dezelfde wijze herhaalden bij ons knielen voor
het altaar.
Doch spoedig volgde er een tijd, waarin
mijne verliefde begoochelingen allengs ver
dwenen. Ik durf wedden, dat gij nooit in uw
I leven zulk eene vrouw als mijne Virginia hebt
ontmoet. Zij is schoon als een engel, maar
daarbij kouder dan mariner, ja kouder dan
liet ijs op de Alpen. Spréék tot haar over poë-
j zij en letterkunde, over het nieuws van den
dag, over vermakelijkheden, modes, of onder-
werpen van welken aard ook, geen® verande-
j ring hoegenaamd in hare gelaatstrekken zal
aanduiden, dat zij er deel aanneemt. Zit ne
vens haar in den schouwburg, als Hamlet ten
tooneele wordt gevoerd zie alles, wat in
staat is het meuschelijk hart te schokken,
aanschouw de onstuimigste hartstochten in
den vreeselijksten strijd met elkander, ver-
neem de treffen de woorden van den onsterfelij-
ken dichter waarbij elke zenuw wordt aange
daan zij zal steeds onbeweeglijk blijven, alsof
zij voor eenen portretschilder zat. Beschrijf
haar de ellende in de hutten der armen,
schilder, die met de aancloenlijlcste kleuren
zij zal hulp zenden, zooveel in haar vermogen
is, maar niet het geringste teeken van smart
of deelnoming aan den dag leggen. In een
woord, doe wat gij wilt, het zal u toch nooit
gelukken, hare voorbeeldelooze koelheid en
onverschilligheid ook slechts voor een oogen
blik te verdrijven.
Het is nu anderhalf jaar geleden dat wij ge
trouwd zijn mijne schoone vrouw wordt be
wonderd, waar zij zich vertoont, en men be
nijdt haren gelukkigen echtgenoot, zag men
ons slechts eenige uren in onze eigene woning
naast elkander zitten, dan zou niemand mijn
lot meer benijden. Zij antwoordt op alles
zoo als gij verkiest, of iets dergelijks; en het
is eene volstrekte onmogelijkheid, zelfs in de
meest vertrouwelijke oogenblikken,een ander
antwoord uit haar te lokken.
Stel u nu daarbij eenen man voor van mijn
levendig temperament en mijn warm gevoel,
vereenigd met eene vrouw, bij wie hij nooit
eenigen weerklank vindt en gij zult moeten
toestemmen, dat mijn leven aan eene woestijn
gelijk is, in welken den reiziger de schoonste
en helderste bron tegenblinkt, waaruit hij
echter nooit zijnen brandenden dorst kan les-
schep. Laat bij van dorst versmachten, de
bron komt h-m nooit te gemoet, on zoo gaat
het mij met mijne vrouw.
En toch bemin ik haar, ja ik bemin haar
onuitsprekelijk (zijne stem werd hier zeer
weemoedig, ik zou in staat zijn haar te ver
goden en gij kunt dus naman, hoezeer ik er
onder lijd, haar bestendig in dien staat van
doffe gevoelloosheid te zien verkeeren.
Dat is toch waarlijk zonderling sprak
Ivar nadenkende ik verlang om (leze Virgi
nia te ontmoeten, en mij te overtuigen of uw®
schildering niet overdreven is. Degelijke
vrouwen zijn zeldzaam, en ik beklaag den
man. wien zulk eene levensgezellin ten deel
gevallen is.
G:j zult haar zien Kom beden midd&g
tegen vijf ur b:i mij, dan zal ik u aan haar
voorstellen. Om "es "re begint onze hengel
partij gaat (lus - ks raar de Dressens, en
noodig her. uit om er doel aan te nemen. Ik
zal zorg dragen, dat de kamerjonker von Gös
se niet op zich laat *v?ehten dat de baron
ons vergezelt, spreekt van zelf.
Uwe vrouw kent immers de familie von
Dresden niet.
Nu, wat doet er daartoe? Zij vindt alle®
goed, wat ik haar voorsla. Ik zeg eenvoudig
over tafel: Mijn vriend, van wien ik u ge
sproken heb, en de familie von Dressen. die
gij gister avond op de soirée gezien hebt. zul
len aan onze hengelpartij deel nemen. Gij
hebt er immers niets tegen, lieve Virginia f
en zij zal .antwoorden Neen, volstrekt niet
op der,/-lfden toon waarop zij de meid gelast
haar een glas v ater te brengen. Zij houdt al
te zeer van zwijgen,om zich tot tcgensprekeu
te laten verleiden.
(Wordt voortgezet.)