ster Hubert zou aftreden 'usschen vier oogen ALLERLEI Twee flinke rijders M HUBERT, Inistor van Nijverheid en Arbeid Dijs eenigen tijd wordt liet gerucht ueiddat M. Hubert, sinds ver- ienü jaren onze minister van Nij- jid rn Arbeid, zinnens zou zijn af en misschien wel, zich uit de 'ek terug trekken. Ware voorzeker een gewichtig ver- voor de Katholieke politiek, doch van al nog, voor het ministerie, het klaarste bewijs dat hij door kollegas hooggeschat wordt berust lierin, dat hij door de kabinetsover- die in de laatste jaren elkander op- steeds verzocht werd zijne por- ille te willen behouden. Hubert zou zelf zijn voornemen nd gemaakt hebben aan eenige zij- ïienden, en voor reden opgeven, ij ziek is en volstrekt moet rusten. Sou evenwel slechts na de stemming choolwet zijn, dat hij zou aftreden. ij bevinden ons in eene met smaak nbelde, ruime eetzaal bij een bouw- ige. In een hoek, eene tafel, bela- met lichtprenten en portretten, lenenpapierrollen, potlooden, inkt- ii, regels en passers en alle schrijf- eekengeriefMidden in de kamer jonge vrouw, die de wasch naziet, pen door twee jonge meisjes, 12 en sr oud, wier blonde krüllebolietjes iiffverend uitkomen boven den lielder- stroom van ammelakens en ser- jnheer is juist bezig met op den oL «meter, die aan den binnenmuur iel amer hangt, te tikken. Beste vrouw... 'tis gemeend... lat omhoog Laat hem gerust't Is 'ne leu- r! Weet ge nog hoe we laatst- vaarden Ge moest er ook zulk be en op stellen en ik zette mijnen ren hoed op. En nog geen tien mi- i nadien, regende het dat het goot, ichtans die kerel wees nog immer schoon weder Ja maar, beste vrouw, gij moet al- ekeuen.... fiekenen..., op wat rekenen? Is 't niet meer dan voldoende met den g, die er rond gedrukt staat? Och, dat zegt niets. Er op kloppen, de zaak. En wat lciijgt ge door uw kloppen k Heb het u reeds gezegd i, aanhoudend schoon weêrde D zullen niet langer nat blijven, laar schiet me een gedacht te bin- t kunnen van dezen avond onze smeren en kuischen, en morgen we eene ferme wandeling, sjonge vrouw schuddebolde.) Tan dezen avond zullen we niet tijd te verliezen hebben. Wij alle |aan dezen avond te biechten en er wl volk aan de biechtstoelen zit- Ku, dat geeft niet, ik ga ook. sn oogen blik stilte.) Gaat gij ook Ik had het u niet I vragen 'der gaat terug bij zijne werktafel, eene teekening vast, die ligt te en keert zich naar zijne jonge ^aarom durfdet gij het mij niet f rel, manlief, omdat ik benauwd dat ge mij overdreven zult vinden. bekennen, dat ik op het stuk van menst niet eenvoudig tegenover u De vader strekt de hand uit naar het breede venster, waardoor men in de ver re verte ziet, terwijl de herfstzon alles verguld. -We gaan recht door... naar den Noordpool... De meisjes klappen van genoegen in de handen. Men hoort deuren open en toe slaan. Al met eens verschijnt er een aardige doch ferme jongen. Elf jaar oud, groot van gestalte, muts met vergulden letters op 't hoofd, open blik, eene tasc1 .ol boeken onder den arm. Goeden avond, beste heer en da- men Jantje gaat rond en oml» iedereen. De vader. Alles gaai goed in de school Ja, vader. Gij hebt toch geen toeren uitgeme ten zeker? Neen, vader. Dat is wel. De jongen smijt zijn boeken op tafel. Veel werk