irstnacH
Koe ik een trein redde. -
in ^o-X-zZeskt
- M
w* f
laschrijvliigslijst voor do JuSelfee
ton van 1813, ter eere van
O. L. V. TER DRUIVEN,
29 EN 33 DECEMBER 1912
DE VOLKSSTEM
5
Dit jaar viel er sneeuw al op 43 Oktober,
>en 't onverwachte van do kou was eene ramp
voor de hoogvlakten van Podolië. Do ijzige
neorderwind schoot snerpend door de grieze
lige lucht en sloeg desneenw in een ijskorst
langs do klingen en bonken van het deinende
land, dat weerloos ter prooi lag aan den
gierenden winter.
Marcin Stroka was geen rijke boer voor
■zijn erf had ik geen duizend frank gegeven
maar hij meende, 't was tien keeren zooveel
waard, omdat het van hem was en zijne
voorvaders erop hadden geboerd sedert den
laatston inval der Tartaren. Zijn zeven mor
gen land hadden hom zeker dubbel zooveel
kunnen opbrengen doch wat kon het hem
schelen, hij had er genoeg mee, en 't waren
zijn zaken, zei hij, voor don honderdsten
keer, terwijl hij zijn schapenvachten mantel
van 'tbed nam en er uittrok om te zien wat
een weer het zou worden. In den leemen
gang, die dwars door de hut loopt bleef hij
staan, nam zijne berenmuts uit zijn zak, en
hij ging 'n en avond zeggen aan zijn zieke
dochter, die hij wist hot geen zomer
meer zien zou. Marisia sliep echter. Ilaar
rechter arm, waaarom een rozekrans geslin
gerd was, hing buiten de sponde, en 't afge-
magerd, spitse gezicht lag te gloeien in do
zwarte kronkels.
- Of ze Kerstnacht nog vieron zal dacht
Marcin, toen de wind hem aaangreepbij den
drempel, en hem flappend vooruitdreef langs
den mesthoop naar de krijschende deur in
do witgekladde haag. O 't Is erg, mom
pelde hij tegen den hond die jankend voor-
opsprong, er komt wel geen dooi meer, en
och uw wil geschiede, o Heer ja geschie
de; mijn goed is 't uwe en mijn kind nog veel
meer. Vrouwe, klonk het, toen hij de
woonkamer weer binnen was, 't geen nog in
den grond steekt is verloren. Hoeveel korten
aardappelen zijn er al uit Veertig,
vaderke. Niets dus om te verkoopen
in Gods naam Wel Tatus, zei toen
de kleine Jan, 'tis spijt voor de knollen,
maar nu zal 't kindeken Jesus toch een recht
schoone kerstmis hebben als 't nu al aan
vangt te sneeuwen.® 'tls waar jongen,
zei Marcin, en dat is ook een troost, en een
goede.
En kerstmis was ophanden. Alhoewel
het nogduchtig had gevroren en gesneeuwd,
kon Marcin toch de sparreboompjes in het
bosch gaan hakken, en toen de logge slee
over do krakende sneeuw gleed en wegreed
naar de stad, zei do vrouweVader, Mari-
sienko die vraagt haar een schoone kerst
print moe te brengen, zie maar niot op hot
geld 't is vast haar laatsto, nokte ze stil,
en sloeg een kruis over 't gespan, dat met
zijn wuivende boompjes haar ja scheen
toe knikken. Marcin zat in zijn vachten ge
doken en keek uit langs 't oneindig witte
slingerpad, dat hem door een paar hoeven
heen naar den heirweg zou voeren, en van
daar naar de stad. Hotsend,waggelend schoof
de slede vooruit, terwijl de maan rechts van
hora neorzeeg, en, do toppen rakend van
't woud, een zilveren sluier spon rond zijn
dampende paardjes. Och Ileere, mijmerde
hij verder, als ze nu eens moest sterven
't zou een heelo dag werk zijn om haar een
graf te delven, zoo'n vorstAls ik nu maar
mijn boompjes verkoop? In allo goval krijgt
zij toch de schoonste print.
Mot het grauwen van een morsigen mor
gen joegen zijn wakkere loopers de stad in.
