VERVALLEN GROOTHEID, X33.2a.xa.l c3Li. @,-133. g? Stedelijk Museum DE VOLKSSTEM 21 EN 22 JULI 1912 pien en verbeteren en hem niet ter pers leggen, vooraleer hij in geweten mocht bekennen dat hij hem niet beter maken kon. Mislukt hij nogmaals, dan zal hij zijn droom een schrijver te worden voor zijn volk, voor goed laten varen. Na lang zoeken (hij wou met overleg tewerk gaan) bleef zijne keus gevestigd op den reu6achtigen strijd der Vlaamsche Gilden tegen Frankrijk, strijd die in 1302 uitliep op den slag der Gulden Sporen. Na eene korte reis jdoor West-Vlaan deren, het schouwtooneel van 't hel dendicht. op de welke Oct. de la Pierre, bibliothecaris te Brugge, hem een schat van geschiedkundige bijzonderheden en den titel van het boek De Leeuw van Vlaanderen aan de hand deed ging hij aan het schrijvor. Als eene bestendige broodwinning had Wappers hem eene plaats van vertaler bij het provinciaal bestuur bezorgd 's nachts werkte hij aan zijn boek. Hoevele zonneglanzende landschappen werden zoo niet bij het licht eener kaars geschilderd. Toen hij de twee eerste deelen van zijn werk had vol eindigd, uitgeput door die bovenmati ge krachtinspanning treurde hij vijf tien dagen lang zonder de hand aan zijn werk meer te zetten. Hij liet dan zijn vertalerspostje varen, nam zijn in trek bij De Laet, in wiens opbeurend gezelschap het werk met reuzenschre den vooruitging en nog in 1837 werd de Leeuw gedrukt. Wat eene blijde verrassing voor Vlaanderen Eindelijk had onze schrijver den rechten toon aangeslagen, die weldra alle zie len deed zinderen, den rechten weg ge vonden tot het hart van zijn volk hij schonk het veredelende, aangrijpende verhalen in eenen warmgekleürden en bloeienden stijl. Hij had nu maar op die bane voort te gaan om een ware schrijver te wor den van zijn volk, dat in zijne boeken zou leeren lezen, zich verheerlijkt voe len in zijn aard, zeden en godsdienst; in heel Europa door, hoe klein en nietig ook op de wereldkaart, zich doen ach ten en bewonderen. Antwerpen richtte aan haren groo- ten, vermaarden zoon een prachtig standbeeld op het verbeeldt he:n op eenen ouderwetscïien stoel gezeten, in eenvoudige burgerkleeding, met het voorhoofd doorgroefd, den rug ge kromd onder den last der jaren, ln de hand een blad papier dat zijne pen ter onsterfelijkheid heeft voorbestemd hij zit daar als een levend beeld van Vlaanderen. Dank aan zijn werk is de oude stam van het Vlaamsche volk opnieuw aan 't bloeien gegaan, bloesem die wij heden ten dage zijne heerlijke kleu renpracht zien ontvouwen in het her worden voor zijne zelfstandigheid voor zijne miskende rechten strijdende Vlaanderen. Conscience was het die door te wijzen op de heldendaden onzer vaderenop de grootheid van dit kleine Keerleiiland den Vlamin; opwekte om zijne zelfstandigheid te heroveren als het eenig vruchtbare beginsel van voorspoed en roem. Conscience's werk onthult ons dus ons glorievol verleden, het draagt de iemen in zich van onze huidige her- ordiDg. Zoo spreekt tot ons het beeld dat te Antwerpen oprijst, 's Schrijvers oogen verheffen zich van het blad daar hij op schreef en staren als 't ware ge heimzinnig de toekomst te gemoet. Evenals de landman die in de met-zijn- zweet-gedrenkte, met-zijn-zwoegen- emgewerkte voor, het kostbare zaad heeft geborgen, niet zonder kommer en toekomst af wil vragen of de zomer dra zal aanklaren op een rijpenden oogstzoo schijnt Conscience, de groo te zaaier van zijn machtige woord, de nevelen der toekomst te willen peilen om te weten wat ze brengt in haar schoot en of ook eens de gouden oogst zijn werken zal beloonen. Op die kommervolle vraag kan nie mand beter antwoorden dan de jeugd van heden. Beloven wij dus op dezen jlechtigen dag waarop wij, allen Vlamingen, eens van nerte, den hon derdsten verjaardag van dien grooten voorvechter