voor dezen avond, te veel, eene kaart teekenen, twee groote sommen, een werkwoord, en zooveel les sen van buiten leeren. De moeder. Gij zult nochtans niet veel tijd hebben, beste jongen. Waarom niet, moeder? Moet ge dan niet te biechten gaan Plotselings schiet de kleur van 't aan gezicht des kinds. Hé, ik biecht niet. Snijdend weerklinkt die stem. Aller hoofden wenden zich naar Jan die nu voor goed aan 't blozen is. De vader. En waarom gaat ge niet biechten Omdat... (Stilte.) Nu wat, omdat?.... Wel, vooreerst 't is geene verplich ting. En daarenboven... De vader ontdaan en teleurgesteld 't Is gedaan jongen Wij gaan al- temaal te Communie voor grootmoeder- zaliger gij alleen niet.... ('s Avonds om 10 ure.) Jan, op zijne slaapkamer, begint zich uit te kleeden, zachtjes gaat de deur open en daar treedt zijne moeder binnen, den hoed nog op, 't kerkboek in de hand. Ik kom u goeden avond wenschen, Jan, omdat ik niet thuis was toen ge naar boven gingt. 't Jongentje treedt nader en wil zijne moeder omhelzen. Maar met opzet houdt deze hem op afstand en kijkt hem strak in d' oogen Hebt ge u niets te verwijten, Jan, mijn jongen (Zijn hoofd buigt voorover.) In alle geval, ik ken eene groot moeder die morgen zeer zal bedroefd we zen (Stilte.) Nu, wat is er? Niets, moeder. Dat kan niet! Zie eens ik wil u absoluut niet dwingen tot iets, waarin de kerk u vrij laat maar ik moet u toch eens wat vragen. Gedurende het verlof zijt ge meermaals tot de H. Tafel gena derd en toen hebt ge mij zoo innig ge sticht door uwe godsvrucht... Nu is grootmoeder komen te sterven... mor gen gaan we allen voor haar communi- ceerenen gij alleen doet niet mee Langzaam maar krachtdadig heft de moeder Jan's hoofd op, die nog maar al tijd niet wil opkijken. Hebt ge voor mij iets te verduiken, zeg? Toch niet, moeder. En gij hieldt toch zooveel van grootmoeder, is 't zoo niet? Ja.... En daarom, nog eens..., ik kan dat niet verstaan... (Hij wendt van langs om meer den blik af van zijne moeder.) Me dunkt toch dat ge met mij kunt.... ja, moet openhartig spreken! Plotselings, als een dijk bezwijkend onder de sterke drukking van 't water, springen de tranen uit de oogen van het kind, dat zich al snikkende op het bed werpt. De moeder neemt hem in hare armen Maar, beste jongen mijn goede Jantje... is het dan zoo erg? Wilt ge niets zeggen Zelfs geen enkel woord Ik zal im mers de rest wel raden Toe Ik smeek er u om Och, indien ge moest weten, wat verdriet ge mij veroorzaakt. Dan grijpt het kind met beide handen naar zijn hoofd en met eene uitdrukking van angst, waaruit duidelijk blijkt, dat de jeugdige hersens bezwijken onder den vreeselijken inwendigen strijd. Nu dan de meester... die 't laatst gekomen is, die nog jonge... Wat de meester?.... Ja na de vacantie zegt hij voort durend.... ('t Kind aarzelt.) Jan... ik bezweer het u Wat zegt hij toch, de nieuwe onderwijzer? Hij zegt zoo... de Communie, zegt hij, dat is niet waar dat ze ons bedrie gen... dat er niets is dan... Ik durf het alles niet zeggen Ik kan niet meer En wederom valt het kind op 't bed, zijn hoofd in de kussens... ééne hand uit gestrekt naar het ivoren kruisbeeldje, gedachtenis van zijne eerste H. Com munie. En recht daarover staat de moeder, het zorgvol oog