irstnacH Koe ik een trein redde. - in ^o-X-zZeskt - M w* f laschrijvliigslijst voor do JuSelfee ton van 1813, ter eere van O. L. V. TER DRUIVEN, 29 EN 33 DECEMBER 1912 DE VOLKSSTEM 5 Dit jaar viel er sneeuw al op 43 Oktober, >en 't onverwachte van do kou was eene ramp voor de hoogvlakten van Podolië. Do ijzige neorderwind schoot snerpend door de grieze lige lucht en sloeg desneenw in een ijskorst langs do klingen en bonken van het deinende land, dat weerloos ter prooi lag aan den gierenden winter. Marcin Stroka was geen rijke boer voor ■zijn erf had ik geen duizend frank gegeven maar hij meende, 't was tien keeren zooveel waard, omdat het van hem was en zijne voorvaders erop hadden geboerd sedert den laatston inval der Tartaren. Zijn zeven mor gen land hadden hom zeker dubbel zooveel kunnen opbrengen doch wat kon het hem schelen, hij had er genoeg mee, en 't waren zijn zaken, zei hij, voor don honderdsten keer, terwijl hij zijn schapenvachten mantel van 'tbed nam en er uittrok om te zien wat een weer het zou worden. In den leemen gang, die dwars door de hut loopt bleef hij staan, nam zijne berenmuts uit zijn zak, en hij ging 'n en avond zeggen aan zijn zieke dochter, die hij wist hot geen zomer meer zien zou. Marisia sliep echter. Ilaar rechter arm, waaarom een rozekrans geslin gerd was, hing buiten de sponde, en 't afge- magerd, spitse gezicht lag te gloeien in do zwarte kronkels. - Of ze Kerstnacht nog vieron zal dacht Marcin, toen de wind hem aaangreepbij den drempel, en hem flappend vooruitdreef langs den mesthoop naar de krijschende deur in do witgekladde haag. O 't Is erg, mom pelde hij tegen den hond die jankend voor- opsprong, er komt wel geen dooi meer, en och uw wil geschiede, o Heer ja geschie de; mijn goed is 't uwe en mijn kind nog veel meer. Vrouwe, klonk het, toen hij de woonkamer weer binnen was, 't geen nog in den grond steekt is verloren. Hoeveel korten aardappelen zijn er al uit Veertig, vaderke. Niets dus om te verkoopen in Gods naam Wel Tatus, zei toen de kleine Jan, 'tis spijt voor de knollen, maar nu zal 't kindeken Jesus toch een recht schoone kerstmis hebben als 't nu al aan vangt te sneeuwen.® 'tls waar jongen, zei Marcin, en dat is ook een troost, en een goede. En kerstmis was ophanden. Alhoewel het nogduchtig had gevroren en gesneeuwd, kon Marcin toch de sparreboompjes in het bosch gaan hakken, en toen de logge slee over do krakende sneeuw gleed en wegreed naar de stad, zei do vrouweVader, Mari- sienko die vraagt haar een schoone kerst print moe te brengen, zie maar niot op hot geld 't is vast haar laatsto, nokte ze stil, en sloeg een kruis over 't gespan, dat met zijn wuivende boompjes haar ja scheen toe knikken. Marcin zat in zijn vachten ge doken en keek uit langs 't oneindig witte slingerpad, dat hem door een paar hoeven heen naar den heirweg zou voeren, en van daar naar de stad. Hotsend,waggelend schoof de slede vooruit, terwijl de maan rechts van hora neorzeeg, en, do toppen rakend van 't woud, een zilveren sluier spon rond zijn dampende paardjes. Och Ileere, mijmerde hij verder, als ze nu eens moest sterven 't zou een heelo dag werk zijn om haar een graf te delven, zoo'n vorstAls ik nu maar mijn boompjes verkoop? In allo goval krijgt zij toch de schoonste print. Mot het grauwen van een morsigen mor gen joegen zijn wakkere loopers de stad in. Was dat do verdomde Jacliom niet, dien hij daar voorbijsnelde Dio rakker, de plaag van zijn dorp, do duivel, die zijn schoonzoon had bedorven, zijn dochter vermoord God sla hem, dacht Marcin, die broodroover, die op 't heilig Kerstfeest