Studentenfeest Op Sint Niklaas Drie maal Heilig Verlbrusk van afgeroomde melk bij hel voederen van kalveren. Een welgeSukt V90HHEEN EU NU Hoe Kolettelisn Van Pijpcnbroeok in don lieme! kwam 22 EN 23 SEPTEMBER 1912 Hi] kwam tot ons als kind en bleef bi] ons onder de nederige gedaanten van brood en wi]n, Bi] igrooten en kleinen wil Hi] zoo komen, want voor allen is Hi] gelijke lijk Verlosser. En nochtans paste Hem die praal en pracht, dat machtig feestvertoon, dat duizend en duizend spmenstroomen aller volkeren te Weenen, alhoewel het arme, kleine kind met niet minder recht dan Frans Jozef, de Oostenrijk- sche Keizer, zou kunnen tot Hem gera ken om Hem te aanbidden, Zijn offer bij te wonen en met den priester op te dragen en zich bijzonderlijk te voeden met Zijn waarachtig levensbrood, heeft de gansche christenwereld verstaan en begrepen en gehoor gegeven aan de roepstem van den Gevangen des taber nakels Komt tot mij..." Het woord is vleesch g.eworden... «Ik woon in 't midden van u... En de ieverige Heilige Vader Pius X. als ontvlamd door 'tEucharistiekevuur en geheel de wereld door dien liefde gloed willende ontsteken en allen on weerstaanbaar roepende om dikwijls dagelijks te komen en de kinderen mede te brengen, opdat de toekomst weer voor Jezus Christus weze, begeer de vurig dat thans gesloten Weenen CoDgres te zien lukken buiten mate tot voordeel van inwendigen en uitwendi gen H. Sacramentseeredienst, tot voor deel en voorbeeld van al zijne voorge houden leeringen en besluiten. Ja dat was er en is er noodig op onze dagen van ongeloof, onverschilligheid, onzedigheid en ongevoeligheid Het geloofsleven, de geloofsliefde, de getrouwheid aan Godesleer en christen zeden moeten weerkeeren, meer be oefend worden en geen beter middel dan die duizenden uit alle landen samengekomen en thans weder ieder naar zijn oord terugkeerend, om als apostelen van Jezus liefde, die ons al haar laatste en beste gave heeft nagelaten in 't allerheiligste, dan wat zij gezien, gehoord en gevoeld hebben op't Weenen Congres overal en ter stond en immer te gaan verkondigen. Voor ons Belgen heeft de wereldge beurtenis, die van 12 tot 15 September laatste plaats greep en geheel het. menschdom bezighield,groote beteeke- nis. Omtrent de 1500 landgenooten namen deel in de plechtigheden, be sprekingen en betoogingen. Wederom hebben de Cardinaal van Mechelen de Bisschop van Namen, de Gentsehe Kanunnik Van den Gheyn, de plaats vervanger van Megr. van Doornijk, de heer Brifaut, Volksvertegenwoordiger Versteylen van Turnhout, de Paters Lintelo S. J. en Durand P. S. S. S. en menige gekende f redenaars de les ge speld, het plan getrokken en voorge houden water te doen staat, en 'tis plicht voor wat'de eeredienst van 't Al lerheiligste aangaat,voor wat het veel vuldig en dagelijks Communieceeren het dikwijler en godvruchtiger bijwo nen der H. Mis, het Zondagvieren, het christen onderwijs en de encharistieke opvoeding der kinderen betreft.t Con gres van Weenen, zal deugd gedaan hebben aan den godsdienst en aan de godsvrucht, waarvanjde christen moet leven, hier in ons geliefd Vaderland gelijk zij de herten der Oostenrijkers, Hongaren en andere bewoners van Frans-Jozefs' Keizerrijk zullen begun stigd hebben. Wie onze flaminganten kent, weet hoe geestdriftig het er gaat bij hen en hoe jaar-in jaar-uit zij hun ideaal naoogen De verhef fing van het vlaamsclie volk. Zondag verleden, zonder luidroepend re- klaam maar met waren die hun eigen prijzen, voerde de