ergiffenis van den Monnik des Vlaamschen Wapensmids den- jlaasbalg ruischt, de vlamme loeit, als de zon in 't oosten gloeit De hamer valt, Het aambeeld schalt, ,u paarlen vuurs omprankeld. nede mij een forschen kling, [prken der vaadren moed en zing' 0 helden zwaard, Zij hunner waard, sterk als hunne ziele fiijheidsvlam verhardt mijn staal, blinkt van onzer hopestraal, Het duldt geen sckand, Geen sla venband, a 's Vlamings leên geslagen mede mij een vlammend zweerd koeti naar lieeter daad begeert Zwaar zij mijn kling Den aterling, n loodzwaar den tyranne ilaakt het in gerechter hand vrijheid, taal en vaderland, Dan zij mijn taal Een bliksemstraal, |Éet bade in 't bloed der schande E. RIGAUX. (41"e Vervolg.) oals deze had gezegd, bepaalde hij tot zijne verdediging, zonder een al te doen. Daar hij echter met vier istanders te doen had, was hij ge taakt al zijne kennis van de rmkunst ter hulp te roepen, ten zich tegen de vier klingen, die op gericht waren, te verdedigen. De ;:»u van Alonzo stiet bij beurten nu en eenen dan op den anderen, die /- m gonsde en snerpte, werd nu eens er en scheen dan weer gedraaid als 3 flikkerende vlam. Zonder rust, zon- Ferwijl, fonkelde het staal in zijne t en scheen hem beter te dekken een reusachtig schild e soldaten, die hem aanvielen, itten Alonzo nu aan het hoofd, dan le den hals of in de borst te treffen oi eiken slag had hij een nederslag he ed, voor elke bedreiging een ant ra rd klaar. <1 ^onderlij khij scheen zelfs niet slii de te worden. da( ie ongelijke strijd op leven en dood lubbelde zijne krachten in plaats elli hem af te mat.ten, en alleen de sol- vi n gaven teekens van vermoeienis, it op dit oogenblik had Tricordo den en d als een liefhebber aangezien. Hij 'k van het paard gestegen, waarop hij in acht op Cano had medegemaakt, i mengde zich niet in het gevecht, woi1 hij vreesde te nndden der bliksem de cliten en het gekletter der wapens, rr g een dezer ruwe kampioenen door deel d te worden. Had Tricordo neiging laaj gierigheid, hij bezat een nog groo- zucht tot zelfbehoud; gei ij vergat echter de belooning niet, l °wi de rechter Tarifa hem had toege- l, en vast besloten zijnde, die te lienen, verzon hij een vernuftig nud um tot zijn doel te geraken. Unsscken de paarden doorgaande, ide hij zich een weg naar het an- .j v i einde van den bouwval. Een hoop ;evallen steenen stelde hem in staat. ten dat Alonzo daai lies i gedeelte van het dak, Ie, te bereiken. Deze rieten helling de op de overblijfselen der muren. e al die bouwvallen onderzocht te U S ben, haalde Tricordo een vuursteen 1 ien stukje zwam uit den zak, sloeg den steen tegen het vuurslag en .ide zwam vuur vatten, i ervolgens rukte hij een handvol riet 1 bet dak en draaide het in elkaar, zoo- het een soort van fakkel vormde. 0ÜJ ira het vlamde, zette hij het op het en beschouwde met- eene uitdruk- van woeste vreugde den snel voort- terenden brand. og een oogenblik, en Alonzo Gano zich genoodzaakt zien de besclier- de schuilplaats te verlaten, die den i hem aanbood en als hij eenmaal e r' die positie verjaagd was, zou niets i soldaten gemakkelijker vallen dan al\ te vatten, al moest het dan ook chat wonde aan ellc zi3ner ledematen ;en. lonzo werd weldra eene sterke hitte i ene lucht van brandend riet gewaar; "l6 hief het hoofd omhoog en zag de n uit liet dak opslaan. De grootheid i het gevaar inziende, begreep hij dat e tijd werd er een einde aan te maken; an igens deed nog een ander toeval hem leloften vergeten, die hij zichzelven aan had, van namelijk de aanvallen n on i kun kwetsend te beantwoorden. i.t i het oogenblik, dat hij noodig had, et! te zien van waar het vuur kwam, e hij voelde naderen, had een der sol- tn hem aan den arm geraakt, de iw van zijn rok opengescheurd en Tn* en stroom bloeds doen uitvloeien, i 'e pijn, die hem deze wonde veroor- ite, gevoegd bij den schrik, die het ea zljn' hoofd aangestoken vuur hem E hl )ezemde> welh vuur binnen eenige 10 enblikken in een regen van vonken steken. Voor de tweede maal zijne vijan den genaderd zijnde, ontving hij eene steek in de zijde. Op dat oogenblik deed zijn paard, dat de gloeiende vonken op zijn rug voelde vallen, een sprong naar voren. Twee soldaten maakten van die beweging gebruik, om achter Alonzo te komen en zich op hunne beurt tegen den muur te plaatsen. Nu meenden zij zich zeker van de overwinning, toen plotselings een ijselijke kreet, gevolgd door een razenden schaterlach, zich deed hooien. Het brandende rieten dank kwam op de twee soldaten terecht, die door een ontzettenden sprong hunner paarden op den grond geworpen waren. Achter hem had Alonzo nu een vuur gloed en voor liem twee bloote degens. Voor de degens was hij nog het minst bevreesd. Hij drong als een pijl vooruit, zijn wapen in het rond zwaaiende, doch zich in acht nemende