aan echte kristenen met zijn vuile ravenklauwen boompjes komt verkoopen en ons geld opstrijken, rh hoef Tegen tienen had hij zijn sparren uitgevent, slak den bengelen clen liooizak onder do kop pen derpaardjes, at een korstje brood, ging ergens een glas thee slorpen, en kwam terug mot een paar potten en pannen onderzijn oksel eene rol, dio hij behoedzaam in een hoek van 't strooi slak op de slee Ileida, heida op weg weer naar huis Hij had honger, want de wind stak scherp, en als hij smakte on z'n snor z'n lippen raakte, smolten de ijskegeltjes, die eraan hingen, tot een flops ijzig water, waarvan hij walgen wou. Toch niet eten, zei hij, want Marcin Srokaisgeen paard, en ons Maagdolijn stak in geen vachten op haar slee, als ze van huis naar Betleem loog. Daar schoot hem bij 't woord Bethleëm een kerstlied in den zin, dat hij neuriën wou. Maar wat Had hij van morgend dien Jood niet vervloekt? 't Kindeken Jesus zou zijn corkens stoppen voor een lied uit zijn vloekenden mond. En Marcin trok zijn muts af, stak zo onder zijn dij, neep den toom tusschen zijnekniëen, lei de linkerhand op zijn keel, alsof hij cr ets in worgen wou en bonsde mot de rech ter een paar malen op do borstwees ge nadig, grooto God van hierboven herha lend, terwijl hij opkeek met een glinsterend oog in den vuilsehaliën hemel, waaruit do wervelende vlokken weer begonnen neer te fladderen. Er wordt nog een versch ammelaken ge spreid voor van avond, dacht hij, 't is wol 't zal heerlijk zijn als Marisia 't eons zien kon Waar kon nu Stach zijn schoon zoon zitten In Amerika of onder de Prui sen En hij snokte met den toom, want zijn toorn welde weer op, eerst zilt en wrang,dan als met vretende lippen in zijn hart, dat hij aan flarden voelde scheuren en hij gilde het uit in een schorren kreet over de eindelooze, zwijgende vlakte Oh die ellendeling, die steenharten kerel zijn eigen goed verbras sen, Marisia laten zitten, en de wereld inste ken, de wereld zonder God, noch gebod God sla... maar hij weerhield zich, en zei grommelend als hij 't verdiend heeft Hoe was 't toch mogelijk pas twee jaar getrouwd, en nu al een heel jaar miserie, 't kindje al zes maanden onder do zode,Marisia sedert dien aan 't kwijnen en 't ebben, en al dion tijd muts noch slip van dien kerel zon der hartOf hij, Marcin Sroka, geen recht had als hij hem, bij dien bloedzuiger van een Jood, bij den kraag greep en hem uit schold voor een laffen, vuigen schurk 't Was rond den twaalven, om drie uur zou hij te huis zijn. Te huis! Wat een droeve tehui3, sedert de drinkduivel langzamerhand het hart van den eerst zoo vlijtigen Stach had opgevretenO die Jachom, die Jood, die Judas arme Marisia Toen hij aan de dorpskerk kwam steeg hij uit, liet zijn gespan door een jongen naar huis voeren, 6n trad binnen, 't Wierd er allengskens donker. Marcin ging in de rei knielen der boeren die biechten kwamen, sloeg een groot kruis, viel plat neer op de vunzige steenen, en onderzocht zijn geweten. Wel nu, Matuszocko, zei hij zachtjes toen hij rond half vijf uit de kerk terugkwam, zijt ge tevreden, en wat zei Marisia over hare kerstprint Ze is opgetogen va derke sedert uw vertrek heeft ze niet meer geslapen, en wil u zion nu terstond. Maar weet g9 wat ik heb haren wil moeten doen, al scheen het grillig genoeg Zo wou met allo geweld de tafel in haar kamer denk nu toch vaderke, ze heeft in twee weken niets geöten en nu wil ze van avond ons zien smullen hij het kerstmiseten. 