van Vlaan'derens herwor ding vieren, beloven wij dat we, heel ons leven strijdende voor het verwe- zentlijken der grootsche idealen door hem gekoesterd, door hem op weg van vervulling gebracht, niet zullen rusten vooraleer dat we ons volk zijne zelf standigheid hebben teruggeschonken, voor dat we het hebben gemaakt groot- één en vrij, gelijk het vroeger was gelijk het leefde en praalde in de ver oeelding, in de droomen van onzen beminden Conscience. Alzoo, voltooien de wat hij begon, zullen wij den doode, maar meer dan ooit in alle Vlaamsche herten levenden held eene waardige vereering opdragen, daar hij dan naar alle waarheid zal zijn de optooveraar van ons glansrijk verleden, de baan breker en voorvechter van het heden, de verlichte ziener en propheet der toekomst. Eugêne DRUWÉ, Hofstade. ■via-n. liet Donderdag 4 Juli jongst, om 5 uur namid dag, waren de heeren leden van den Oud heidkundigen Kring van de stad en het voor alig Land van Aalst, in het oud stadhuis uitgenoodigd, om er eene conferenoie hij te wonen van don heer Jan Moens, advokaat, Voorzitter van den-Kring. Dozo voordracht zou hoofdzakelijk handelen over de in ons Museum tentoongestelde voorwerpen, en de vergadering zelf zal in de geschiedenis van Aalst en in de Annalen der Maatschappij aan gestipt blijven als wezende da inhuldiging van het stedelijk Museum, 't geen nu juist samenviel met het herdenken van het tien jarig bestaan van hel geleerd, kunstminnend Gezelschap. Waren aanwezig M. Charles Dupriez, van Brussel do heer luitenant Kolonel Hennequin, archeoloog, te Gent M. Fran cois Ball, van het kasteel te Moorsel M. Emiel Limpens, advokaat, t6 Dendermonde verders de heeren M.-L. Gheeraerdls, bur gemeester en Abel de Clippele, eert-arron- dissementscommissaris M. de Volksverte genwoordiger Romaan Moyersoen, de advo- katen Felix de Hert en Osoar Reyntens de E. H. Vlerick, pastoor van het Begijnhof; de heeren Felix de Loose, Gustaaf Spitaels, Valerius D'Hondt, Franz Gallebaut en Wil lem Van Muylem. De achtbare Voorzitter handelde in een® diepdoordachte rede over den ouderdom van den Steen, en schetste ons de ver- schilÜge tijdperken van brons, ijzer en steen in eene zoo aantrekkelijke taal af, dat zijne toehoorders, meer dan eene uur lang hem hunne begeesterde aandacht verleenden. Door deze conferencie, sprak M. Moens, wil ik insgelijks bewijzen dat een Museum, om aan zijn doel te beantwoorden, kracht dadig dient mede te werken tot het onder wijs en de opvoeding van het Volk. Ten einde tot dien goeden uitslag te komen, moe ten er voldoende aanteekeningen op de ten toongestelde voorwerpen gehecht worden, het publiek, leiden en toelichten ook zullen mijne toehoorders bestatigen, dat wo daar aan niet te kort bleven eiVdat in de toonkas- sen van het Aalstersch Museum do verkla rende notas niet ontbreken. Nochtans is het onontbeerlijk, dat we, van lijd tot tijd, eenige mondelinge ophelderingen geven, en we nemen vandaag de gelegenheid t6 baat om zulks te doen. En in de eerste opdo van gedachten, hebben we noodig geacht gezien het innig verband der oudheidkunde met de aardkunde en de leer der voorwereldlijke organische schepping eenige woorden te zeggen over de geschiedenis der aarde en der voorwe reldlijke, opgegraven overblijfsels. In de stad Aalst vindt men lagen en beddingen, die toebehooren aan de eerste oorspronke lijke grondgebergten, aan de tweede, derde en vierde grondlagen. Verscheidene docu menten, hier tentoongesteld, geven ons daarvan het omvedersprekolijk bewijs. Men ziet hier inderdaad de doorsnede vari ver schil lig® Artesistisch® putten. De boringen, gedaan op den eigendoip, der heeren Gebroe ders Moens, op den Burcht, door M. den Baron O. van Er thorn, hebbon talrijke stalen opgeleverd, die den aard dor doorboorde rotsgolvingen leeren kennen. En