Het Vredepaleis yan Den Haag til De Vergiffenis van den Mo Hn óL HET RIJWIEL Belg en Katholiek DE VOORCEVEL |W \4 HET GESCHENK VAN ARGENTINA DE VERGADERZAAL Verleden week is dus het Vredespaleis van Den Haag officieel ingehuldigd ge worden, in tegenwoordigheid van hem, die er meest voor ievert, den internatio nalen vrede te bewaren, wij bedoelen M. Carnegie. Dat hel een praehtvol gebouw is hoeft wel niet gezegd te worden, daar behalve de bijdrage van Al. Carnegie, ook al de beschaafde landen hun aandeel zonden of voor den bouw, of voor de versiering. Zoo schonk België de prachtige in ijzer gesmeede ingangspoort, andere landen zorgden voor de bemeubeling, enz. Het treffendste geschenk kwam even wel uit Argentina: het was namelijk een groot beeld, Jezus-Ckristus voorstellen de, die met het kruis in de hand, den onderlingen vrede gaat verkonden. Dit beeld is in eene schoone zaal ge plaatst en menig bezoeker, is roerend getroffen bij den aanblik van deze tref fende groep. liet paleis staat er nu, doch, zal men liet niet vergeten dat het er staat? 't. Is grootelijks te yreezen, want nog steeds zijn er onweerswolken aan den gezicht einder. De Balkankwestie is nu wel zoo goed als vereffend, doch 't is nu weer onder de groote mogendheden dat er iets aan 't broeien is. Zelfs schreef een Duit- sche generaal een zot misschien dezer dagen nog dat indien Duitschland onmiddellijk geen oorlog begint, het weldra te laat zal zijn, daar Duitschland door de andere mogendheden zou over vleugeld worden Het is omtrent vijftig jaren, dat de wereld hoe langer hoe meer op wieltjes begint te loopen door de nuttige en prak tische uitvinding van het rijwiel, waar van men ten huidigen dage schier de waarde niet schatten kan. Over 50 jaren was het rijwiel nog niet gekend en men moest liet op zijn pootjes afloopen wilde men het rap gedaan krijgen, men hoefde.zijne beentjes maar wat sneller bij te trekken en op een druppeltje zweet niet te zien. Sedert het rijwiel uitgevonden is, is dit alles veranderd, er zijn 0111 zoo te zeg gen geene afstanden meer, en het is dan ook niet te verwonderen dat elkeen een rijwiel heeft en dat de wereld 0111 zoo fé zeggen op wieltjes loopt, en dat men op de baan haast zooveel rijwielen als voet gangers tegenkomt. Als men terug in het verleden blikt, •lan begrijpt men niet hoe men toch zoo lang heeft moeten zoeken eer men het rijwiel, dat toch zoo eenvoudig van con structie is, uitvond. 't Is zoo juist gelijk het ei van Co- lombus. Toen men den grooten ontdek ker van Amerika op een banket ter zij ner eere gegeven, wilde bewijzen dat die ontdekking toch zoo moeielijk en heldhaftig niet was en dat iedereen zulks kon, indien hij maar uitgerust werd ge lijk Colombus, enz., enz. Korts nadien werden er hard ge kookte eieren opgediend, toen elk er van bediend was, stond Colombus op met een hard gekookt ei in zijne hand, en zegde zie, mijne heeren, ik veroorloof mij eene uitvindingsprijs toe te kennen, aan den eerste onder 11 welke er zal in gelukken een ei op zijnen kop te zetten. Onmiddellijk waren allen in 't werk, om te beproeven zijn ei recht te zetten, maar na lang vruchteloos gewerkt te hebben, ontstond er een gemor en straks 1 iepen haast allen te gelijk, wat men ons voorstelt te doen is onmogelijk Toen het rumoer eenigszins opge klaard was, stond Colombus op, en met een glimlachend gelaat dat hem eigen was, en een eitje in de hand, zegde hij Mijnlieeren, gij bekent allen, dat gij het eitje niet op zijnen kop kunt zet ten, alhoewel het zoo dood eenvoudig is. Kijk, mijnlieeren!... en met een *:ok dat het eitje geblutst werd bracht hij het ei op de tafel, dat natuurlijk bleef recht staan. Zie, mijnlieeren, daar staat het eitjeik