't Is wel, Mamusia, hier zijn nog ©en paar kro nen en is de tafel gedekt Tatusiu, riep Jan, van uit de ziekenkamer, Tatusiu, kom zien, 't is alles klaar, ©n Marisia is zoo blij, zoo blij Marcin kwam binnen, ging eerst naar de zieke, nam baro uitge mergelde handen in zijn vereelte greep, boog voorover en kuste het klamrno voor hoofd. Hier is vader, zei hij, hij heeft gebiecht, Marisienko, nu kunnen wij gerust het heilig kindekijn verwachten Marisia nam zijn hand en kuste ze innig. Jan kwam erbij en trok vader naar tafel. Tatus, zie het schoonste hooi ligt onder het amme laken over de banken, lijk gij het mij ge leerd hebt, ligt strooiin de hoeken staat er een busselken recht op, net als een kaars als nu os en ezel met Jesukijn binnenkwam, dan zou het voor hen ook een feest zijn. 't Is wel, zei Marcin, 't is wel jongen, ga nu maar gauw op den uitkijk, en als go dc eerste sterre ziet pinken, klop dan bij moe der op 't venster, dat ze den geurigen barszez zou opdragen als 't hoort, want vader heeft honger Toen ging hij weer naar de sponde. Do nacht was aan 't vallen Hij nam een logge houten bane, schoof ze naar het hoofd zijner dochter, en tuurdo in baar ge zichtje bij het geflonker der kaarsen, met oogen die vochtig begonnen te stralen. Marisienko, zei hij, hier is vader Ze deed haar oogen opon, werd bleek en vroeg: on waar is Stach Eon huivering wriemelde over Marcin van zijn voeten naar zijn hart. Ilij zweeg. Zij echter greep zijn hand met bovendo stolcskes van vingers, dio brandden cn klam waren te gaar, trok die hand naar zich toe, en lei zo neer op haar kuchende borst. Marcin word koud als oon steen in do sneeuw, hij voelde het arm hart van zijn kind onder dit dorre hulsel hijgen cn snikken. 't Loopt af, zei zo zacht cn 'k wou weten of gij,als ik en moeder.al hebt vergeven cn vergeten. Een poos hij roer de niöt maar de krop wrong hem de keel. 'k Zou van nacht willon stervon, suisde zij voort, zie daar op de print on zo liet zijn hand los Jesuskijn ligt in 't strooi voor ons allen, on Pelruszek ligt al zes maanden diep in den grond 't was toch zijn kind diep in den grond voor zijn vader. Mar cin zijn hand gleed van de hoestende borst 011 viel slap langs de sponde. «Ik weet, Gcdzal hom niet vergeven, voor dat gij ook hem weer vergeeft. Hij brak neer op zijn knieën, borg zijn hoofd in de dekens en snikto luid. Hij heeft mij op don mond geslagen, worgde hij er uit, uw moeder be lasterd en u den doodsteek gegeven. Ik sterf gaarne voor hem, juist als Piet- -ruszek, ik heb het heden morgend aan God nog gezegd na de II. Kommunie. 't Is wel, zei Marcin vastberaden, als ik van avond vóór de kribbo lig, zal ik hem gaarne van harte vergeven. Roerloos bleef het meisje liggen, maar twee tranen biggelden langs hare knokige koontjes naar d6n mond waar een glimlach om lichtte. Daar klonk buiten een gerammel op de ruit en Jantje sloop binnen. Hier is de barszez, kreet hij, Tatus, de groote ster staat juist op den toren. Stil jongen, zei vader, Marisia die slaapt Ze stonden geöriën bij tafel. Toen ze gebeden hadden ging hij zitten, nam een lepel soep, en volgens oud gebruik stond weer op, en met gedempte stem, zong hij de eerste woorden vanI)o Bethloemupasterzy. Moeder en Jan namen de wijs op, en teza men zongen ze twee strofen. Marisia had zich wat omgewond en keek verlangend uit naar tafel. Moeder was ongemeen stil als verslonden in 't gebed, doch had zo alles volgens gewoonte gereed gemaakt. De piro- gi stonden te dampen in de grooto aarden teil, de oplaty lagen naast ieders telloor. Ze stond op, nam een bord met allerhande snuisterijen, brak haar oplaty aan twee, en droog het op het tafeltje dat tegen den wand stond bij Marisia. Toen rees