Studentenbond van Aalst op De Brugsche Metten. Rond 4 ure 's namiddags, stond de poort van St-Jozefscollegie een wijl open of de groote zaal was ingenomen door een publiek des te meer eerbaar, dat het van alle stan den uit, van dorpen en van steden, onze vlaamsclie gouwen vertegenwoordigde. Het stuk telde 5 bedrijven welke kunstig ingeleid wierden door klavierspel en viool- gestrijk. Zie daar staan ze op tooneel. Rond 5t jaar 1300. Brugsche poorters in mooie kleedij 't bijl in den kolder, de goedendag in de band een volkje vrij en zelfstandig, godsdienstig en eerlijk. De Franschman heeft Vlaandrens ondergang gezworen. Eerst zaait hij oneenheid tussclien de gemeenten en Gewijde. Nadien slaat hij een vorst in hooien en zendt op de Vlamingen af een fransche dwingeland de Chatillon. Maar nauwelijks gevoelde men de drukking of een samenzwoe ring brandt los in Vlaanderen. Breydel en De Goninck steken der. kop op, drukken malkaar de hand. Z'hebben 't gezworen Vlaanderen moet vrij O nog zie 'k die 2 dekens met hun schitterende oogen hun forschig gebaar en zóó en manhaftige stem dat men vergeten zou dat achter die mantels studenten verdoken zaten. Zóó na tuurlijk meestal de Chatillon, hij zag er oen geboren Fransclimanneken uit, in zijde wiegsken opgebracht, met een fiere blik en een spotlachje voor den Vlaming riep hij soms eens van de vlaamsclie koppen onder de voeten te leggen, maar zoodra hij kloeke vuisten had gezien ging hij de vlucht op ja nog leven er de Cliatillons. Wat ook een lofwoord verdient is 't spel der figuranten. Een heele bende hing aan de lippen hunner hoofdmannen. Dezer woorden straalden weer op alle wezens en op bevel zwierden bijlen, hamers, goedendags de lucht in onder den kreet Schild en Vriend of Vlaanderen den Leeuw», 't Volk als onwillekeurig, heeft meer dan eens zijn meening uitgegalmd in herhaald Bravo, of langdurend liandkjapp&n Studenten iedereen onder u heeft recht op een perel uit de kroon van eere welke de Studentenbond van Aalst lieeft gewonnen Voor jongelingen die voor 't eerst op 't ver hoog komen zou 'k zeggen, 't is onmogelijk, ware 't niet dat ik den wijsvinger heb be merkt van Pater Slracke en Pater Maes. Neemt niet kwalijk zoo 'k menige rol on geroerd laat, hij denke aan qui tacet con- sertire videtur 't Slot van het stuk was, de zegedag van Vlaanderen. Achteraan stond de bannier ont plooid Een zwarten leeuw op gouden veld. De bende Klauwaarts stond geschaard rond de Goninck en Breydel, hieven de wa pens op, terwijl 't volk in een geestdrift de Brugsche Metten begroeite met Ziet gij de zwarte leeuw niet reizen... Lijk kinderen, na een gemakkelijk stukje goeds zeggen wij aan de Studenten Nog noff! Wijl ik langs stille paden naar huis toe ging dacht ik nogmaals aan U mijn Vlaande ren, aan U S'udenten, Vlamingen Zoo is lang geleden. Ja Maar dwingelanden heb ben malkander opgevolgd. Nog lieden drukt op ons eeiï zwaarte, een vreemde invloed. Uw zelfstandigheid, uw godsdienst, uw taai, kortom, uw vlaming zijn, wordt als een voet- tapijt ten gronde gelegd, opdat de vreemde ling er op trappe. Gij, Klauwaarts, gij ge doogt dit alles. Uw ondergang staat aan de deur en gij gelooft het niet, de Studenten willen u van den dood bevrijden en gij hoopt het niet. Uw Vlaanderen smeekt om hulp, maar gij bemint het niet Doet af I Doet herboren worden den namorgend der Brug sche Metten, wanneer een zuivre Schild en Vriend Vlaanderen dóór weerklonk en alle barbaarsche klanken waren uitgedoofd. Gij, Studenten, volhardt