Studentenfeest
Op Sint Niklaas
Drie maal Heilig
Verlbrusk van afgeroomde melk
bij hel voederen van kalveren.
Een welgeSukt
V90HHEEN EU NU
Hoe Kolettelisn Van Pijpcnbroeok in don lieme! kwam
22 EN 23 SEPTEMBER 1912
Hi] kwam tot ons als kind en bleef
bi] ons onder de nederige gedaanten
van brood en wi]n,
Bi] igrooten en kleinen wil Hi] zoo
komen, want voor allen is Hi] gelijke
lijk Verlosser.
En nochtans paste Hem die praal en
pracht, dat machtig feestvertoon, dat
duizend en duizend spmenstroomen
aller volkeren te Weenen, alhoewel
het arme, kleine kind met niet minder
recht dan Frans Jozef, de Oostenrijk-
sche Keizer, zou kunnen tot Hem gera
ken om Hem te aanbidden, Zijn offer
bij te wonen en met den priester op te
dragen en zich bijzonderlijk te voeden
met Zijn waarachtig levensbrood, heeft
de gansche christenwereld verstaan
en begrepen en gehoor gegeven aan de
roepstem van den Gevangen des taber
nakels Komt tot mij..." Het woord
is vleesch g.eworden... «Ik woon in
't midden van u...
En de ieverige Heilige Vader Pius X.
als ontvlamd door 'tEucharistiekevuur
en geheel de wereld door dien liefde
gloed willende ontsteken en allen on
weerstaanbaar roepende om dikwijls
dagelijks te komen en de kinderen
mede te brengen, opdat de toekomst
weer voor Jezus Christus weze, begeer
de vurig dat thans gesloten Weenen
CoDgres te zien lukken buiten mate tot
voordeel van inwendigen en uitwendi
gen H. Sacramentseeredienst, tot voor
deel en voorbeeld van al zijne voorge
houden leeringen en besluiten.
Ja dat was er en is er noodig op onze
dagen van ongeloof, onverschilligheid,
onzedigheid en ongevoeligheid
Het geloofsleven, de geloofsliefde, de
getrouwheid aan Godesleer en christen
zeden moeten weerkeeren, meer be
oefend worden en geen beter middel
dan die duizenden uit alle landen
samengekomen en thans weder ieder
naar zijn oord terugkeerend, om als
apostelen van Jezus liefde, die ons al
haar laatste en beste gave heeft
nagelaten in 't allerheiligste, dan wat
zij gezien, gehoord en gevoeld hebben
op't Weenen Congres overal en ter
stond en immer te gaan verkondigen.
Voor ons Belgen heeft de wereldge
beurtenis, die van 12 tot 15 September
laatste plaats greep en geheel het.
menschdom bezighield,groote beteeke-
nis. Omtrent de 1500 landgenooten
namen deel in de plechtigheden, be
sprekingen en betoogingen. Wederom
hebben de Cardinaal van Mechelen
de Bisschop van Namen, de Gentsehe
Kanunnik Van den Gheyn, de plaats
vervanger van Megr. van Doornijk, de
heer Brifaut, Volksvertegenwoordiger
Versteylen van Turnhout, de Paters
Lintelo S. J. en Durand P. S. S. S. en
menige gekende f redenaars de les ge
speld, het plan getrokken en voorge
houden water te doen staat, en 'tis
plicht voor wat'de eeredienst van 't Al
lerheiligste aangaat,voor wat het veel
vuldig en dagelijks Communieceeren
het dikwijler en godvruchtiger bijwo
nen der H. Mis, het Zondagvieren, het
christen onderwijs en de encharistieke
opvoeding der kinderen betreft.t Con
gres van Weenen, zal deugd gedaan
hebben aan den godsdienst en aan de
godsvrucht, waarvanjde christen moet
leven, hier in ons geliefd Vaderland
gelijk zij de herten der Oostenrijkers,
Hongaren en andere bewoners van
Frans-Jozefs' Keizerrijk zullen begun
stigd hebben.
Wie onze flaminganten kent, weet hoe
geestdriftig het er gaat bij hen en hoe jaar-in
jaar-uit zij hun ideaal naoogen De verhef
fing van het vlaamsclie volk.
Zondag verleden, zonder luidroepend re-
klaam maar met waren die hun eigen prijzen,
voerde de Studentenbond van Aalst op De
Brugsche Metten.