vader ook op, nam J an bij de hand en alle braken een stukje van Marisia's oplary en zij op hare beurt nam een kantje van 't hunne, ten teo- ken dat z© eens waren in lief en leed. Kom, Jasia, zei vader, zing nu maar de schoonste Kolenda die ge kent, maar zachtjes hoor,om Marisienka niet to storen». Jan ging in den hoek staan, waar de scha duw hot zwartst was en zong zacht, droevig uit Herderhens zoet, makkerhens mijn Wat hier nu aangevangen Och zie m'eens hoe 't lief hindelijn Traantjes.laat biggelen langs zijne wangen; Zingt- maan' ietssnel Danst nu ems zoel Voor 't hnapeljn, Zoo klein En blond, In 't rond Pamabrasio, pamabrasio Is't van den honger dat het zoo weent Is't van de koude dat het zoo steent en viel met een schijnenden schreeuw vóór het bed. Twee uren later, lag Marisia opgebaard. Op den ruigen strooizak met een wit laken overspannen, in haar zondagskleeren, lag hot arme kind, mager als een geraamte, en toch zoet on zacht als een engel. Rond het blanke marmer van voorhoofd en wangen, hingen golvend de zwarte tressen tot op het gestikte keurslijf, waar ze kruiswijs in tweo vlechten gestrengeld lagen. In de eaamgevouwen vingers een kerk boek, een roozenhoedje, een reesem medal- jes; rond do handen, als een kroon, en over heel het lijf, bonte heiligenprentjos, waarop do flikkerende koersen hun schemer wierpen in grillig geflonker. Rond de leemen wanden hingen alle mogelijke platen en schilderijtjes uit het huis en uit de buurt, on aan den voet van 't bed de mooie Kerstmisplaat, waarop Marisienka had gekeken voor 't laatst toen zo de oogen sloot om Kerstmis te gaan aan schouwen in waarheid. Jas' met de tranen op zijn wangen, was ingeslapen op de bank waar hij had zitten bidden en liet zijn hoofd den stroozak rusten, waarop zijn zusters lijk versloven lag. Schuins tegenover, in de schaduw van den oven, zat Marcin en las uit een versloten kerkboek de gebeden der stervenden; maar zijn oogen koerdon gedurig op de baar weer terug en schoten vol tranon, die, afdrup- pend, bruine plekken maakten op de gele bladen. Moeder was druk bezig in de nabij gelegen woonkamer, onder het storten van heete tranen, den boel opruimend met be verige handen. «Jesus, Maria, zuchtte zij, zoo plotselings, zonder omzien, al in eens van de aarde, God geve; in den hemel Arme martelares, Marisienka liof, zorg van daarboven nu maar voor den armen ver dwaalde en voor uw sukkel Van moeder. Ocli Ileere ik moet me troosten voor Marcin en Jas'. Maria sta mij bij; vandaag wordt uw kind geboren en 't mijno is gestorven maar 't uwe zal eens sterven aan 't kruis als een moordenaar, en gij hadt er maar één t was veel voor U dan voor mij, en Gij niet, maar ik bob het wél verdiend Zij ging de kamer in, en knielde bij do doode stond echter dra weer op, bleef nokkend een oogeqjdik het bleeke gelaat bestaren, en al in ©En stroom van tranen barstond. bond, zag ik van uit onz3"hut eerr schijn opgaan recht naar don hemel, en dejj hoornen begonnen eensklaps te zwenken en k zwieren. Vrouwe, zei Marcin 'n uur of twee J daarna bij zijn morgenkofSe, ik zal naar den grafmaker gaan, want hij is oud en alleen krijgt hij den kuil voor Marisienka niet klaar. Blijf maar, vader, zei Stach, dio juist binnentrad van uit de kerk van nacht; ben ik er heen geweest, en ik heb zelf tot van morgend haar graf uiigegraven. D. Stracke, s. J. I t Schijnt geene lust in ons dansen te vinden lol zo haar kreunenden mond op't voor- Pamabrasio Wilt ge een zachte wittebroodsnee En een weinig boter er mee Koekcrlehijn Heerelijk fijn Knapsljn blond In uioen mond l Pamabrasio