De vergiffenis van den monnik
UIT
ONZE3 KOLONIE
De post van Lokandu
Lt' Bürïïfl
VREDE? G-EEN VREDE
Lokandu lig-t reeds in Hoogen-Congo op een bevaar
baar deel van den Congostroom, halverwege Ponthier-
ville (aanvang van den spoorweg der Falls) en Kinr'u
(aanvang van de lijn naar Katanga en Tanganika).
Het afvaren van den stroom in lie streek gaat twee
maal sneller dan het opreizen.'Zulks komt hierbij, lat
de strooming van het water daar zeer hevig is, om de
nabijheid der watervallen en dan ook nog, en zulks
geld voor heel den Congo dat de stoombooten daar
niet met kolen maar met hout moeten worden gestookt.
Het natuurlijk gevolg daarvan is dat geen ei.kele
stoomboot eene hoeveelheid verwarmingsvoorraad kan
opnemen, groot genoeg, om groote afstanden af te
leggen.
Twee maal daags moet de boot st< ppen om nieuwen
voorraad op te doen. Vandaar eindelooze stilstanden,
't Gaat daar omtrent zoo erg als om te versassen op de
Maas van Dinant naar Namen. Eerstdaags wordt de
peterolie gebruikt als verwarmingsmiddel en dan zal
het een ware ommekeer zijn in die vervoermiddelen.
Lokandu, (Riba-Riba) is een der eerste posten door
de vijanden der slavenhandelaars, de Belgische ont
dekking sreizigersin diestreek opgericht. Men be
merkt aanstonds dat die post een gansch bijzonder uit
zicht heeft. Het lijkt eerder op een gevang, van alle
kanten omringd van eenen hoogen muur en voorzien
van eenen sterken toren. Binnen in bemerkt men de
woningen der blanken de hoven waar zij voor moes
kruiden zorgen. Dat alles moest van alle verrassing
gevrijwaard blijven. Daarom ook diende de toren, een
soort van wachttoren, waar vroeger jaren gedurig een
schildwacht op loer moest staan om te beletten dat een
schielijke aanval der Araben het beschavingswerk
kwam vernielen.
De posten van Lokandu, van Ponihierville en al de
andere in dit deel van den Congo opgericht hebben
datzelfde militair uitzicht. Overal nam men dezelfde
voorzorgen. En geen wonder Dat deel van de kolonie
grensde immers aan de bronnen van den Nijl en het
'was langs daar, dat de Araben en de zwarte slavenhan
delaars in Congo drongen, om daar slavenvleesch op te
zoeken, dorpen te plunderen, en dan eindelijk door
eenen algemeenen brand te vernielen. Wat al gruwelen
wat al bloed, wat al lijden de brandende zon dier streek
te zien kreeg, gaat alle inbeelding te boven. De vero
vering van Congo door de moedige ontdekkingsreizi
gers ging ook niet zonder groote moeilijkheden ges
paard. En 't is nog zoo lang niet dat dank aan de mili
taire posten van Stanleyville, Ponthierville, Motombien
Lokandu, om enkel die op te noemen, de Araben en de
slavenhandelaars voor goed gebannen werden uit eene
streek die zij sedert eeuwen en eeuwen als hun rijk
mochten aanzien.
8* Vervolg.
Monniken opgevoerd door de extase
jonge maagden, met rozen gekroond:
martelaars met palmtakken versierd
en hooger nog het geheele werk over-
heerschend de goddelijke figuren van
den alrnachtigen Vader, zwevende in
de hoogte der hemelen van Christus
den overwinnaar des doods van de
onbevlekte Maagd.de aarde toelachen
de, vrijgekocht door de tranen en het
bloed van haren Zoon.
Philip IV greep de hand van Alonzo
Can o.
Deze kerk, zegde hij, deze kerk
welke gij met een geestdrift beschrijft
zoo waarachtig dat ik haar als uit de
aarde zie opreizen, gehoor gevende
aan de oproeping van uw genie, gij
zult haar bouwen te Madrid, Alonzo,
en morgen, wanneer gij wilt, kunt gij
er al mee beginnen. Marmer uit Italië
en Griekenland zal u op schepen wor
den toegevoerd, en uit Oost-Indie zal
ik goud genoeg doen komen om uw
droom te verwezenlijken.
Gij vervult hiermee den vurigste
mijner wenschen, sire
Philippus IV keerde zich nog een
maal om, ten einde het prachtig vleu
gel altaar te zien daarna bezichtigde
hij de marmeren standbeelden.
Heeft Dona Mercedes niet voor dit
beeld geposeerd.
Zoo is het, sire.
Een gelaat vol uitdrukking, een
verrukkelijke vorm, een kinderlijke
bevalligheid. Gij zijt gelukkig Alonzo?
Ja, sire, zeer gelukkig, antwoord
de de artist.
Weinig menschen weten te waar-
deeren wat wij bezitten.