niet alleen lijk kan men in het Museum deze steenlagen bestudeoren, maar in eene afzonderlijke vi- trien zijn gevoegd eonige eigenaardige opge dolven voorwereldlijke overblijfsels van ze kere verdiepen uil do eerste, tweede, derde en vierde grondlagen ook zien wij er frag menten van den Map\i?ionth, die voorwe reldlijke reuzenolifant, .die leefde in de da len van Schelde en Dender, op het tijdstip, dat de eerste mensch ter wereld verscheen ;jt is de mensch van deatijd des Zondvloeds. Weldra zal ons Museum kunnen bestudeeren en zijne wapens en zijn gereedschap. Maar reeds bezitten wij talrijk materiaal, toebe- hoorende aan het laatste tijdperk van de oorhistorische Steenperiodo dit materiaal doet ons op voldoende wijze kennen het alm van dit ververwijderd tjjdvak, bestaande in messen, beitels, krabbers, zagen, harpoenen, pijlen. De opklarende notas, die deze voor werpen vergezellen, betreffen het kappen van den vuur- uf keisteen en het vervaardi gen der bijlen deze, eerst ruw gemode- leerd, daarna gesneden en later volmaakt gepolijst, beboeren voorzeker tot het mobi- lier van het tijdperk van den gepolijsten steen. Het eerste bestanddeel tot het ver- Zo/; dag - mengelwerk. 24* Vervolg. Ik ben over de soort van genoegdoening, iieik mij voorbehouden heb, het nog niet met mij zelden eens dat ik hem de zaak echter geenszins kwijtscheld, daar kunt gij van ver zekerd zijn. Voor het overigo zal liet mij aangenaam zijn, zoo gij er niet verder over spreekt, ik bon niet gewoon mij te overhaas ten. en moet alles nog behoorlijk overleggen. Slechts een woord nog lieve broeder Indien het meisje u bevalt, indien gij met haar xioctit trouwen, wat dan Stil, stil. loop den tijd niet vooruit, drift kop Gij hebt haar nog niet eens gezien en ik... Ja, gij, gij schijnt althans niet onver schillig omtrent haar te zijn. Gy kunt mij geen zand in de oogen gooien. Ik wil u intus- «chs u zeggen dat ik haarofschoon dan ook naar vluchtig, toch gezien heb. toen zij giste- ten avond de soirée verliet. Ook kan ik er bijvoegen, dat zij reeds een aanbidder heeft, en wel den rijksten, maar tevens den onnoo- zelsten snul. die ooit door zijne ouders naar eene badplaats gezonden werd, om daar furore temaken. Wie dan vroeg Borgenstjerna met levendige belangstelling. Ja. hij is de zoon van zynen lieven va der, die oorspronkelijk Gösse heette, en aan zijnen sfamfïouder den titel van kamerjonker heeft weten te bezorgen. Ook bezit luj den doktoralen graad, welks verkrijging hem echter niet meer moei to gekost heeft dan zijn titel van kamerjonker. Do gouverneur van vaardigen dozer voorwerpen gebruikt, is bijna uitsluitclijk de keisteen (Silex de Spien- nes,) localiteil in de omstreken van Bergen (Henegouw). Ons volk ging den onmisbaren vuursteen aldaar koopen en betaalde hem met liet kostbaar herlshout, dat onze gouwen opleverde. Eenige andere toonkassen van het Mu seum behelzen verscheidene goede documen ten van den ouderdom van het Bronzen Tijdperk, namelijk bijlen met buisvormige holten, lansen, armbanden, enz. De tijdperken, die volgen het Gallisch, 'Romansch en Meronvingisch of Frankisch behooren tol den ouderdom van het ijzer en leveren ons waarschijnlijk de belangrijkste en leerzaamste reeksen. Bepalen wij ons met, voor het Romaansch tijdperk, op te sommen het Brons van Denderwindeke en de schoone aschbus van Wieze dezo aschkruik gevonden, ten jare 1872, is herkomstig uit de merkvveerdige verzameling van onzen edelmoedigen begiftiger, wijlen M. Edmond De Deyn, nederigen en gewetensvollen als onvermoeibaren navorsclier. eerelid van den Oudheidkundigen Kring. Herinneren wij, dat, volgens de inlichtingen des schenkers, onze aschkruik voortkomt uit eene Romaan- sche grafstede, eene dier afgezonderde be graafplaatsen, door de Romeinen gemeenlijk gemaakt. Uit het