in uw edel strij den. Komt soms een misprijzen of een afkeu ren U vóór, vergeet niet Wie voor zijn volk niet leed, beminde het nooit. X. Hofstade. AA DE VOLKSSTEM VOLKSVERHAAL Het was een donkore nacht geen enkel sterreken verhelderde den hemel, en ik be vond mij, ik wist niet hoe, op het kerkhof. Ik was bevreesd en sidderde. Eensklaps zag ik van verre een geraamte aankomen, dat in de eene hand een bran denden fakkel droeg, en in de andere hand eene zeis zwaaide. De dood, riep ik ontsteld uit, en wilde wegvluchten. Maar ik scheen als aan den grond vast genageld, en kon mij niet bewegen. De dood naderde mij. Op dit oogenblik scheen mijn lierte mij uit de horst te willen springen, mijne oogen puilden mij uit het hoofd, en mijue haren rezen te berge, als wilden zij allen trachten de vlucht te nemen. Mijne knieën schokten geweldig tegen elkander denk hoe ik ont steld moest zijn De dood naderde meer en meer, maar niet verre van mij stond hij stil, en blikte op een graf. Eenklaps hoorde ik de dood mijnen naam roepeu. In dacht in den grond te zinken Maar de dood riep er achter Sta op en keer terug onder de levenden Er verrees een man uit een graf; en op dit oogenblik verdween de dood. Nu ontsprong er een blijde gil aan mijne borst, en ik vloog den man, die uit het graf was opgestaan, inde armen. Het was mijn. overoud, oud-grootvader, een tijdgenoot van keizer Karei; hij had vele gelijkenis met nnjpgrpQtvader. Hij ook scheen te weten wie ik was, want hij sprak Kind mijner kinderen, het is braaf van u, mij hier te wachten. Maar overoud Peorken, vroeg ik, aan wat geluk hebben wij het te danken, dat gij onder de levenden mocht terugkeeren 't Is aan geen geluk, kind, was het ant woord. Hetjs integendeel aan eene straf Ik ben voor drie dagen uit den hemel ge jaagd omdat ik aan Sint Pieter heb durven zeggen, dat ik nooit aan het bestaan van tooveraars geloofd heb. Die oude verrader van Onz' Hoer is mij nu aan Ons Heer zelve gaan verraden, en die heeft mij tot straf, denk ik, voor drie dagen naar de wereld ge zonden, met de woorden Ga, en ge zult aardige dingen zien. Ik merkte cp Ha bah Peerken Onz' Heer zal dat gedaan hebben om u plezier te doen. Ge weet toch wel dat een mensch met een greintjen verstand niet kan gelooven, dat er menschen met den duivel kunnen omgaan Wij begrijpen niet hoe men in uwen tijd zoo dom kon zijn. Daarom, Peerken, zal het u verheugen te zien, dat de menschen nu zoo dom niet meer zijn. Ja, kind, ik ben zeer nieuwsgierig om te weten wat verandering er zoo nu al in den tijd van drij honderd jaren in do wereld is gekomen. Zoo koutende traden wij de stad binnen. Maar, sprak mijn Peerken,ik weet van uur noch tijd, kind hoe laat mag het tegen woordig zijn Wij zullen het zien op gindschen lan taarn, Peerken. Het oudken staarde mij verwonderd aan, maar zegde niets en volgde mij. Weldra stonden wij stil voor een en lan taarn met een electriek uurwerk. Sla daar uwe oogen op,Peerken, sprak ik, en gij zult zien hoe laat het is. Peerken zette groote kijkers open. Wat wat riep hij uit, wat is dat toch voor oen duivelsch tuig oen uurwerk dat van zeiven gaat, zonder wielkens, zonder iets en dat lichtjen, hoe brandt dat Zonder olie en zonder wiek, Peerken. Dat kan niet zijn, neen, dat kan niet zijn En Peerken schudde ongeloovig het hoofd. 