Was dat do verdomde Jacliom niet, dien
hij daar voorbijsnelde Dio rakker, de plaag
van zijn dorp, do duivel, die zijn schoonzoon
had bedorven, zijn dochter vermoord God
sla hem, dacht Marcin, die broodroover, die
op 't heilig Kerstfeest aan echte kristenen
met zijn vuile ravenklauwen boompjes komt
verkoopen en ons geld opstrijken, rh hoef
Tegen tienen had hij zijn sparren uitgevent,
slak den bengelen clen liooizak onder do kop
pen derpaardjes, at een korstje brood, ging
ergens een glas thee slorpen, en kwam terug
mot een paar potten en pannen onderzijn
oksel eene rol, dio hij behoedzaam in een
hoek van 't strooi slak op de slee Ileida,
heida op weg weer naar huis Hij had
honger, want de wind stak scherp, en als hij
smakte on z'n snor z'n lippen raakte, smolten
de ijskegeltjes, die eraan hingen, tot een
flops ijzig water, waarvan hij walgen wou.
Toch niet eten, zei hij, want Marcin
Srokaisgeen paard, en ons Maagdolijn stak
in geen vachten op haar slee, als ze van huis
naar Betleem loog. Daar schoot hem bij
't woord Bethleëm een kerstlied in den
zin, dat hij neuriën wou. Maar wat Had hij
van morgend dien Jood niet vervloekt?
't Kindeken Jesus zou zijn corkens stoppen
voor een lied uit zijn vloekenden mond.
En Marcin trok zijn muts af, stak zo onder
zijn dij, neep den toom tusschen zijnekniëen,
lei de linkerhand op zijn keel, alsof hij cr
ets in worgen wou en bonsde mot de rech
ter een paar malen op do borstwees ge
nadig, grooto God van hierboven herha
lend, terwijl hij opkeek met een glinsterend
oog in den vuilsehaliën hemel, waaruit do
wervelende vlokken weer begonnen neer te
fladderen.
Er wordt nog een versch ammelaken ge
spreid voor van avond, dacht hij, 't is wol
't zal heerlijk zijn als Marisia 't eons zien
kon Waar kon nu Stach zijn schoon
zoon zitten In Amerika of onder de Prui
sen En hij snokte met den toom, want zijn
toorn welde weer op, eerst zilt en wrang,dan
als met vretende lippen in zijn hart, dat hij
aan flarden voelde scheuren en hij gilde het
uit in een schorren kreet over de eindelooze,
zwijgende vlakte Oh die ellendeling, die
steenharten kerel zijn eigen goed verbras
sen, Marisia laten zitten, en de wereld inste
ken, de wereld zonder God, noch gebod
God sla... maar hij weerhield zich, en zei
grommelend als hij 't verdiend heeft
Hoe was 't toch mogelijk pas twee jaar
getrouwd, en nu al een heel jaar miserie, 't
kindje al zes maanden onder do zode,Marisia
sedert dien aan 't kwijnen en 't ebben, en al
dion tijd muts noch slip van dien kerel zon
der hartOf hij, Marcin Sroka, geen recht
had als hij hem, bij dien bloedzuiger van
een Jood, bij den kraag greep en hem uit
schold voor een laffen, vuigen schurk
't Was rond den twaalven, om drie uur zou
hij te huis zijn. Te huis! Wat een droeve
tehui3, sedert de drinkduivel langzamerhand
het hart van den eerst zoo vlijtigen Stach
had opgevretenO die Jachom, die Jood,
die Judas arme Marisia
Toen hij aan de dorpskerk kwam steeg hij
uit, liet zijn gespan door een jongen naar
huis voeren, 6n trad binnen, 't Wierd er
allengskens donker. Marcin ging in de rei
knielen der boeren die biechten kwamen,
sloeg een groot kruis, viel plat neer op de
vunzige steenen, en onderzocht zijn geweten.
Wel nu, Matuszocko, zei hij zachtjes
toen hij rond half vijf uit de kerk terugkwam,
zijt ge tevreden, en wat zei Marisia over
hare kerstprint Ze is opgetogen va
derke sedert uw vertrek heeft ze niet meer
geslapen, en wil u zion nu terstond. Maar
weet g9 wat ik heb haren wil moeten doen,
al scheen het grillig genoeg Zo wou met
allo geweld de tafel in haar kamer denk
nu toch vaderke, ze heeft in twee weken
niets geöten en nu wil ze van avond ons zien
smullen hij het kerstmiseten. 't Is
wel, Mamusia, hier zijn nog ©en paar kro
nen en is de tafel gedekt Tatusiu,
riep Jan, van uit de ziekenkamer, Tatusiu,
kom zien, 't is alles klaar, ©n Marisia is zoo
blij, zoo blij Marcin kwam binnen,
ging eerst naar de zieke, nam baro uitge
mergelde handen in zijn vereelte greep,
boog voorover en kuste het klamrno voor
hoofd. Hier is vader, zei hij, hij heeft
gebiecht, Marisienko, nu kunnen wij gerust
het heilig kindekijn verwachten Marisia
nam zijn hand en kuste ze innig. Jan kwam
erbij en trok vader naar tafel. Tatus,
zie het schoonste hooi ligt onder het amme
laken over de banken, lijk gij het mij ge
leerd hebt, ligt strooiin de hoeken staat er
een busselken recht op, net als een kaars
als nu os en ezel met Jesukijn binnenkwam,
dan zou het voor hen ook een feest zijn.