Mironvingisch tijdvak bezitten wo onder andere talrijke voorwerpen, ge vonden in de begraafplaatsen van Hannegem, kouter van Overboelaere bij Geeraards- bergen. Te beginnen van het Frankisch tijdvak wordt onze verzameling rijker en overvloe diger wapens van allen aard zooals Fran- kischen strijdbijlen, spiezen, zware breede dolkens, degens, lansen, goedendags, prie men, vuurroeren, hallebaarden, enz. Bewonderen wij, vooraleer (Uze oude prachtige zaal van het stadhuis te verlaten, dit schoon Gotisch koffertje van onschatbare waarde: deze meubelen uit het tijdperk der Wedergeboorte van Kunslen en Wetenschap pen na den nacht der Middeleeuwen, en het lieflijk en belangwekkend pronkgedoen der vitriens tin en aardewerk en bijzonderlijk de rijke reeksen zegels en munten. Voorzeker moet deze eenvoudige opsom ming volstaan aan elk die te goeder trouw spreekt en met geen nevenbedoelingen behebt, om overtuigd te zijn, dat het Aal stersch Museum van hoden af een onbetwist baar nut oplevert. Meermaals onderbraken hertelijke toe- uichingen de hoogst belangrijke verhande ling, en ten slotte werd dn redenaar door al de leden warm gelukgewenscht. M. de schepen de Hert, onder-voorzitter, dankte, namens zijne confraters van den Kring, in eene sierlijke met talent gepaarde taal, den heer Moens, die ons zooveel wetenswaardigs en schoone leert kennen en liefhebben hij roemde, en terecht, de onschatbare diensten door hunnen Voorzitter aan de Wetenschap in het algemeen en aan het stedelijk Museum in het bijzonder bewezen. Hoe dikwerf, vervolgde de gemoedelijke spreker, hebben wij, in het nederig voorloopig lokaal liet sacristij van het oud hospitaal met gespannen aandacht goluisturd naar den - geleerden uitleg, die M. Moens ons gaf over de door hem meegebrachte voorwer- pen, die hij, na elke bijeenkomst vergat terug te nomen, en die dan door onzen vlijtigen secretaris M. R \vnten, zorgvuldig wierden weggeknipt en in de pronkkassen van het Museum opgesloten, waar ze thans prij' sn naast de rijke verzameling, ons dooi M. Franz Gallebaut geschonken Heden, we mogen het met fierheid zeg- t gen mag het stedelijk Museum, in 't eerbiedweerdigst en oudste gebouw van de u stad ingericht, als bepaald gesticht u aanzien worden, en Van nu af wedijveren u met andere instellingen van dien aard u onzer provincie. Edoch, vervolgde M. da Hert, onze dankbaarheid tegenover don heer Voorzitter, mocht zich niet linger bij woorden bepalen neen, iets duurzaam, iets waardig van de erkentelijkheid, die wij hem verschuldigd zijn, moest hem worden aangeboden eene blijvende go- denkenis, die hem, in zijn vreedzaam vor- blijf van Lede, te eenm or lijde, de gene- genheid zijner vrienden zou herinneren. Op dit oogenblik zagen de aanwezigen in d® zaal, te midden van festoen en loovor het borstbeeld onthuld van don beer Jan Moens, een prachtwerk van den Gentschen beeld houwer van Biesbrook, hetwelk uit alle monden een kreet van blijde verrassing lokte. Zichtbaar aangedaan, on, in ontroerde taal, dankte de heer Voorzitter voor het hem aangeboden geschenk. Vervolgens werd do champagne geschon ken en een lekkere beker geledigd op de gezondheid van advokaat Moens en op de toekomst van het stedelijk Museum. Daarna begon het tweede en niet het minst belangrijke gedeelte der vergadering, namelijk eene wandeling rond hol Museum. Voorafgegaan door M. Moens, hadden wij het geluk, voor alle too ikassen eenige oogenblikken te vertoeven, en r uit zijnen mond te hooren de oorsprong, de geschie denis en de bediedenis van elk dezer in schijn onbeduidende voorwerpen, di( alles met eene klaarheid en rotsvaste beslagenheid, dia aller belangstelling ton hoogste gaande mielc. Ruim eene uur duurde die leerzame wande ling, en, weggetooverd als we waren in liet grijs verleden, scheen zij ons waarlijk al te kort Wat