't Is nochtans zoo, hernam ik, dat uur werk is een electriek uurwerk-en dat lichtje is de gaz. Onverstaanbare woorden,bromde Peer- ke, die heb ik nog nocit gehoord dat is niet natuurlijk uurwerken die van zelve gaan, lichten die branden zonder olie of wiek Daar is tooverij tussclien, niet waar, Peerke schertste ik. Maar jongen hoe zoudt ge mij dat anders kunnen uitleggen En bij die op merking ma. kte Peerken zich kwaad. Laterals we op ons gemak zitten, zal ik dat doen,Peerken, nu moet gij mede naAr huis. De deur mijner woning geopend zijnde, zocht ik naar mijn fosfoorkes, en deed het branden. O God, help mij riep Peerken uit. Waarvan verschrikt gij vroeg ik. - Waar haalt gij dat vuur vroog hij. Uit mijn luciferken, antwoordde ik, op het woord drukkende, zie. En ik deed nog een fosfeorken vuur vat ten, en er mede een quinquet branden. Ook op dien quinquet stond Peerken dwaas te kijken.'t Is een schoon Jicht, sprak hij. doch daar kreeg hij toch vrede mee, dewijl hij een wiek zag, die door behulp van olie brandde. De dag brak aan. Ik maakte koffie klaar en zette Peerke eene goede tas voor, met klontjes broodsuiker er bij. Die drank en dat suiker schenen hem ook vreemd te zijn, en hij wist niet wat hij er mede doen moest. Hij wierp nieuwsgierige blikken op mij, en deed eindelijk wat ik deed, namelijk den suiker in den koffij laten vallen en de tas aan den mond brengen. Hij dronk. Drommels jongen riep hij uit, dat is lek ker In mijn tijd kende men dien drank niet En wij drinken dat alle dagen, Peer ken dat is koffie die ons van verre landen toekomt. In uwen tijd kende men de aard appelen ook nog niet. Als ge die eens eten zult, dan zal het u ook wel goed smaken. Hij mag er zijn, uw koffie, sprak Peer ken, en dronk met genoegen zijn tasken uit. Nu was het al gansoh dag geworden, en ik wilde mijn oud voorvader gedurende zijn ballingschap van drij dagen, zoo goed moge lijk vermaken. Zouden wij niet eens naar Brussel rij den, Peerken vroeg ik. Peerken zuchtte Jongen lief, 't is zoo eene vermoeiende reis een tiental uren in eenen wagen te moeten zitten, die zoo gewel dig schokt... Ik keek op mijn uurwerk, en sprak Peerken, het is nu negen uur van den Bjorgend gewed dat wij om twaalf ure., Ie. middag juist, nog te Brussel het noenmaal zullen nemen Jongen, hou mij toch voor den zot niet gromde Peerken. Of wilt gij nog dezen nacht in Parijs slapen hernam ik. Het is niet schoon, jongen, zoo met uw oud grootvader den gek te scheeren, berispte Peerken. Als er een man in mijnen tijd naar Parijs moest reizen, dan maakte hij eerst zijn testamentvrouw en kinderen schreiden bij zijn vertrek, en hjj ging bij al zijne vrienden en kennissen vaarwel zeggen, alsof hij ze nooit van zijn leven ging terugzien. En als hij terug keerde Oh dan was het als een wonderman 1 Dagen lang ontving hij bezoe ken, en elk ondervroeg hem over alles wat hij gezien had. Ieder zijner woorden ving men op als goud, en het was alsof er een orakel sprak. Parijs was ook zoo verre afge legen, en zoo weinige dorsten het wagen, eene zoo lange reis te ondernemen. En gij jongen, zoudt er mij nog dezen nacht kunnen doen slapen spot toch met mij niet. Ho, wij kannen grootere wonderen dan dat verrichten, Peerken. Wilt gij binnen twee uren weten,wat nieuws erop dit oogen blik te Londen is Vol ongeloof, en in de gedachte om van mijn gekscheeren ontslagen te zijn, antwoor- de Peerken Ja 1 Ik schreef een briefken naar Londen aan mijnen vriend Garolus, die er woont, met verzoek er zoo spoedig mogelijk, langs den telegraaf te Brussel op te antwoorden. Ik ontbood eene vigilant, wij sprongen erin, en reden naar het bureel van den telegraaf om