houd dus den uitvin- 'ingsprijs voor mij. Van alle kanten, riep men nu Oh oh oh zoo kunnen wij het ook Zoo kan het iedereen. Colombus wachtte weer de kalmte af. en alliidfrVi lendelijk en kalm, zegde hij, 1111 ik het u voorgedaan heh nu kunt gij het allen, ik heb u den weg naar Ame rika aangewezen, gij keilt hem en moogt er a lie dagen naar toe. Gelijk liet met Amerika was, zoo was het ook met de velos. Denkt echter niet dat het princiep van het rijwiel zoo maar in eens ontstaan is. Een velo schijnt nu zeer eenvoudig, 1111 wij hem allen ken- uen, toch is het gedacht er van niet zoo plotselings ontstaan. Over 130 jaar, in 1790, in den tijd der Jacobijnen, was er een Parijzenaar, Sivrac gebeeten, die op de gedachte kwam twee houten wielen door eenen balk aan elkander te verbinden. Hij ging vervolgens in 't midden zitten, trapte afwisselend met den linker en rechter voet op den grond en zoo bracht hij zijn gerij in beweging, dat hem veel zweet en arbeid kostte. T11 1818 dacht een Duitsche houtves-j ter, baron von Drais, eraan, het voorste rad beweegbaar te maken. Op die ma nier kon men het geheele voertuig naar links draaien. Maar het toestel was zwaar en log. Het feit, dat men het hout door ijzer verving, maakte het niet lich ter en de wijze van voortbewegen was zeer vermoeiend. I11 1861 hield zich een jeugdige smids jongen van Parijs hij heette Michaux ?n was nauwelijks 14 jaar oud, met het eenvoudig toestel van Drais, de drai- sine genoemd onledig. Aan de as van liet voorwiel bevestigde hij twee trappers of' pedalen. Zoo moest hij met de voeten niet meer tegen den grond stooten. Hij zette zich op een zadel, die te midden van de twee ijzeren wielen was aange bracht, en deed met de opgetilde voeten liet voorrad ronddraaien. Niemand nam natuurlijk in den be ginne aan dat men met zoo 'n rijwiel in evenwicht blijven kon. Maar na wat oefening- ging dat uitstekend, en weldra steeg de behendige Michaux op en van zijn ijzeren paard zonder de medehulp van zijne vrienden. Hij maakte een han dig gebruik van de stuurstang en trapte er maar gelukkig op los, zonder te be seffen dat hij door de vliegkracht der raderen zijn evenwicht bewaarde. Het rijwiel, dat later zoo 'n omwente ling zou teweeg brengen, was gevi den. Stel u maar niet voor dat de fiets van Michaux zoo vlug en zoo zacht liep als een van die duizenden, die ons dagelijks vooibijsnorren. In 1869 greep er een wedstrijd voor rijwielen plaats tusscken Parijs en Rouaan. Die steden liggen zoowat. 120 kilometers van elkaar ver wijderd. Welnu de gelukkige overwin- naar legde dien afstand in 10 uur af. Hij had dus 12 kilometers per uur gereden, wat verbazingwekkend scheen. Wie zulks maar kan in het jaar 1913, waai de fiets wedstrijden en de rondritten alle- daagscli zijn geworden, is'een ellendig brekebeen. Bet. laatste woord was nog niet ge zegd. Omstreeks 1875 ontstonden de hooge tweewielers waarvan het voorrad lm,50 tot lm,60 middenlijn mat, terwijl 't achterrad zeer klein was. Ieder rond draaiende beweging bracht den behen dige wielrijder volle vijf meters voor waarts. Alaar het hooge rijwiel had een groot nadeel. Bij de minste hindernis die zicli op de baan voordeed, kantelde het plotselings om en viel de berijder onzacht tegen den grond. Ook werd het hooge rijwiel slechts door jeugdige, ge oefende en alles wagende jonge lieden gebruikt I11 1880 werd er ditmaal in Engeland, eene nieuwe ingrijpende verbetering aan het rijwiel toegebracht. De trappers, die tot nu toe aan de as van het voorwiel be vestigd waren en dus op liet voorwiel werkten, werden thans aan het beneden einde van de stang aangebracht, die zich onder den zadel bevind. Rondom de as van de trappers is een getand rad