hebben we niet al geleerd gedu rende dit vriendschappelijk samenzijn met het puik onzer intellectueels medeburgers, en welke zoo schoon eene gelegenheid heb ben zij de afwezenen gemist, om eene ruim® dosis degelijk geestesvoedsel op te doen Immers niet welen wat voor «won tijd ge beurde is altijd kind zijn (Cieero) en d<* nagedachtenis is het schoonste erfdeel der volken (Gramay). De oudheidkundige kring vr*C de stad en het voormalig Land van Aalstf en inzonder- lijk zijn geachten Voorzitter, zijn hier harte lijk dank gezegd voor het genot, ons ver schaft gedurende drie lange uren, toegewijd aan Wetenschappen en Kunsten, die, zooals kunstschilder Lebrun zegde.de geest verede len en het hart verheffen, terwijl zij degenen die haar getrouw blijven met faam en glori® beloonen. De eenvoudige en hartelijke openingsvie ring'van ons Museum en de vehreerlijking van den geleerden Heer Voorzitter zullen in dankbare berinnering blijven, en het is wen- sclielijk dat dergelijke oogenblikken ons nog meer worden gegrt U-mus VAN NUFFEL. den edelen jonker von Gösse had zich name lijk gedurende het examen heimelijk in (len ratshelder verscholen, en zoo dikwijls de pro fessoren den jonker eene vraag voorlegden hukte deze, om zich het antwoord door zijn ondeiaardsch orakel to laten influisteren Wel ontstond er een zonderling gemompel onder de aanwezigen, doch men sloeg daar geen acht op, en do doktorale hoed was ver kregen. Later hing hij de studie aan den kap stok, maakte van zijnen doktoralen titel geen verder gebruik, en vergenoegde zich met dien van meer schitterenden kamerjonker. Eene zeer vleiende beschrijving spra! Borgenstjerna glimlachende. En die edele snaak heeft zijne oogen op de jonkvrouw von Dresden geworpen. Zijne oogen geworpen welke eene flauwe, nietsbeduidende uitdrukking Baron Lindsköld, verhaalde mij gister, dat de kamer jonker hem in vertrouwen gezegd heeft, dat hij van zin was, haar den geheelen badtijd tot de dame van zijn harte te verheffen, en dat hij eenieder op vijf flesschen champagne wilde uitdagen, die het zou durven wagen, de bekoorlijkheden van eenige andere dame bo ven die van zijne uitverkorene te verheffen. Zeerheidhaftig. merkte Ivaraan ofschoon deze woorden er vrij scherp uitkwamen. Ja, ja, hij is ook inderdaad een zeer dap per man Wij willen hem dezen namiddag aan eene hengelpartij laten deelnemen, waar toe ik u bij deze mede uitnoodig, u tevens verzoekende, te makon, dat de familie von Dresden ook van de partij zij. Het zal liefheb berij zijn, om den lieer von Gösse de rol van eersteq minnaar te zien vervullen. Hartelijk dank, vriend, gij beloofilei mij gister, dat gij mij iets van u zeiven zoudt ver tellen, hernam Borgenstjerna. Bij deze woor.len trok het vroolijk gelaat van Wiren in zeor sombere plooien. Gij hebt gelijk, sprak hij ik wil ten aanzien van onze wederzijdsche huwelijksgeschiedenis uw ver trouwen beantwoorden. De beide heeren gingen zitten, en de asses sor begon met eenigsziDS gesmoorde stem Zoo gij met grooter ja misschien met al te groote nauwlettendheid, de eigenschappen uwer vrouw voor uw trouwen hebtbestudeerd zoo verzuimde ik dit daarentegen geheel. Ik was verliefd, broeder, verliefd tot zot wordens toe en daar! ik zelf niet onbe middeld was, en juist eorten voordeeligen post had gekregen, hield ik het voor mijn ridder lijken plicht, om aan de (jskoude schoone, die mij tot daartoe met de fierheid eener Konin gin had behandeld, zonder omwegen mijnen persoon en vermogen voör de voeten te leg gen, in de hoop, dat zij hare koelheid wel zou afleggen, zoodra zij mijuo vrouw geworden was. Met een van ongeduld brandend hart vloog ik naar mijne aangebedene, stortte voor haar d^i ganschen stroom mijnergewaarwordingen uit, en bekwam een nauw hoorbaar ja, en wie was gelukkiger dan ik, toen zij liet