gevestigd op dat bedor ven en teleurgesteld kind. Mag mijn kind nog langer op zul ke schooi blijven Yoor geen geld van de wereld. (Naar Pierre l'Ermite.) CEPAST Een jong edelman bespotte een kandi daat in de rechtsgeleerdheid wegens de grootte zijner ooren. Ik moet bekennen, zei deze laatste, dat mijne ooren een weinig te groot zijn voor een mensch, maar stem met mij toe dat de uwe ook te klein zijn voor een ezel. x BIJ DEN HUURHOUDER Hoe, moet ik voorop betalen Ver trouwt gij mij dan niet of denkt ge dat ik niet met het paard zal weerkeeren. Dat niet mijnheermaar 't paard zou kunnen terugkomen zonder u x EEN OUDE REKENING Mijnheer, er staan van u nog altijd 16 glazen bier, zei de herbergier tot een zijner klanten, die wel eens vergat te betalen. Zoo was het antwoord, die moogt ge dan maar seffens weggieten, want ze zullen voorzeker al zuur zijn. x EEN GOED MIDDEL Flits, brengt dien brief eens bij mijnheer Jansen op het kantoor, en als hij er niet is, leg hem dan zoo, dat zijn aandacht er op moet vallen Goed, mijnheer Frits komt terug. Was mijnheer Jansen er? Neen, mijnheer Hebt ge toen den brief neergelegd, en zoo, dat mijnheer 's aandacht er op moet vallen Ja, mijnheer Waar dan? 'k Heb er een speld doorgestoken en hem toen op zijn stoel gelegd, mijn heer x KINDERLIJK Tante Sophie past, bij afwezigheid der moeder, op de kinderen. Deze zijn erg ondeugend, vechten en twisten, dat liooren en zien vergaat. Tante berispt hen streng en op een mandje met jonge katjes wijzend, zegt zij Ziet eens, die lieve, kleine katjes, hoe schoon ze spelen. Zij huilen niet, zij twisten niet, en gij, gij hebt altijd ruzie. Dat geloof ik wel, tante, zegt een der jongens, de oude kat speelt ook al tijd mede, en gij niet MUZIKAAL Piet. Zoo, Karei, proficiat, ik heb gehoord dat ge zoo goed getrouwd zijt, en dat ge eene vrouw hebt die zeer mu zikaal is. Karei. Och, Piet, zwijg er van. Als mijne vrouw denkt te gaan zingen, moet eerst de hond bemuilband en de kat den hof in gejaagd worden, anders krijgt men een trio te hooren, dat hooren en zien vergaat. Iemand die geerne wijn dronk, merk te er twee gebreken aan Giet gij er wa ter in, zegde hij, dan bederft ge den wijn en drinkt ge den wijn zuiver, dan bederft de wijn u. x BIJ DE NIEUWE REKRUTEN Fonidoor was maar pas binnen en vroeg alreeds 14 dagen congé. Waarom? vroeg de kapitein. Omdat mijne vrouw zeer ziek is, zei Fonidoor. Ik zou 't u toestaan, zei de kapi tein, maar uwe vrouw heeft mij juist geschreven dat ge te lastig zijt en dat ze liever had dat ge niet en gaat. Kapitein, zei Fonidoor, er staan er hier twee bezig met liegen... Ik ben van mijn leven niet getrouw geweest. x GELUK. Wat een geluk, zegt klein Jefken. Vandaag moet ik geen werk maken voor de school. Waarom niet? Wel, de meester zei dat wij een opstel moeten maken over onzen hond... en wij hebben geenen hond. Jan Smeetjes had beloofd toekomen den Zaterdag zonder fout te betalen. De Zaterdag ging voorbij, maar wie niet betaalde was Jan Smeetjes. Eenigen tijd nadien, trad de schuld- eischer in een koffiehuis waar hij zijnen schuldenaar schier om verre liep. Ahriep hij uit, het is zoo dat gij uw woord houdt. Gij hebt mij verleden Zaterdag den ganschen namiddag laten schilderen. Maar, antwoordde