waar rond de ketting loopt, die rondom een kleiner getand rad gaat, dat aan de as van het achterwiel bevestigd is. Heeft bet getand rad van de trapas 21 tanden bij voorbeeld, en het getand rad van het. achterwiel 7, dan zal, bij iedere volledige omdraai van de trappers het achterwiel driemaal volledig zijn rondgedraaid. Merkt, gij de waarde van de aanbren ging van den ketting, wat de versnelling van het rijwiel betreft? E11 die versnel ling werd verkregen zonder liet voorste rad zoo hoog en de fiets zoo levensge vaarlijk te maken. Na die aanzienlijke verbetering kwa men er andere. Alen maakte het rijwiel stevig en licht. Alen vervaardigde het nu uiet meer van ijzer, maar wel van stalen buizen. Weldra kwamen er rondom de lichte stalen raderen strooken van rek- gom of caoutchouc, zoodat het schokken over de straatsteen en nauwelijks nog werd gevoeld, vooral toen, omstreeks 1890, de luchtbanden werden gevonden, die, tusschen stalen velg en gomlastie- ken strook werden gelegd en, flink op gepompt, het rijwiel zoo zacht doen loo pen als over een dik Oostersch tapijt. De vindingsgeest van den mensch had eindelijk gezegepraald en het stalen paard in de wereld gebracht dat nog ha ver noch hooi noodig heeft, en even sier lijk en vlug, ja, zelfs veel sneller zijn ruiter brengt waar deze het verlangt. Thans beliooren de huisgezinnen waar niet een of meer stalen paarden gestald zijn, tot de zeldzaamheden. Iedereen bijna is ruiter geworden, en het vrouw geslacht, zelve deelt er aan mede. Dat, alles is geen nieuws meer, men spreekt er zelve niet meer van, elk heeft zijne oogen naar boven gericht. Vliegen vliegen dat is 't ketje, velo rijden telt niet meer mee. Toch zal'men nog lang moeten wach ten eer het vliegtoestel zoo nuttig en praktisch zal geworden zijn, als dat klein tuig dat men velo heet, en dal se dert 50 jaar schier de gansche wereld op wieltjes heeft doen loopen. (32ste Vervolg. Wijze O Moederkerk van Rome. O God der Hemelscharen, Uw milde vaderhand, Beschermt zoo lange jaren Ons duurbaar Vaderland In zaalge hemelwonne Baadt, nog den Belgen grond De katholieke zonne Zendt nog haar stralen rond. O Vaderland der Belgen 't Geloof blijve uwe macht. Wij zijn uw christen telgen En houden trouw de wacht. Gij zijt de God van vrede, Alaar ook de God van strijd, E11 strijdt Gij, wij gaan mede Ten heilgen kamp altijd Nog triomfeert uw standaard Maar ook de vijand waakt, Bedreigt geloof' en landaard En in liet. duister naakt. Dat door ons christen adren. Het bloed der helden bruis', Het bloed der Vlaamsche vaadren Die stierven voor het kruis Dat ons in lijf en ziele Aan leuze blijf' geplant. Zij vochten en zij vielen 0 Voor God en Vaderland Hier staan wij 't hoofd omhooge, AVij, zonen van dien stam, Verrukt en opgetogen, In ieder oog een vlam En wijzend op 't. verleden Van 't christen Belgenland, Wij laten niet vertreden Ons duurst en gloriepand. Draag statig langs de bane, O duurbaar Christi Kerk, Uw eerlijk reine vane Uw leger is nog sterk De driekleur houdt nog fiere Het glanzend kruis in top, Ga, hoe de hél ook tiere, Den weg der glorie op Hiel woo lol, are De Breng ons door eene weii tot wanhoop, voegde Bartholeweo man hieraan toe. I11 naam van Alercedes zelve, d f1 Miguël aan, laat u redden. Deze welke gij bemindet en die een zoi den doodstrijd heeft ondergaan, den Heer moeten bidden en de He Maagd, waarop zij stervende hare! ste blikken vestigde, moeten aanro tot uwe redding. Twijfel er niet 1 meester, dat zij liet is, die ons heef gegeven u te redden en die 011s He f delen daartoe heeft verschaft. De artist verborg zijn hoofd m beide handen. Hij sprak niet, ma jongelieden hoorden hem snikken, Allen eerbiedigden deze groote heid. Bewogen