Is't om zijn vader dat het zoo steent Is't om zijn moeder dat het zoo toeent Zie hos 't nu lacht Zoetekens zacht Looploop het moederhijn halen Nu op weer, en rond 't Knapeïjn blond Gesprongen Gezongen. Pamabrasiopamabrasio>. Marcin keek van onder zijn ruige haren, die over zijn oogen neerhingen, in de blik kerende kaarsen, dan weer op zijn zwijgende vrouw, die met lange tanden aan 't eten was gegaan. Pamabrasio, mompelde bij, alios holle klanken hier irf mijn bevrozen hartals Jas een andere Stach moet worden... Hee was 't verleden jaar anders, vrouwe, zei hij zachtjes toen sprongen we allen in 't rond vóór 't blonde Jssukijn, en Maria met den kleinen Petruszek aan haar borst giebelde tot tranen ioe. Wola Boza wille Gods kom goef de pirogi maar Ge hebt te lang gewacht baluszko, de bo- vensto zijn al koud 't Is alles om 't evon dit jaar is er toch op geen vreugde lo hopen, zuchtto hij. een blik op zijne doch ter werpende, die scheen ingeslapen. Jasiu, kom, werp de piroga omhoog De knaap trok nog een rookende krep van op don boden der teil, keek naar de lange zoldering en wierp uit al zijne krachten. Plakken, plakken, kreet liij luide, vaderke, plakken, groot geluk voor 't nieuwe jaar, plakken, en d'eerste, en als lijm Marcin lachte eerst wat schamper dan, als hij de vreugd en de bokkesprongen zag van den kleine, dood hij van harto mee en zeiziet ge, matuskzo, en dat was nu een koude zou er werkelijk verandering komen dit jaar?»«Vader nog een, kreet Jas', nog een, want d'eerste piroga was voor Marisia, on dat beteekont dus dat ze genezen zal Hu, hu, Maria, zie eens hoe ze plakken blijftEn hij schoot naar het bod. Stil, kind, zei Marcin, en ging den iongen weerhouden maar bij bleef plots niet vooraitgestrokten arm staan en sidderde in eon korte rilling, die hem schok kend door het lijf voer toen keerde hij zich om cn uit zijn mond, dio peersch z'n hagel wit gezicht doorstreepte, gorgelde een schorre zucht. Dan ais zijne vrouw opsprong van ontzetting, draaide hij weer om, wag- Jas' voorbij, dio als genageld stond, hoofd van haar dochter in een vertwijfelden kus, dan sloeg ze de rechter hand langsom het koude lijk en borg don kop nevens hot hoofd van Marisia. Men klopte, en toen do deur openging, drongen do verre galmen binnen van do klok, dio de dorpelingen tot de middernachtmis opriep. Een paar vrou wen uit do buurt, oude versleten mockes, kwamen de nachtwaak houden bij de doode. Kom, vader, zeiden ze, 't is tijd, spoed u naar de kerk, wij blijven hier bidden, en Jas' zal wol voor de hoornen zorgen Toen Marcin buiten trad neep de kou hem geweldig, hij sidderbeende en voelde ijzol stellen in zijne neusgaten, in de vlakke witte eindeloosheid zag hij eerst niemand, dan hier en daar een dwalende licht op een schuiven de schaduw. Vlak bij liot dorp echter trad bij in de rij van mannen en vrouwen zwij gend doken ze op uit do diepe voren, die van den kerkheuvcl spaakvormig uitliepen, dwars door het zwijgende land. Op dc stoop voor do kerk stonden eenige dorpelingen en in den vollon maneschijn ken Marcin merken hoe ze onder mekaar de oplaty braken, indachtig het woord des Ileeren verzoen u met uw broeders eerst, en legt dan uw offerande op 't autaar. Hij deed hetzelfde met eenige vrienden, en nam met innigen dank hun meewarige woorden on blikken aan, die ze hem schonken, als hij van Marisia's dood gewaagde. Daar naderdo hem plotselings een zwarte gestalte, en voor hij ze herkennen kon, sloeg do vreemde zijn arm rond Marcin's knieën, wierp zich in de sneeuw, en mot den rechter arm een oplaty opstekend, kreunde hij