Rond 4 ure 's namiddags, stond de poort
van St-Jozefscollegie een wijl open of de
groote zaal was ingenomen door een publiek
des te meer eerbaar, dat het van alle stan
den uit, van dorpen en van steden, onze
vlaamsclie gouwen vertegenwoordigde.
Het stuk telde 5 bedrijven welke kunstig
ingeleid wierden door klavierspel en viool-
gestrijk. Zie daar staan ze op tooneel. Rond
5t jaar 1300. Brugsche poorters in mooie
kleedij 't bijl in den kolder, de goedendag
in de band een volkje vrij en zelfstandig,
godsdienstig en eerlijk. De Franschman heeft
Vlaandrens ondergang gezworen. Eerst
zaait hij oneenheid tussclien de gemeenten en
Gewijde. Nadien slaat hij een vorst in hooien
en zendt op de Vlamingen af een fransche
dwingeland de Chatillon. Maar nauwelijks
gevoelde men de drukking of een samenzwoe
ring brandt los in Vlaanderen. Breydel en
De Goninck steken der. kop op, drukken
malkaar de hand. Z'hebben 't gezworen
Vlaanderen moet vrij O nog zie 'k die
2 dekens met hun schitterende oogen
hun forschig gebaar en zóó en manhaftige
stem dat men vergeten zou dat achter die
mantels studenten verdoken zaten. Zóó na
tuurlijk meestal de Chatillon, hij zag er
oen geboren Fransclimanneken uit, in zijde
wiegsken opgebracht, met een fiere blik en
een spotlachje voor den Vlaming riep hij
soms eens van de vlaamsclie koppen onder
de voeten te leggen, maar zoodra hij kloeke
vuisten had gezien ging hij de vlucht op ja
nog leven er de Cliatillons. Wat ook een
lofwoord verdient is 't spel der figuranten.
Een heele bende hing aan de lippen hunner
hoofdmannen.
Dezer woorden straalden weer op alle
wezens en op bevel zwierden bijlen, hamers,
goedendags de lucht in onder den kreet
Schild en Vriend of Vlaanderen den
Leeuw», 't Volk als onwillekeurig, heeft
meer dan eens zijn meening uitgegalmd in
herhaald Bravo, of langdurend liandkjapp&n
Studenten iedereen onder u heeft recht op
een perel uit de kroon van eere welke de
Studentenbond van Aalst lieeft gewonnen
Voor jongelingen die voor 't eerst op 't ver
hoog komen zou 'k zeggen, 't is onmogelijk,
ware 't niet dat ik den wijsvinger heb be
merkt van Pater Slracke en Pater Maes.
Neemt niet kwalijk zoo 'k menige rol on
geroerd laat, hij denke aan qui tacet con-
sertire videtur
't Slot van het stuk was, de zegedag van
Vlaanderen. Achteraan stond de bannier ont
plooid Een zwarten leeuw op gouden
veld. De bende Klauwaarts stond geschaard
rond de Goninck en Breydel, hieven de wa
pens op, terwijl 't volk in een geestdrift de
Brugsche Metten begroeite met Ziet gij
de zwarte leeuw niet reizen...
Lijk kinderen, na een gemakkelijk stukje
goeds zeggen wij aan de Studenten Nog
noff!
Wijl ik langs stille paden naar huis toe
ging dacht ik nogmaals aan U mijn Vlaande
ren, aan U S'udenten, Vlamingen Zoo is
lang geleden. Ja Maar dwingelanden heb
ben malkander opgevolgd. Nog lieden drukt
op ons eeiï zwaarte, een vreemde invloed.
Uw zelfstandigheid, uw godsdienst, uw taai,
kortom, uw vlaming zijn, wordt als een voet-
tapijt ten gronde gelegd, opdat de vreemde
ling er op trappe. Gij, Klauwaarts, gij ge
doogt dit alles. Uw ondergang staat aan de
deur en gij gelooft het niet, de Studenten
willen u van den dood bevrijden en gij hoopt
het niet. Uw Vlaanderen smeekt om hulp,
maar gij bemint het niet Doet af I Doet
herboren worden den namorgend der Brug
sche Metten, wanneer een zuivre Schild
en Vriend Vlaanderen dóór weerklonk en
alle barbaarsche klanken waren uitgedoofd.