't Is wel, zei Marcin, 't is wel jongen, ga
nu maar gauw op den uitkijk, en als go dc
eerste sterre ziet pinken, klop dan bij moe
der op 't venster, dat ze den geurigen barszez
zou opdragen als 't hoort, want vader heeft
honger Toen ging hij weer naar de
sponde. Do nacht was aan 't vallen Hij nam
een logge houten bane, schoof ze naar het
hoofd zijner dochter, en tuurdo in baar ge
zichtje bij het geflonker der kaarsen, met
oogen die vochtig begonnen te stralen.
Marisienko, zei hij, hier is vader Ze
deed haar oogen opon, werd bleek en vroeg:
on waar is Stach Eon huivering
wriemelde over Marcin van zijn voeten naar
zijn hart. Ilij zweeg. Zij echter greep zijn
hand met bovendo stolcskes van vingers, dio
brandden cn klam waren te gaar, trok die
hand naar zich toe, en lei zo neer op haar
kuchende borst. Marcin word koud als oon
steen in do sneeuw, hij voelde het arm hart
van zijn kind onder dit dorre hulsel hijgen
cn snikken. 't Loopt af, zei zo zacht cn
'k wou weten of gij,als ik en moeder.al hebt
vergeven cn vergeten. Een poos hij roer
de niöt maar de krop wrong hem de keel.
'k Zou van nacht willon stervon, suisde zij
voort, zie daar op de print on zo liet zijn
hand los Jesuskijn ligt in 't strooi voor
ons allen, on Pelruszek ligt al zes maanden
diep in den grond 't was toch zijn kind
diep in den grond voor zijn vader. Mar
cin zijn hand gleed van de hoestende borst
011 viel slap langs de sponde. «Ik weet,
Gcdzal hom niet vergeven, voor dat gij ook
hem weer vergeeft. Hij brak neer op
zijn knieën, borg zijn hoofd in de dekens en
snikto luid. Hij heeft mij op don mond
geslagen, worgde hij er uit, uw moeder be
lasterd en u den doodsteek gegeven.
Ik sterf gaarne voor hem, juist als Piet-
-ruszek, ik heb het heden morgend aan God
nog gezegd na de II. Kommunie. 't Is
wel, zei Marcin vastberaden, als ik van
avond vóór de kribbo lig, zal ik hem gaarne
van harte vergeven. Roerloos bleef het
meisje liggen, maar twee tranen biggelden
langs hare knokige koontjes naar d6n mond
waar een glimlach om lichtte. Daar klonk
buiten een gerammel op de ruit en Jantje
sloop binnen. Hier is de barszez, kreet
hij, Tatus, de groote ster staat juist op den
toren. Stil jongen, zei vader, Marisia
die slaapt Ze stonden geöriën bij tafel.
Toen ze gebeden hadden ging hij zitten, nam
een lepel soep, en volgens oud gebruik stond
weer op, en met gedempte stem, zong hij de
eerste woorden vanI)o Bethloemupasterzy.
Moeder en Jan namen de wijs op, en teza
men zongen ze twee strofen. Marisia had
zich wat omgewond en keek verlangend uit
naar tafel. Moeder was ongemeen stil als
verslonden in 't gebed, doch had zo alles
volgens gewoonte gereed gemaakt. De piro-
gi stonden te dampen in de grooto aarden
teil, de oplaty lagen naast ieders telloor.
Ze stond op, nam een bord met allerhande
snuisterijen, brak haar oplaty aan twee, en
droog het op het tafeltje dat tegen den wand
stond bij Marisia. Toen rees vader ook op,
nam J an bij de hand en alle braken een
stukje van Marisia's oplary en zij op hare
beurt nam een kantje van 't hunne, ten teo-
ken dat z© eens waren in lief en leed.