er het briefken te bestellen. Wat rijden wij gemakkelijk, sprak Peerken. Maar toch niet spoedig, bemerkte ik. Hoe, niet spoedig, hernam Peerken maar het rijtuig vloog over de straten. Ik antwoordde niet meer, en dacht Peerken mij wel later zou gelijk geven. (Wordt voortgezet). dat Toen Sint Niklaas zijn ronde in Brussel af had hield hij zijn ezel stil, voor een blinde steeg in 't volle Marollenkwariier. Hij liet er zijn rijdier rusten en gaf het haver te eten. Het ware moeilijk om zeggen op hoevele daken hij gestegen was, door hoevele schou wen zoo van rijkemans als van arme lieden hij de brave kinderen met de schoonste ver rassingen was komen belooveren. Met de gedachte aan zijne lievelingen, die hij met zulke kwistige hand. door duizende aange naamheden weer eens had gelukkiggemaakt. stond Sint Niklaas daar peinzend en van ge noegen in zijnen grijzen baard glimlachend, nevens zijnen reisgezel, die met dezelfde ge dachten scheen bezield te zijn, want nooit zag hij er zoo geestig uit. 't Was een lieve beest, met grijs haar, hetzelfde dier dat, als gij weet, bij de krib liet kind Jesus door zijn adem verwarmde, en daardoor vordiende in den hemel te komen. Als .het trouwe dier zijne haver geeteu had, zette do heilige het weder den breidel op en deed het de teugels aan. Maar op 't zelfde oogenblik werd hij gewaar dat iemand met zijnen mantel trok, en hem toesprak Als 't u belieft Heilige Sint Niklaas, gij zij t bij ons niet geweest? En zich omkeerende, bemerkte de goede Heilige een meisken van omtrent de zes jaar dat onder bruinachtig kroezelhaar een klein moedig wezen liet zien. Het was kort gerokt en droog oude kousen waar de hielen door staken. Ewel vroeg Sint Niklaas. Ik ben Koletteken Van Pijpenbroeok, zei 't, het meisken van den metser, ge weet wel. Maar vermits Sint Niklaas niet scheen te verstaan, gaf zij verderen uitleg Mijn moeder stierf verleden jaar, on mijn vader is de man die gisteren van de stelling viel. Hij ligt in St. Pieters Hospitaal. Sint Niklaas keerde zich naar 't hospitaal, en daar de heiligen, als ze willen, dwars door de muren zien, zag hij daar den armen man, metser Van Pijpenbroeck, bedlegerig in een der zalen en op het punt den laatsten adem uit te blazen. Hoe gelukkig St-Niklaas ook is, scheen hij zeer bewogen, in zijn oogen klonk eene traan, zijne wenkbrauwen bewo gen en zich tot Koletteken keerende En dan zei hij Ik heb op u tot zeer laat in den avond gewacht. Gisteren avond zegden de kleinen tot mij doe de scheel van de stoof, opdat Sint Niklaas gemakkelijker binnen zou kun nen. Ik had het gedaan, en zelfs, er was nog een weinigsken vuur in, maar ik peinsde dat zulks goen kwaad kon. En waarom zijt ge bij mij niet gekomen gelijk ge bij de rijken gaat De heiligen moeten bijzonderlijk zor gen voor de armen, deze hebben het 't meest noodig. 't Is waar ook, zei Sint Niklaas, ganscfi ingenomen over die onschuldige eenvoudige welsprekendheid. En wat zoudt go willen Maar toch iets, gelijk alleman, 't geen dat U zal believen. Zeer in de war, ging de groote Bisschop van Myra in de manden van zijn rijdier zoe ken. Want hij wist dat er geen de minste spekulasie noch spartelaar, noch schipje, noch wat ook het zij, meer in en was. Noch tans hij gebaarde op den bodem te zoeken, want voor niets ter wereld zoude hij willen bekennen hebben dat hij 't meisken van den armen metser Van Pijpenbroeck vergeten bad. En om tijd lo winnen vroeg bij Met hoevelen zijt gij 't huis Twee meiskens en een jongsleen. Ik ben 't grootste. Ge zijt nog zeer klein, om 't grootste te zijn, merkte hij op. 