Sire, de eerste gunst waarvoor ik
den hemel moet bedanken, is mij eene
vrome vrouw tot moeder gegeven te
hebben. Hare lippen leerden mij bid
den alles waarmee zij mij bezighield,
alles wat zij mij leerde, was getoetst
aan de heilige leer waarin zij mijne
kinderlijke ziel onderwees zij legde
mij niets moeilijks op, zij stortte mij
alleen de begeerte in om het goede te
kennen en mijn kindsheid ging voorbij
als een wolkelooze dag de goedheid
was de atmosfeer van den huiselijken
haard, men ademde er een gezonde,
godsdienstige lucht, een die sterk
maakt zoowel naar de ziel als naar het
lichaam.
Ga voort, zegde de Koning, gij
maakt mij nieuwsgierig.
Vergiffenis, sire, het is dus mijne
levensgeschiedenis die Uwe Majesteit
mij vraagt 1
Juist.
Het voorhoofd van Alonzo verloor
zijne blijde uitdrukking welke daar
zoo even nog op zijn gezicht straalde
en hij hernam met, moeite
Dat Uwe Majesteit zich geweerdi-
ge deze doeken te beschouwen terwijl
zij uitrust, zal ik haar mijn leven ver
halen, vermits zij er belang in stelt.
Philippus IV bewonderde de schitte
rende doeken van Alonzo Cano, hij kon
niet genoeg de H. Maagd en het godde
lijk kind beschouwen, dat meesterstuk
van teedere en naïeve' bevalligheid.
Toen hij zich voor de schilderij bevond
den ezel van Balaam voorstellende,
zegde hij
Maar die engel leeft. Welke eene
teekening, welk een koloriet. Ik geloof
de uwe werken te kennen, Alonzo,
maar thans kan ik ze eerst op hunne
rechte waarde schatten. En het is daar
om dat het verhaal van uw leven mij
zooveel belang inboez mt. Het is altijd
van belang te weten door welke lotge
vallen de man moest heen gaan, die
op den middelbaren leeftijd en mis
schien nog niet geheel tot rijpheid ge
komen, reeds uitmunt in de drie kuns
ten zooals gij doet.
Alonzo Cano boog zich, terwijl Phi
lippus IV plaats nam in eenen grooten
leunstoel.
Daar ik nu eenmaal hier ben, zeg
de de koning, begin maar met mijn
portret, Alonzohet zal eene belofte
zijn voor de toekomst.
Sire, gij zijt edelmoedig als een
koning, en een koning van Spanje die
de zon niet in zijne staten ziet onder
gaan.
Alonzo stelde fluks een schilderezel
op, spande een doek van middelbare
afmeting, nam een handvol penseelen
en begon zijn model te schetsen.
Schildert gij gewoonlijk staande?
vroeg de koning.
Neen, sire, maar de eerbied...
Zet u gerust neer, Alonzo Cano.
De grandes van Spanje houden zich ge
dekt voor mij, en voorwaar, de mees
ten zijn niet waard, wat gij waard zijt.
Zioht op de Dardanellen, (zeeëngte tusschen Europeesch en Aziatisch Turkyë Het kamp van den Turkschen Staf
Waarlijk, alles ziende wat mijn
hier treft, krijg ik lust om u tot
dezza te verheffen.
Gij zoudt daardoor trotsche
lieden vernederen.
Zonder u te verheffen. Gij hebt|
lijk, voegde de koning er bij.
Cij gelooft mij dus trotsch
Ik houd u voor te verstandig
ijdel te wezen. Maar thans ben
reed om toe te luisteren... en gij
met welke belangstelling.
Alonzo Cano zette zijn verhaal
Ik zegde u dus, sire, dat het
van mijn vader een gezegend huis
Nooit begon men zijn
zonder eerst de mis te hebben
woond. Mijne moeder hield zich
met het huishouden bezig, terwijl
vader en ik ons in h-t atelier opslc
Om mijn hoogmoed te
men, dat mijn vader bouwmeester!
maar dat is niet de zuivere
hij hield zich slechts bezig met
te monteeren en te bemeubelen, in
soort van wat gij zooeven en zooll,|0
bewonderd hebt.
Wordt voortgezet
LlÏRÉS. de iaTövir
Nieuwe onderhandelingen zullen zoo
schijnt het minste, aangeknoopt wor
den. Verleden Maandag was reeds het
gerucht in omloop dat de vrede getee-
kend was. Die tijding scheen eenigzins
voorbarig en bleef Dijnsdag onbeves
tigd. Van beide kanten der oorlogsvoe
rende machten snakt men nochtans
naar het einde va» dien kamp. Servië
en Bulgarië zijn ontvolkt, ten minste
wat de mannelijke bevolking aangaat.
De akkers liggen naar de zaaiers te
wachten. Kan men daarin niet voorzien
dan zal eene tweede plaag weldra die
landen teisteren, eene 'plaag nog veel
erger dan de eerste.de hougersnood. En
dan zullen de overwinnaars ondervin
den dat de oorlog eene wreede geesel
is zoo wel voor t volk dat door het lot
der wapens wordt begunstigd als voor
de natie die het onderspit delven
moet.