de schuldenaar, ik ben genoodzaakt geweest, dién dag onverwachts de stad te verlaten. Gaat dat. aan andere wijsmaken, snauwde de schuldeischer hem toe. Met genoegen, antwoordde de an dere. Een eer de schuldeischer van zijne ver baasdheid was teruggekomen, was Jan Smeetjes de deur uit en... hij loopt nog. x OP DE VISCHMARKT Zijn die zeekreeften versch Zij zijn levend, en gij kunt er u van overtuigen met den staart van uwen hond door een hunner pooten te doen vatten. Men brengt het voorstel van het wijf ten uitvoer de kreeft sluit krachtig den staart in haren poot, de hond verschrikt en neemt de vlucht de kreeft nijpt har der en de hond verdubbelt zijn loopen dit ziende kreet het wijf Roep toch uwen hond terug, mijn heer. Ik wil het wel, vrouwken, maar roep eerst uwe kreeft wederom. x O, mijn vriend zei een dokter tot een patient, troost u Wij moeten allen eenmaal sterven. Dat is juistantwoordde de zieke, wanneer wij een half dozijn malen kon den sterven, zou het mij dezen keer niet kunnen schelen. Voor het huwelijk. Frans hoort zijn liefje met verrukking een nieuw liedje zingen Engel, fluistert hij haar in het oor, wat schoone, wat lieve, wat goddelijke stem hebt gij toch!.... een nachtegaal is niets bij u vergeleken. Na het huwelijk. Het juffertje is thans mevrouw geworden en zingt, om baren echtgenoot te behagen, hetzelfde liedje dat hij \ocr li.it huwelijk toch zoo schoon vond en te welker gelegenheid hij zoo uitbundig de helderheid van hare stem prees. Doch nauwelijks heeft ze begonnen of hij snauwt haar toe Sophie, scheidt toch uit met dat gejank, gij zult mij nog onnoozel doen worden x GOED VOORUITZICHT Zij (teeder). Welk een geluk zal het voor mij zijn, de deelgenoot te mo gen wezen van al uw zorgen, van al uw verdriet Hij. Maar, lieve Ik heb nog nooit verdriet of zorg gekend Zij (dweepend). Maar als we ge trouwd zijn, dan zult ge het wel leeren kennen O.... x Student. Kunt ge niet zorgen dat er telkens nieuwe knoppen aan mijne hemden gezet zijn Waschvrouw. Zeker, Mijnheer, maar ware ik van u, ik zou liever nieuwe hemden laten zetten aan de knoppen. x EERLIJKHEID Een dienstmeisje vond onder het stof fen van de studeerkamer een halve frank en bracht hem haar meester. Ge moogt hem houden, omdat ge zoo eerlijk zijt, sprak hij. Eenigen tijd daarna miste mijnheer zijn gouden potloodhouder en hij vroeg aan het meisje of ze dien nergens gezien had. Ja wel, mijnheer, was 't antwoord. En wat hebt gij er mede gedaan Gehouden, mijnheer, omdat ik zoo eerlijk ben. x Snobs doet zijne leerjaren bij eenen veearts om peerdenmeester te worden. De veearts zond hem met een poeder en eene buis naar een ziek-peerd, waar men mede aan de deur stond. Doet dat poeder in de buis, zei hij, steek het peerd de buis in de muil en blaas er dan zeer hard in. Wat nadien komt Snobs terug al hoes tende en proesenende als ware hij be zeten. Wat is er nu gebeurd? yroeg de veearts. Het peerd.... brrr.... pouah.... het peerd... brrr Hé wel Het peerd blies eerst EENE GOEDE AANWIJZING Op eenige kilometers van een dorp waren twee wegen. Men las op eenen wegwijzer Weg die naar de kerk leidt. Nota. Degenen die niet kunnen le zen, zullen recht door gaan. x Moeder, is het waar dat de koeien de melk