op dezelfde wijze herhaalden bij ons knielen voor het altaar. Doch spoedig volgde er een tijd, waarin mijne verliefde begoochelingen allengs ver dwenen. Ik durf wedden, dat gij nooit in uw I leven zulk eene vrouw als mijne Virginia hebt ontmoet. Zij is schoon als een engel, maar daarbij kouder dan mariner, ja kouder dan liet ijs op de Alpen. Spréék tot haar over poë- j zij en letterkunde, over het nieuws van den dag, over vermakelijkheden, modes, of onder- werpen van welken aard ook, geen® verande- j ring hoegenaamd in hare gelaatstrekken zal aanduiden, dat zij er deel aanneemt. Zit ne vens haar in den schouwburg, als Hamlet ten tooneele wordt gevoerd zie alles, wat in staat is het meuschelijk hart te schokken, aanschouw de onstuimigste hartstochten in den vreeselijksten strijd met elkander, ver- neem de treffen de woorden van den onsterfelij- ken dichter waarbij elke zenuw wordt aange daan zij zal steeds onbeweeglijk blijven, alsof zij voor eenen portretschilder zat. Beschrijf haar de ellende in de hutten der armen, schilder, die met de aancloenlijlcste kleuren zij zal hulp zenden, zooveel in haar vermogen is, maar niet het geringste teeken van smart of deelnoming aan den dag leggen. In een woord, doe wat gij wilt, het zal u toch nooit gelukken, hare voorbeeldelooze koelheid en onverschilligheid ook slechts voor een oogen blik te verdrijven. Het is nu anderhalf jaar geleden dat wij ge trouwd zijn mijne schoone vrouw wordt be wonderd, waar zij zich vertoont, en men be nijdt haren gelukkigen echtgenoot, zag men ons slechts eenige uren in onze eigene woning naast elkander zitten, dan zou niemand mijn lot meer benijden. Zij antwoordt op alles zoo als gij verkiest, of iets dergelijks; en het is eene volstrekte onmogelijkheid, zelfs in de meest vertrouwelijke oogenblikken,een ander antwoord uit haar te lokken. Stel u nu daarbij eenen man voor van mijn levendig temperament en mijn warm gevoel, vereenigd met eene vrouw, bij wie hij nooit eenigen weerklank vindt en gij zult moeten toestemmen, dat mijn leven aan eene woestijn gelijk is, in welken den reiziger de schoonste en helderste bron tegenblinkt, waaruit hij echter nooit zijnen brandenden dorst kan les- schep. Laat bij van dorst versmachten, de bron komt h-m nooit te gemoet, on zoo gaat het mij met mijne vrouw. En toch bemin ik haar, ja ik bemin haar onuitsprekelijk (zijne stem werd hier zeer weemoedig, ik zou in staat zijn haar te ver goden en gij kunt dus naman, hoezeer ik er onder lijd, haar bestendig in dien staat van doffe gevoelloosheid te zien verkeeren. Dat is toch waarlijk zonderling sprak Ivar nadenkende ik verlang om (leze Virgi nia te ontmoeten, en mij te overtuigen of uw® schildering niet overdreven is. Degelijke vrouwen zijn zeldzaam, en ik beklaag den man. wien zulk eene levensgezellin ten deel gevallen is. G:j zult haar zien Kom beden midd&g tegen vijf ur b:i mij, dan zal ik u aan haar voorstellen. Om "es "re begint onze hengel partij gaat (lus - ks raar de Dressens, en noodig her. uit om er doel aan te nemen. Ik zal zorg dragen, dat de kamerjonker von Gös se niet op zich laat *v?ehten dat de baron ons vergezelt, spreekt van zelf. Uwe vrouw kent immers de familie von Dresden niet. Nu, wat doet er daartoe? Zij vindt alle® goed, wat ik haar voorsla. Ik zeg eenvoudig over tafel: Mijn vriend, van wien ik u ge sproken heb, en de familie von Dressen. die gij gister avond op de soirée gezien hebt. zul len aan onze hengelpartij deel nemen. Gij hebt er immers niets tegen, lieve Virginia f en zij zal .antwoorden Neen, volstrekt niet op der,/-lfden toon waarop zij de meid gelast haar een glas v ater te brengen. Zij houdt al te zeer van zwijgen,om zich tot tcgensprekeu te laten verleiden. (Wordt voortgezet.)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1912 | | pagina 6