Kom, Jasia, zei vader, zing nu maar
de schoonste Kolenda die ge kent, maar
zachtjes hoor,om Marisienka niet to storen».
Jan ging in den hoek staan, waar de scha
duw hot zwartst was en zong zacht, droevig
uit
Herderhens zoet, makkerhens mijn
Wat hier nu aangevangen
Och zie m'eens hoe 't lief hindelijn
Traantjes.laat biggelen langs zijne wangen;
Zingt- maan' ietssnel
Danst nu ems zoel
Voor 't hnapeljn,
Zoo klein
En blond,
In 't rond
Pamabrasio, pamabrasio
Is't van den honger dat het zoo weent
Is't van de koude dat het zoo steent
en viel met een schijnenden schreeuw vóór
het bed.
Twee uren later, lag Marisia opgebaard.
Op den ruigen strooizak met een wit laken
overspannen, in haar zondagskleeren, lag hot
arme kind, mager als een geraamte, en toch
zoet on zacht als een engel. Rond het blanke
marmer van voorhoofd en wangen, hingen
golvend de zwarte tressen tot op het gestikte
keurslijf, waar ze kruiswijs in tweo vlechten
gestrengeld lagen.
In de eaamgevouwen vingers een kerk
boek, een roozenhoedje, een reesem medal-
jes; rond do handen, als een kroon, en over
heel het lijf, bonte heiligenprentjos, waarop
do flikkerende koersen hun schemer wierpen
in grillig geflonker. Rond de leemen wanden
hingen alle mogelijke platen en schilderijtjes
uit het huis en uit de buurt, on aan den voet
van 't bed de mooie Kerstmisplaat, waarop
Marisienka had gekeken voor 't laatst toen
zo de oogen sloot om Kerstmis te gaan aan
schouwen in waarheid.
Jas' met de tranen op zijn wangen, was
ingeslapen op de bank waar hij had zitten
bidden en liet zijn hoofd den stroozak rusten,
waarop zijn zusters lijk versloven lag.
Schuins tegenover, in de schaduw van den
oven, zat Marcin en las uit een versloten
kerkboek de gebeden der stervenden; maar
zijn oogen koerdon gedurig op de baar weer
terug en schoten vol tranon, die, afdrup-
pend, bruine plekken maakten op de gele
bladen. Moeder was druk bezig in de nabij
gelegen woonkamer, onder het storten van
heete tranen, den boel opruimend met be
verige handen. «Jesus, Maria, zuchtte zij,
zoo plotselings, zonder omzien, al in eens
van de aarde, God geve; in den hemel
Arme martelares, Marisienka liof, zorg van
daarboven nu maar voor den armen ver
dwaalde en voor uw sukkel Van moeder.
Ocli Ileere ik moet me troosten voor Marcin
en Jas'. Maria sta mij bij; vandaag wordt
uw kind geboren en 't mijno is gestorven
maar 't uwe zal eens sterven aan 't kruis als
een moordenaar, en gij hadt er maar één
t was veel voor U dan voor mij, en Gij
niet, maar ik bob het wél verdiend Zij
ging de kamer in, en knielde bij do doode
stond echter dra weer op, bleef nokkend
een oogeqjdik het bleeke gelaat bestaren, en
al in ©En stroom van tranen barstond.
bond, zag ik van uit onz3"hut eerr
schijn opgaan recht naar don hemel, en dejj
hoornen begonnen eensklaps te zwenken en k
zwieren.
Vrouwe, zei Marcin 'n uur of twee J
daarna bij zijn morgenkofSe, ik zal naar den
grafmaker gaan, want hij is oud en alleen
krijgt hij den kuil voor Marisienka niet
klaar. Blijf maar, vader, zei Stach, dio
juist binnentrad van uit de kerk van nacht;
ben ik er heen geweest, en ik heb zelf tot
van morgend haar graf uiigegraven.
D. Stracke, s. J.
I
t Schijnt geene lust in ons dansen te vinden lol zo haar kreunenden mond op't voor-
Pamabrasio
Wilt ge een zachte wittebroodsnee
En een weinig boter er mee
Koekcrlehijn
Heerelijk fijn
Knapsljn blond
In uioen mond l
Pamabrasio
Is't om zijn vader dat het zoo steent
Is't om zijn moeder dat het zoo toeent
Zie hos 't nu lacht
Zoetekens zacht
Looploop het moederhijn halen
Nu op weer, en rond
't Knapeïjn blond
Gesprongen
Gezongen.
Pamabrasiopamabrasio>.