geven aan de kleine kinderen Ja, kind. En den koffie ook, moeder? x Een gewezen soldaat wierd voor den rechter geroepen om eenen man leelijk afgeranseld te hebben. Om zich te ver schoon en, toonde hij aan den rechter fij nen miliciebrief. Wat komt dat hier te pas? zei de rechter toornig. Wel, zei Piotmans, wanneer ik mijnen livret kreeg, heeft de kapitein mij gezegd Tene^, Jef, nu zijt ge vrij, nu kunt ge doen wat ge wilt. VERGELIJKING Mama, zei de kleine Marie, als onze Willem zoo een erge koorts heeft, om dat hij tandjes krijgt, wat voor eene koorts moet een olifant dan wel hebben, als die eens tanden krijgt. x GEFOPT Een klokluider bezat eene beurs vol zilver geld. De man vond, dat dit in zijne woning niet in veiligheid was. Waar zijn schat verbergen? Ha daar schoot hem een gedacht te binnen Hij stak tie beurs op den kerktoren achter eenen dikken balk, waarop hij met krijt schreef Hier wonen uilen Dan verbood hij, aan alwie gewoon lijk op den toren kwam, streng, zeer streng, ooit naar uilennesten om te zien en de uilen te verschrikken. Elk nam dit verbod in acht. Bij toeval kwam eenige weken later de kerkwachter op den toren. Deze zag het opschrift en kon niet weerstaan aan de begeerte, met de jonge uiltjes kennis te maken. Hij stak den arm in 't nest en greep, tot zijne verbazing, de geldbeurs vast. Hij veegde het opschrift weg, en schreef op den balk: Ilier hebben uilen gewoond en trok er met den schat-van door. Eenige dagen later, kreeg de kloklui der dit nieuw opschrift in 't oog en doodsbleek van angst bevond hij dat de uilen waren gaan vliegen. In afwachting, dat hij den roover van het nest zou ontdekken, zwoer hij, dat men hem geene tweede maal foppen zou. Hij ook veegde het opschrift weg en schreef op den balk Hier zullen nooit geen uilen meer wonen. ALOIS PERSYN, van Nazareth, thans te Aalst wonende. Dat België, en bijzonderlijk Vlaande ren, sinds Van Houwaert hierin België dep toon gaf voor het baankoersen, heel wat flinke rijders telt, is genoeg gewe ten. Masselis, Def'raj-e, Marcel Buysse, Mottiat, Thys, enz., enz., hebben sinds dan zoo wat overal zegepralend België's sport kunst verspreid. Ook op de pisten ofte velodrooms doen zij zich bijzonderlijk gelden. En onder Vlaanderen's kampioenen, die zich vooral onderscheiden op de ve lodrooms, verdienen wel de twee ren ners Alois Persyn en Pierken Van de Velde eene bijzondere melding. Verleden jaar won Persyn hier in den Aalsterschen velodroom een 2-tal koer sen en Zondag laatst nog, behaalde hij eene schitterende zegepraal in den velo droom van Elouges, waar hij Thys, Lambot, Comès, Meurger, Heusghem, Van Lerberghe en eene heele reeks an dere rijders klopte. PIERKE VAN DE VELDE, Lovendegem. Van de Velde deed het al zoo wel, en won, samen met Achiel De Pauw, ook al een Vlaming, de koers van 50 kim. per ploeg in den Wintervelo- droom te Brussel. Pierken kon zelfs eene ronde, voor sprong nemen op al zijne tegenstrevers waaronder de gekende kampioenen Van Houwaert, Poulain, Hourlier, Comès, Leon Georget, Mottiat, Pol Verstraeten, Jules Dhossc-he, enz., enz. 't Schijnt dat Persyn en Van de Velde reeds aan 't rondzien zijn, om eenige zesdagenkoersen te betwisten.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 3