Gij, Studenten, volhardt in uw edel strij
den. Komt soms een misprijzen of een afkeu
ren U vóór, vergeet niet Wie voor zijn
volk niet leed, beminde het nooit.
X. Hofstade.
AA
DE VOLKSSTEM
VOLKSVERHAAL
Het was een donkore nacht geen enkel
sterreken verhelderde den hemel, en ik be
vond mij, ik wist niet hoe, op het kerkhof.
Ik was bevreesd en sidderde.
Eensklaps zag ik van verre een geraamte
aankomen, dat in de eene hand een bran
denden fakkel droeg, en in de andere hand
eene zeis zwaaide.
De dood, riep ik ontsteld uit, en wilde
wegvluchten.
Maar ik scheen als aan den grond vast
genageld, en kon mij niet bewegen.
De dood naderde mij.
Op dit oogenblik scheen mijn lierte mij
uit de horst te willen springen, mijne oogen
puilden mij uit het hoofd, en mijue haren
rezen te berge, als wilden zij allen trachten
de vlucht te nemen. Mijne knieën schokten
geweldig tegen elkander denk hoe ik ont
steld moest zijn
De dood naderde meer en meer, maar niet
verre van mij stond hij stil, en blikte op een
graf.
Eenklaps hoorde ik de dood mijnen naam
roepeu.
In dacht in den grond te zinken
Maar de dood riep er achter Sta op en
keer terug onder de levenden
Er verrees een man uit een graf; en op
dit oogenblik verdween de dood.
Nu ontsprong er een blijde gil aan mijne
borst, en ik vloog den man, die uit het graf
was opgestaan, inde armen.
Het was mijn. overoud, oud-grootvader,
een tijdgenoot van keizer Karei; hij had vele
gelijkenis met nnjpgrpQtvader.
Hij ook scheen te weten wie ik was, want
hij sprak
Kind mijner kinderen, het is braaf van
u, mij hier te wachten.
Maar overoud Peorken, vroeg ik, aan wat
geluk hebben wij het te danken, dat gij
onder de levenden mocht terugkeeren
't Is aan geen geluk, kind, was het ant
woord. Hetjs integendeel aan eene straf
Ik ben voor drie dagen uit den hemel ge
jaagd omdat ik aan Sint Pieter heb durven
zeggen, dat ik nooit aan het bestaan van
tooveraars geloofd heb. Die oude verrader
van Onz' Hoer is mij nu aan Ons Heer zelve
gaan verraden, en die heeft mij tot straf,
denk ik, voor drie dagen naar de wereld ge
zonden, met de woorden
Ga, en ge zult aardige dingen zien.
Ik merkte cp Ha bah Peerken Onz'
Heer zal dat gedaan hebben om u plezier te
doen. Ge weet toch wel dat een mensch met
een greintjen verstand niet kan gelooven,
dat er menschen met den duivel kunnen
omgaan Wij begrijpen niet hoe men in
uwen tijd zoo dom kon zijn.
Daarom, Peerken, zal het u verheugen
te zien, dat de menschen nu zoo dom niet
meer zijn.
Ja, kind, ik ben zeer nieuwsgierig om
te weten wat verandering er zoo nu al in
den tijd van drij honderd jaren in do wereld
is gekomen.
Zoo koutende traden wij de stad binnen.
Maar, sprak mijn Peerken,ik weet van
uur noch tijd, kind hoe laat mag het tegen
woordig zijn
Wij zullen het zien op gindschen lan
taarn, Peerken.
Het oudken staarde mij verwonderd aan,
maar zegde niets en volgde mij.
Weldra stonden wij stil voor een en lan
taarn met een electriek uurwerk.
Sla daar uwe oogen op,Peerken, sprak
ik, en gij zult zien hoe laat het is.
Peerken zette groote kijkers open. Wat
wat riep hij uit, wat is dat toch voor oen
duivelsch tuig oen uurwerk dat van zeiven
gaat, zonder wielkens, zonder iets en dat
lichtjen, hoe brandt dat
Zonder olie en zonder wiek, Peerken.
Dat kan niet zijn, neen, dat kan niet
zijn En Peerken schudde ongeloovig het
hoofd.
't Is nochtans zoo, hernam ik, dat uur
werk is een electriek uurwerk-en dat lichtje
is de gaz.