snikkend Batuszlco, przebaczenio ver giffenis vaderke. Wees weikóm Stachie zei do oude, wees welkom kindMarsia had hot mij voorspeld, zo is voor u gestorven, en al met Pisotruszek daarboven Ilij richt te do knielende op en ze vielen elkander in de armen. De klok klepte twaalfuit de kerk dreun de 'tvreugdigeorgelspel weldra overheerscht door den machtigen galm van 't kerstlied. Den volgenden morgendjoen Marcin later dan naar gewoonte was opgestaan, en de doodenkamer binnonlrad cm te bidden, zag hij Stach plat ter aarde liggen en Jas' er neven knielen. Hij verwijderde zich zwijgend maar 't kind sloop hem na vader, daar ligt hij al twee uren lang cn als ik hem aan breek begint liij luide te snikken. Ik heb hem toch gezegd dat Marisia al zeker in den liemol is. Zeker jongen, zoker. Ja vader, 'kmeen al van gisteren want toen ik om twaalven, op moeders bevel, het gewijde slroo rond onze pruim- en perelaars Sectie Lange Zoutstraat, Korte Zoutstraat, Sluyerstraat, Naamlooze gift 300,00 f Naamloos, *00,00 v Jufv. M.Vaes, 50,00 M. Gheyselen. 25,00 M. Jacques Van den Bergh 20,00 Mmo Van Itterbeeclc 20,00:-1 M. Alexander Van Assch^ 10,00 M. Do Bolle 10,00;V Jufv. De Bolle 10,00 i M. Quintyn 5,00 M. Van de Putto Goosscna 5,00 M. Peireboom 5,00-^ Juf. Peireboom 5,00 M. Cornelis Verbeek 5,00 i We Verbeek 5,00 m Naamloos 5,00 M. Lacompte 5,1 M. Louis Van de Meerscl 5,1 M. A rents 5^ M. Van do Putte- Van Peteghem 5,' Jufv. Antoinette Christiaens 5.' Mm0 Van Asscho 3,< M. Van Mespelgera 3,( M. Tvsmans- De Troch 3,1 M. Guillot 3,1 Mm* Cornelis 3,1 Jufv. Camilla Meircsonno 2,< M. De Coninck 2,< M. Goemaere M. Ringoir Naamloos M. Van den Bergb Naamloos Jufv. Snel Meganck S™ M. Van den Sype Mm0 Locus M. R. Do Winter W° Van Damme M, Merlens Epso Alexandre H. Van de Vcldo M. Praet Naamloos Jufv. Thybaert M. Ronsmans M. Van de Veld© M. Boeykons M. De Meersman M. Van St.yvendaele M. J. Do Winter M. Bruyndonckx- Schoon M. Mcirschaut M. Luycx M. Van llorrewegho We Roggho M. De Mette Naamloos M. De Canck Jufv. Van Ertvelde We De Bruyne- Verleysen We Verleysen- Meulenberg Naamloos M. G. Van Branteghem Mme Van Ertvelde M. A. Thybaert M. Gosseye M. J. Van Branlogliem M. L. Van Branteghom M. Blondiau M. Th. Meganck M. Vidy M. Temmerman M. De Buck M. Van Baele Veaschillende giften onder een frank 1,00 1,00 1,00 1,00 *>00 1,00 I 1,00 1,00' 1,00# Daar ik nog al een reisken doe, kom ik van alles tegen. Zekeren dag des nachts wilde ik uit eene kleine statie een weinig westwaarts Sint- Pietersburg,met den eersten den besten trein vertrekken. Ik trad in de wacht zaal, en vroeg aan den waker, wanneer er een trein was 1 De brave man antwoordde vriende lijk, dat ik nog een uurtje voor mij bacf indien ik naar St.-Pietersburg wilde, doch in tegenovergestelde richting was het nog een uur en half. Daar ik bemerkte dat de goede be- biende maar eenen arm gebruikte en dat zijne doorstralende lieftalligheid mijne belangstelling wekten, vroeg ik of hij soms een ongeluk liad gehad De man zuchtte diep, en begon zijn zonderling wedervaren te vertellen, wedervaren dat ik zoo trouw mogelijk in zijne eigene woorden, aan mijne lezers ga trachten voor te leggen. Voor ik belast werd met den nacht dienst in deze statie behoorde ik tot de afdeeling bedienden dio tot taak heb ben 15 kilometers spoorweg te bewa ken, zoo wat 40 uren van hier oost waarts 't is er de gevaarlijkste streek 71 van Rusland. Onze taak was datgedeel- ,r te wegs in regel te houden en wij wa ren aan de maatschappij verantwoor-

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1912 | | pagina 3