Marcin keek van onder zijn ruige haren,
die over zijn oogen neerhingen, in de blik
kerende kaarsen, dan weer op zijn zwijgende
vrouw, die met lange tanden aan 't eten was
gegaan. Pamabrasio, mompelde bij, alios
holle klanken hier irf mijn bevrozen hartals
Jas een andere Stach moet worden...
Hee was 't verleden jaar anders,
vrouwe, zei hij zachtjes toen sprongen we
allen in 't rond vóór 't blonde Jssukijn, en
Maria met den kleinen Petruszek aan haar
borst giebelde tot tranen ioe. Wola Boza
wille Gods kom goef de pirogi maar
Ge hebt te lang gewacht baluszko, de bo-
vensto zijn al koud 't Is alles om
't evon dit jaar is er toch op geen vreugde
lo hopen, zuchtto hij. een blik op zijne doch
ter werpende, die scheen ingeslapen. Jasiu,
kom, werp de piroga omhoog De knaap
trok nog een rookende krep van op don
boden der teil, keek naar de lange zoldering
en wierp uit al zijne krachten. Plakken,
plakken, kreet liij luide, vaderke, plakken,
groot geluk voor 't nieuwe jaar, plakken, en
d'eerste, en als lijm Marcin lachte eerst
wat schamper dan, als hij de vreugd en de
bokkesprongen zag van den kleine, dood hij
van harto mee en zeiziet ge, matuskzo,
en dat was nu een koude zou er werkelijk
verandering komen dit jaar?»«Vader
nog een, kreet Jas', nog een, want d'eerste
piroga was voor Marisia, on dat beteekont
dus dat ze genezen zal Hu, hu, Maria, zie
eens hoe ze plakken blijftEn hij schoot
naar het bod. Stil, kind, zei Marcin, en
ging den iongen weerhouden maar bij bleef
plots niet vooraitgestrokten arm staan en
sidderde in eon korte rilling, die hem schok
kend door het lijf voer toen keerde hij zich
om cn uit zijn mond, dio peersch z'n hagel
wit gezicht doorstreepte, gorgelde een
schorre zucht. Dan ais zijne vrouw opsprong
van ontzetting, draaide hij weer om, wag-
Jas' voorbij, dio als genageld stond,
hoofd van haar dochter in een vertwijfelden
kus, dan sloeg ze de rechter hand langsom
het koude lijk en borg don kop nevens hot
hoofd van Marisia. Men klopte, en toen
do deur openging, drongen do verre galmen
binnen van do klok, dio de dorpelingen tot
de middernachtmis opriep. Een paar vrou
wen uit do buurt, oude versleten mockes,
kwamen de nachtwaak houden bij de doode.
Kom, vader, zeiden ze, 't is tijd, spoed
u naar de kerk, wij blijven hier bidden, en
Jas' zal wol voor de hoornen zorgen
Toen Marcin buiten trad neep de kou hem
geweldig, hij sidderbeende en voelde ijzol
stellen in zijne neusgaten, in de vlakke witte
eindeloosheid zag hij eerst niemand, dan hier
en daar een dwalende licht op een schuiven
de schaduw. Vlak bij liot dorp echter trad
bij in de rij van mannen en vrouwen zwij
gend doken ze op uit do diepe voren, die van
den kerkheuvcl spaakvormig uitliepen,
dwars door het zwijgende land.
Op dc stoop voor do kerk stonden eenige
dorpelingen en in den vollon maneschijn ken
Marcin merken hoe ze onder mekaar de
oplaty braken, indachtig het woord des
Ileeren verzoen u met uw broeders eerst,
en legt dan uw offerande op 't autaar. Hij
deed hetzelfde met eenige vrienden, en nam
met innigen dank hun meewarige woorden
on blikken aan, die ze hem schonken, als hij
van Marisia's dood gewaagde.
Daar naderdo hem plotselings een zwarte
gestalte, en voor hij ze herkennen kon, sloeg
do vreemde zijn arm rond Marcin's knieën,
wierp zich in de sneeuw, en mot den rechter
arm een oplaty opstekend, kreunde hij
snikkend Batuszlco, przebaczenio ver
giffenis vaderke. Wees weikóm Stachie
zei do oude, wees welkom kindMarsia had
hot mij voorspeld, zo is voor u gestorven, en
al met Pisotruszek daarboven Ilij richt
te do knielende op en ze vielen elkander in
de armen.
De klok klepte twaalfuit de kerk dreun
de 'tvreugdigeorgelspel weldra overheerscht
door den machtigen galm van 't kerstlied.