Onverstaanbare woorden,bromde Peer-
ke, die heb ik nog nocit gehoord dat is niet
natuurlijk uurwerken die van zelve gaan,
lichten die branden zonder olie of wiek
Daar is tooverij tussclien, niet waar,
Peerke schertste ik.
Maar jongen hoe zoudt ge mij dat
anders kunnen uitleggen En bij die op
merking ma. kte Peerken zich kwaad.
Laterals we op ons gemak zitten, zal
ik dat doen,Peerken, nu moet gij mede naAr
huis.
De deur mijner woning geopend zijnde,
zocht ik naar mijn fosfoorkes, en deed het
branden.
O God, help mij riep Peerken uit.
Waarvan verschrikt gij vroeg ik.
- Waar haalt gij dat vuur vroog hij.
Uit mijn luciferken, antwoordde ik,
op het woord drukkende, zie.
En ik deed nog een fosfeorken vuur vat
ten, en er mede een quinquet branden.
Ook op dien quinquet stond Peerken dwaas
te kijken.'t Is een schoon Jicht, sprak hij.
doch daar kreeg hij toch vrede mee, dewijl
hij een wiek zag, die door behulp van olie
brandde.
De dag brak aan. Ik maakte koffie klaar
en zette Peerke eene goede tas voor, met
klontjes broodsuiker er bij.
Die drank en dat suiker schenen hem ook
vreemd te zijn, en hij wist niet wat hij er
mede doen moest. Hij wierp nieuwsgierige
blikken op mij, en deed eindelijk wat ik
deed, namelijk den suiker in den koffij laten
vallen en de tas aan den mond brengen.
Hij dronk.
Drommels jongen riep hij uit, dat is lek
ker In mijn tijd kende men dien drank
niet
En wij drinken dat alle dagen, Peer
ken dat is koffie die ons van verre landen
toekomt. In uwen tijd kende men de aard
appelen ook nog niet. Als ge die eens eten
zult, dan zal het u ook wel goed smaken.
Hij mag er zijn, uw koffie, sprak Peer
ken, en dronk met genoegen zijn tasken uit.
Nu was het al gansoh dag geworden, en ik
wilde mijn oud voorvader gedurende zijn
ballingschap van drij dagen, zoo goed moge
lijk vermaken.
Zouden wij niet eens naar Brussel rij
den, Peerken vroeg ik.
Peerken zuchtte Jongen lief, 't is zoo
eene vermoeiende reis een tiental uren in
eenen wagen te moeten zitten, die zoo gewel
dig schokt...
Ik keek op mijn uurwerk, en sprak
Peerken, het is nu negen uur van den
Bjorgend gewed dat wij om twaalf ure., Ie.
middag juist, nog te Brussel het noenmaal
zullen nemen
Jongen, hou mij toch voor den zot niet
gromde Peerken.
Of wilt gij nog dezen nacht in Parijs
slapen hernam ik.
Het is niet schoon, jongen, zoo met uw
oud grootvader den gek te scheeren, berispte
Peerken. Als er een man in mijnen tijd naar
Parijs moest reizen, dan maakte hij eerst zijn
testamentvrouw en kinderen schreiden bij
zijn vertrek, en hjj ging bij al zijne vrienden
en kennissen vaarwel zeggen, alsof hij ze
nooit van zijn leven ging terugzien. En als
hij terug keerde Oh dan was het als een
wonderman 1 Dagen lang ontving hij bezoe
ken, en elk ondervroeg hem over alles wat
hij gezien had. Ieder zijner woorden ving
men op als goud, en het was alsof er een
orakel sprak. Parijs was ook zoo verre afge
legen, en zoo weinige dorsten het wagen,
eene zoo lange reis te ondernemen. En gij
jongen, zoudt er mij nog dezen nacht kunnen
doen slapen spot toch met mij niet.
Ho, wij kannen grootere wonderen dan
dat verrichten, Peerken. Wilt gij binnen
twee uren weten,wat nieuws erop dit oogen
blik te Londen is
Vol ongeloof, en in de gedachte om van
mijn gekscheeren ontslagen te zijn, antwoor-
de Peerken Ja 1
Ik schreef een briefken naar Londen aan
mijnen vriend Garolus, die er woont, met
verzoek er zoo spoedig mogelijk, langs den
telegraaf te Brussel op te antwoorden. Ik
ontbood eene vigilant, wij sprongen erin, en
reden naar het bureel van den telegraaf om
er het briefken te bestellen.