't En is mijn fout niet, hernam Kolet teken met klem, kont ge mij in eens groot maken, ik zou wel tevreden zijn. Zoo ineens groot worden, zei de Bis schop op vaderlijken loon, en waarom Om te werken antwoordde Koletteken. Haar aankijkende schudde Sint Niklaas het hoofd, en nogmaals wischte hij een traan uit het oog. Kom, ik ga mede met U. En Koletteken liep voorop, om den weg te toonen naar haar armoedig verblijf. Zij bleef voor een klein huttekon staan, en Sint Niklaas ging door 't vensterken kijken en zag twee kinderkous in elkanders armkens slapen met de hoofdjes op do tafel. Breng, ze mij hier, zei Sint Niklaas lot Koletteken. Met veel moeite, bracht ze eerst het eene, en daarna het andere, doch zij ontwaakten nietSint Niklaas zette ze allo beide in de mande, die links van den ezel was, en daarna nam hij Koletteken en zette ze in de mande rechts. Ju zei hij. Op 't zelfde oogenblik steeg de ezel hemelwaarts, en de heilige met hen. Verbaasd keek Koletteken den ezel aan, die zoo gezwind door 't hemelruim van eenen schitterenden nacht, sterrewaarts steeg, alsof hij de Brusselsche Hoogstraat zou opgereden hebben. Do donkersteeg verdween do Hoogstraat met het oudwetsch Marollenkwariier ver dween spoedig als een niemendallen evenais de Capucienon kerk, het gerechtpaleis en Sint Michiels zelve, die daar hoog in de lucht zich verheft, verdween onder hunne voeten in de onpeilbare diepte. De weg langs wel ken zij hemelwaarts gingen was ver afge legd en weldra waren zij boven de sterren verheven. Dan, terwijl Sint Niklaas er zeer blijde uitzag en dat de ezel welgezind zijne ooren schudde, begon Koletteken buiten zich zeiven van verwondering te lachen en dat wel zoo hertelijk dat haar broerken cn zusje er wakker van werden. Verwonderd keken zij rond. leunende met de handjes op den rand der mande. Dan begonnen zij als hunne zus ter vroolijk te zijn, want nooit in hun leven waren zij zoo gelukkig. 's Morgens waren de geburen ongerust, omdat zij geene beweging zagen in 't liui/.e- ken van den metser Van Pijpenbroeck, zij gingen zien en vonden er drij kille lijkjes. Vervolgens kwam een politieagent, een kom- missaris, een groote heer gansch in 't zwart de geneesheer hij verklaarde dat da kinderen versmacht waren door de uitwase mingen der stoof zonder scheel. Hij was te geleerd, die heer om de waro oorzaak te vinden, te weten, dat hij juist op het oogenblik gekomen was waarop Kolette ken en de kleinen, met den ezel van Sint Niklaas, lachend de poorten van 't paradij» binnen reden. A. v. A. Wij willen hieronder eenige woorden zeggen oyer het verbruik vanafgeroom- de melk, omdat sommige landbouwers nog meenen dat in het grootbrengen van kalveren, de karnemelk in alle op. zichten te verkiezen is boven alle andere voedsels,zelfs al hadden deze de grootste gelijkenis met de volle zoete melk, voeder dat door de natuur zelf bestemd is er is immers geen voedsel dat meer verteerbaar eiwit en fosfoor- zuur bevat, 't is te zeggen, van die noo- dige elementen om vleesch en beende ren te vormen. Nu, verschilt de afgeroomde melk niet min van de volle zoete melk dan karnemelk Beiden houden geen vet meer in maar integendeel is deze ver zuurd en met water opgelengd. Die meerdere waarde van de afge roomde melk is door al de leden der melkerij bestatigd die ze op eene doel matige wijze verbruiken.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1912 | | pagina 5