Den volgenden morgendjoen Marcin later
dan naar gewoonte was opgestaan, en de
doodenkamer binnonlrad cm te bidden, zag
hij Stach plat ter aarde liggen en Jas' er
neven knielen. Hij verwijderde zich zwijgend
maar 't kind sloop hem na vader, daar
ligt hij al twee uren lang cn als ik hem aan
breek begint liij luide te snikken. Ik heb
hem toch gezegd dat Marisia al zeker in den
liemol is. Zeker jongen, zoker.
Ja vader, 'kmeen al van gisteren want
toen ik om twaalven, op moeders bevel, het
gewijde slroo rond onze pruim- en perelaars
Sectie Lange Zoutstraat, Korte Zoutstraat,
Sluyerstraat,
Naamlooze gift 300,00 f
Naamloos, *00,00 v
Jufv. M.Vaes, 50,00
M. Gheyselen. 25,00
M. Jacques Van den Bergh 20,00
Mmo Van Itterbeeclc 20,00:-1
M. Alexander Van Assch^ 10,00
M. Do Bolle 10,00;V
Jufv. De Bolle 10,00 i
M. Quintyn 5,00
M. Van de Putto Goosscna 5,00
M. Peireboom 5,00-^
Juf. Peireboom 5,00
M. Cornelis Verbeek 5,00 i
We Verbeek 5,00 m
Naamloos 5,00
M. Lacompte 5,1
M. Louis Van de Meerscl 5,1
M. A rents 5^
M. Van do Putte- Van Peteghem 5,'
Jufv. Antoinette Christiaens 5.'
Mm0 Van Asscho 3,<
M. Van Mespelgera 3,(
M. Tvsmans- De Troch 3,1
M. Guillot 3,1
Mm* Cornelis 3,1
Jufv. Camilla Meircsonno 2,<
M. De Coninck 2,<
M. Goemaere
M. Ringoir
Naamloos
M. Van den Bergb
Naamloos
Jufv. Snel
Meganck S™
M. Van den Sype
Mm0 Locus
M. R. Do Winter
W° Van Damme
M, Merlens
Epso Alexandre
H. Van de Vcldo
M. Praet
Naamloos
Jufv. Thybaert
M. Ronsmans
M. Van de Veld©
M. Boeykons
M. De Meersman
M. Van St.yvendaele
M. J. Do Winter
M. Bruyndonckx- Schoon
M. Mcirschaut
M. Luycx
M. Van llorrewegho
We Roggho
M. De Mette
Naamloos
M. De Canck
Jufv. Van Ertvelde
We De Bruyne- Verleysen
We Verleysen- Meulenberg
Naamloos
M. G. Van Branteghem
Mme Van Ertvelde
M. A. Thybaert
M. Gosseye
M. J. Van Branlogliem
M. L. Van Branteghom
M. Blondiau
M. Th. Meganck
M. Vidy
M. Temmerman
M. De Buck
M. Van Baele
Veaschillende giften onder een frank
1,00
1,00
1,00
1,00
*>00
1,00 I
1,00
1,00'
1,00#
Daar ik nog al een reisken doe, kom
ik van alles tegen. Zekeren dag des
nachts wilde ik uit eene kleine
statie een weinig westwaarts Sint-
Pietersburg,met den eersten den besten
trein vertrekken. Ik trad in de wacht
zaal, en vroeg aan den waker, wanneer
er een trein was 1
De brave man antwoordde vriende
lijk, dat ik nog een uurtje voor mij bacf
indien ik naar St.-Pietersburg wilde,
doch in tegenovergestelde richting
was het nog een uur en half.
Daar ik bemerkte dat de goede be-
biende maar eenen arm gebruikte en
dat zijne doorstralende lieftalligheid
mijne belangstelling wekten, vroeg ik
of hij soms een ongeluk liad gehad
De man zuchtte diep, en begon zijn
zonderling wedervaren te vertellen,
wedervaren dat ik zoo trouw mogelijk
in zijne eigene woorden, aan mijne
lezers ga trachten voor te leggen.
Voor ik belast werd met den nacht
dienst in deze statie behoorde ik tot de
afdeeling bedienden dio tot taak heb
ben 15 kilometers spoorweg te bewa
ken, zoo wat 40 uren van hier oost
waarts 't is er de gevaarlijkste streek 71
van Rusland. Onze taak was datgedeel- ,r
te wegs in regel te houden en wij wa
ren aan de maatschappij verantwoor-