en zwijgend stondei daar, in een kring geschaard, de li; in elkander gedrukt, als mannen, denzelfden eed verbonden en die heldhaftige daad tot on afscheid vrienden gemaakt had. Lanj Alonzo aan zijne vermoorde Ai lang ook wikte hij de redens, dij welke hun leven voor hem in de schaal stelden, deden gelden van zijn geweten neigde naar luim voelens over. Hij hief het hoofd op. Zijne tranen waren opgedroi edel vuur flikkerde in zijn oog. lk neem alles aan, zegde liij, gij voor mij gedaan heb, en ik om deze verknochtheid het zal bei hoe zeer ik werd bemind. Wat wilt gij doen, vroeg, Ca«S ®u U volgen en mijn leven rèdl Het zij zoo, zegde Aliguël, rende dezen tijd zal ik naar Italië Beklaag mij niet, meester, en bevi mij niet te zeer. Indien mijne bei licht is, gij hebt mij gezegd dat talent zou hebben. I11 iedere scha f1- Bologna, te Venetië, te Rome, zal penseel mij brood geven. Wees aki re' ik niet zal vergeten Napels te beza fel Ik heb grooten lust naaf het atelie? Ribeira te gaan en zijne tegenw weelde met zijne vroegere ellende gelijken. Wie weet of ik er Lelll zal aantreffen. Deze twee mannei staan elkaar. Neem u in acht, Aliguël. lonzo, Lello is een snoodaard. Ik weet liet., meester, maar van eene zaak overtuigd dat. bij partijen de eerlijke lieden op liet toch altijd overwinnen. Gij hebt gelijk, Aliguël, anti en de Castello men moet rekenen oppuc rechtiglieid des hemels. De jonge lieden voelden in de van hun wambuis en ieder haalde aantal goudstukken uit te voor Meester, zegde Roman liet weinig het penningske van de pelgrims maar gij zult ons het ve puf uiet willen aandoen te weigeren. Neen, antwoordde Alonzo; uw geld wel aannemen, wanneer uw leven biedt. Castello trad naderbij, tot trane pad, bewogen NVij gaan u vaarwel ze^w ter voor het aanbreken van dei moeten wij te Madrid terug zijn, zullen bij het heilig officie tot der ziel van Mercedes tegenwoordig ale Vaarwel, vaarwel, edele en dit ro.. kinderen. AVij zullen elkander wee [jJa maar God weet wanneer. AVees kig, gij zijt het. geluk waardig; beroemd en gelool't dat, zoolang i adem des levens zal overblijven, uwer zal herinneren. In eene hartelijke omhelzing deze mannen, zoozeer in staat elkjeke: begrijpen eu te beminnen, af schei Alonzo zag ze in het. rijtuig- st de ruiters sprongen op hunne paar langzamerhand stierf het geluid dt 001 len en het getrappel der paarden verte weg. Alonzo bevond zich alleen, geb leen. Hij wierp zich op een stoel gi en de slaap sloot voor een oogi mst zijne oogen. Bij liet aanbreken van den da| bruikte hij een weinig, gaf een stuk aan den bediende van het hi den tuin doorgaande, bevond spoedig op weg. AVaar leidde die weg heen Bi; ndie het niet. ig Alaar, zooals hij gezegd had, h| en, trouwde op de Aroorzienigheid, en 1 kloekmoedig voort, tot dat hij 4 fel de eenzaamheid en de vergetelheid - X. HET GESLOTEN Hl fcint Een reiziger, wiens vermoeien» uit de wijze waarop hij op zijn houten stok leunde verliet de hal Grao om zich naar het dorp Las Gi te begeven. Niets schilderachtiger verrukkelijker dan de groep lani woningen, voor een deel met rieth nis, tusschen bloemperken ingeflW waarvoor zich de zee uitstrekte» zuivere en diepe blauw, welker vlakte geen kreuk of rimpel kent- jne De reiziger zette zich op eenig 'er. stand van den oever neêr en lang zijn blik op de ruimte, die zich t j he de grenzen van den horizon uil «zei Toen hij de hutten, de visschersp «r de kinderen die bij lage tij, sc net zochten, aandachtig had gadeg# Een vroeg hij zich af wat hij ging do n d, tot wien hij zich zou richten om -- inlichtingen te bekomen. ?<le Het eenvoudigste was, zich v 0 cli dei itij ïheu Hij

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 2