Wat rijden wij gemakkelijk, sprak
Peerken.
Maar toch niet spoedig, bemerkte ik.
Hoe, niet spoedig, hernam Peerken
maar het rijtuig vloog over de straten.
Ik antwoordde niet meer, en dacht
Peerken mij wel later zou gelijk geven.
(Wordt voortgezet).
dat
Toen Sint Niklaas zijn ronde in Brussel af
had hield hij zijn ezel stil, voor een blinde
steeg in 't volle Marollenkwariier. Hij liet
er zijn rijdier rusten en gaf het haver te eten.
Het ware moeilijk om zeggen op hoevele
daken hij gestegen was, door hoevele schou
wen zoo van rijkemans als van arme lieden
hij de brave kinderen met de schoonste ver
rassingen was komen belooveren. Met de
gedachte aan zijne lievelingen, die hij met
zulke kwistige hand. door duizende aange
naamheden weer eens had gelukkiggemaakt.
stond Sint Niklaas daar peinzend en van ge
noegen in zijnen grijzen baard glimlachend,
nevens zijnen reisgezel, die met dezelfde ge
dachten scheen bezield te zijn, want nooit
zag hij er zoo geestig uit. 't Was een lieve
beest, met grijs haar, hetzelfde dier dat, als
gij weet, bij de krib liet kind Jesus door zijn
adem verwarmde, en daardoor vordiende in
den hemel te komen. Als .het trouwe dier
zijne haver geeteu had, zette do heilige het
weder den breidel op en deed het de teugels
aan. Maar op 't zelfde oogenblik werd hij
gewaar dat iemand met zijnen mantel trok,
en hem toesprak
Als 't u belieft Heilige Sint Niklaas, gij
zij t bij ons niet geweest?
En zich omkeerende, bemerkte de goede
Heilige een meisken van omtrent de zes jaar
dat onder bruinachtig kroezelhaar een klein
moedig wezen liet zien. Het was kort gerokt
en droog oude kousen waar de hielen door
staken.
Ewel vroeg Sint Niklaas.
Ik ben Koletteken Van Pijpenbroeok, zei 't,
het meisken van den metser, ge weet wel.
Maar vermits Sint Niklaas niet scheen te
verstaan, gaf zij verderen uitleg
Mijn moeder stierf verleden jaar, on mijn
vader is de man die gisteren van de stelling
viel. Hij ligt in St. Pieters Hospitaal.
Sint Niklaas keerde zich naar 't hospitaal,
en daar de heiligen, als ze willen, dwars
door de muren zien, zag hij daar den armen
man, metser Van Pijpenbroeck, bedlegerig
in een der zalen en op het punt den laatsten
adem uit te blazen. Hoe gelukkig St-Niklaas
ook is, scheen hij zeer bewogen, in zijn oogen
klonk eene traan, zijne wenkbrauwen bewo
gen en zich tot Koletteken keerende
En dan zei hij
Ik heb op u tot zeer laat in den avond
gewacht. Gisteren avond zegden de kleinen
tot mij doe de scheel van de stoof, opdat
Sint Niklaas gemakkelijker binnen zou kun
nen. Ik had het gedaan, en zelfs, er was nog
een weinigsken vuur in, maar ik peinsde dat
zulks goen kwaad kon. En waarom zijt ge bij
mij niet gekomen gelijk ge bij de rijken
gaat De heiligen moeten bijzonderlijk zor
gen voor de armen, deze hebben het 't meest
noodig.
't Is waar ook, zei Sint Niklaas, ganscfi
ingenomen over die onschuldige eenvoudige
welsprekendheid. En wat zoudt go willen
Maar toch iets, gelijk alleman, 't geen
dat U zal believen.
Zeer in de war, ging de groote Bisschop
van Myra in de manden van zijn rijdier zoe
ken. Want hij wist dat er geen de minste
spekulasie noch spartelaar, noch schipje,
noch wat ook het zij, meer in en was. Noch
tans hij gebaarde op den bodem te zoeken,
want voor niets ter wereld zoude hij willen
bekennen hebben dat hij 't meisken van den
armen metser Van Pijpenbroeck vergeten
bad. En om tijd lo winnen vroeg bij
Met hoevelen zijt gij 't huis
Twee meiskens en een jongsleen. Ik
ben 't grootste.
Ge zijt nog zeer klein, om 't grootste
te zijn, merkte hij op.
't En is mijn fout niet, hernam Kolet
teken met klem, kont ge mij in eens groot
maken, ik zou wel tevreden zijn.
Zoo ineens groot worden, zei de Bis
schop op vaderlijken loon, en waarom
Om te werken antwoordde Koletteken.
Haar aankijkende schudde Sint Niklaas
het hoofd, en nogmaals wischte hij een traan
uit het oog.
Kom, ik ga mede met U.
En Koletteken liep voorop, om den weg
te toonen naar haar armoedig verblijf. Zij
bleef voor een klein huttekon staan, en Sint
Niklaas ging door 't vensterken kijken en
zag twee kinderkous in elkanders armkens
slapen met de hoofdjes op do tafel.
Breng, ze mij hier, zei Sint Niklaas lot
Koletteken.
Met veel moeite, bracht ze eerst het eene,
en daarna het andere, doch zij ontwaakten
nietSint Niklaas zette ze allo beide in de
mande, die links van den ezel was, en daarna
nam hij Koletteken en zette ze in de mande
rechts.
Ju zei hij.
Op 't zelfde oogenblik steeg de ezel
hemelwaarts, en de heilige met hen.
Verbaasd keek Koletteken den ezel aan,
die zoo gezwind door 't hemelruim van eenen
schitterenden nacht, sterrewaarts steeg, alsof
hij de Brusselsche Hoogstraat zou opgereden
hebben.
Do donkersteeg verdween do Hoogstraat
met het oudwetsch Marollenkwariier ver
dween spoedig als een niemendallen evenais
de Capucienon kerk, het gerechtpaleis en
Sint Michiels zelve, die daar hoog in de lucht
zich verheft, verdween onder hunne voeten
in de onpeilbare diepte. De weg langs wel
ken zij hemelwaarts gingen was ver afge
legd en weldra waren zij boven de sterren
verheven. Dan, terwijl Sint Niklaas er zeer
blijde uitzag en dat de ezel welgezind zijne
ooren schudde, begon Koletteken buiten zich
zeiven van verwondering te lachen en dat
wel zoo hertelijk dat haar broerken cn zusje
er wakker van werden. Verwonderd keken
zij rond. leunende met de handjes op den rand
der mande. Dan begonnen zij als hunne zus
ter vroolijk te zijn, want nooit in hun leven
waren zij zoo gelukkig.
's Morgens waren de geburen ongerust,
omdat zij geene beweging zagen in 't liui/.e-
ken van den metser Van Pijpenbroeck, zij
gingen zien en vonden er drij kille lijkjes.
Vervolgens kwam een politieagent, een kom-
missaris, een groote heer gansch in 't zwart
de geneesheer hij verklaarde dat da
kinderen versmacht waren door de uitwase
mingen der stoof zonder scheel.
Hij was te geleerd, die heer om de waro
oorzaak te vinden, te weten, dat hij juist op
het oogenblik gekomen was waarop Kolette
ken en de kleinen, met den ezel van Sint
Niklaas, lachend de poorten van 't paradij»
binnen reden. A. v. A.
Wij willen hieronder eenige woorden
zeggen oyer het verbruik vanafgeroom-
de melk, omdat sommige landbouwers
nog meenen dat in het grootbrengen
van kalveren, de karnemelk in alle op.
zichten te verkiezen is boven alle
andere voedsels,zelfs al hadden deze de
grootste gelijkenis met de volle zoete
melk, voeder dat door de natuur zelf
bestemd is er is immers geen voedsel
dat meer verteerbaar eiwit en fosfoor-
zuur bevat, 't is te zeggen, van die noo-
dige elementen om vleesch en beende
ren te vormen.
Nu, verschilt de afgeroomde melk
niet min van de volle zoete melk dan
karnemelk Beiden houden geen vet
meer in maar integendeel is deze ver
zuurd en met water opgelengd.
Die meerdere waarde van de afge
roomde melk is door al de leden der
melkerij bestatigd die ze op eene doel
matige wijze verbruiken.