voor de punten en ook niemand aanvallende. Een zijner be strijders, die juist zijn loop genomen had 0111 zich op hein te werpen, liep te gen den onbe weeglij ken degen in, en kreeg hem tot aan het gevest in het lijf. Alonzo trok zijn rookend wapen terug en uitte een kreet van afgrijzen. Wilt gij het leven behouden vroeg hij den laatste zijner tegenstrevers. Ik wil mijn officier en mijne ka meraden wreken. Helaaszegde Alonzo, zij strijden voor eene slechte zaak God weigert ze te beschermen. De soldaat en de kunstenaar vielen op elkander aan, en zonder twijfel zou Cano in het voordeel gebleven zijn, in dien niet Tricordo, die zag dat. zijn eer ste plan mislukt was en hij de hoop op geven moest., Alonzo gevangen voor Ta rifa te brengen, besloten had, hem ten minste alle verdediging onmogelijk te maken. Hij raapte den degen van den dooden officier op en sloeg het paard van Alon zo er meê tegen de knieën. Het dier boog opeens de gekwetste pooten en rolde op den grond, terwijl het zijn berijder medesleepte doch Tri cordo had den afstand slecht berekend, en het paard viel op hem. Uit den angst kreet, dien de ongelukkige uitstiet was gemakkelijk op te maken, dat hij erg gewond was. Zoodra de soldaat Alonzo ten grondo zag liggen, besloot hij hem af te maken. De lezer zal zich herinneren dat de kunstenaar, bij het afspringen van den hofmuur van Milagro zich den voet ver stuikt had. Te paard, door een edel dier gedragen, kon hij nog worstelen, maar te voet, in de onmogelijkheid om zich staande te houden, moest hij het nood zakelijk verliezen. In plaat^ van zijn zweerd bij het ge vest te nemen, greep hij het bij het lemmer aan. Zijn vijand het bewustzijn te ontnemen scheen liem het eenige mid del, om hem te ontsnappen. En op het oogenblik, dat de soldaat op hem aan kwam, diende hij hem een vreeselijken slag op het voorhoofd toe, die hem twee stappen deed terug rollen. Hij was vrij, hij was alleen. Van zijne tegenstanders waren twee onder den vuurhoop gebleven, die door Tricordo aangestoken was de der de had den geest gegeven en zijn bloed vormde een rooden plas op den grond. Tricordo deed schrille kreten hooren en riep om hulp. Cano sleepte zich voort naar het paard van den gevallen officier. Met eene onuitsprekelijke moeite ge lukte het hem in den zadel te zetten hij veegde zijn bloedigen degen af, stak hem terug in de scheede en verwijderde zich van deze plaats, welker aanblik hem eenen onbeschrijfelijken schrik in boezemde. Waar zou hij heengaan? Hij wist het niet. Hij gevoelde de noodzakelijkheid van te vluchten, verder te vluchten, en al tijd maar door zonder oponthoud. Immers er zouden zeker landlieden of reizigers langs den weg komen. Daarenboven, als Tarifa de tot zijne vervolging uitgezonden soldaten niet zag terugkeeren, zou hij ongetwijfeld nieuwe boden afzenden. Zijn paard dat de sporen in den buik voelde, liep met fladderende manen en schuimenden bek voort. Eensklaps bemerkte Alonzo te mid den van een tuin, met eeuwenoude hoo rnen beplant, de spits eener kapel. Verscheidene kloosters hadden in die dagen nog het recht van vrijplaats, het grootste, het schoonste recht, waarmee de middeleeuwen kerken en klooster begiftigd hadden. Als hij zich in de nabijheid van een klooster bevond, was hij gered. Hij verhaastte den tred de hooge muur, die den tuin omsluit, vertoonde eindelijk eene breede en diepe opening Boven deze deur stonden de woorden: Porta Coeli deur des Hemels. Ja, dat. is wel degelijk de deur des Hemels riep Alonzo uit. En den zwaren klopper oplichtende, liet hij hem zoo driftig en gebiedend neervallen, dat het hout en het slot er van dreunden. den, lieten den verpleterrenden last der eerzucht, en der menschelijke smarten achter zich. Zij schudden het. juk der hartstochten af om in den heiligen vrij dom der gehoorzaamheid te leven. Zij verzaakten de goederen, die verloren kunnen gaan en vergankelijk zijn, om de schatten der gewijde armoede te vin- Geen gedruisck der buitenwereld drong tot hier door, behalve de stem dei- ellende en des rampspoeds, die den kloosterlingen hunne eenzaamheid en hunne gestrengheden nog zoeter miek. Immers, de zedelijke kwelling van de genen, die de groote hoop gelukkig noemt, zijn de beste les voor klooster lingen, het onomstootelijk bewijs, dat zij liet beste deel verkozen hebben. De afsluiting der tuinen van het ge sticht, omvatte al de daartoe beliooren- de gebouwen achter de tuinen strekten zich groote velden uit, die kort geleden nog braak lagen, maar door de Karthui- zers vruchtbaar waren gemaakt. Gedurende de uren, die zij niet aan het gebed besteedden, hanteerden zij de gereedschappen van den landman, spit ten, zaaiden en wroetten de aarde om, ten einde ze het noodige graan en de groenten te doen voortbrengen, die zij voor hunne almoezen behoefden. Op het oogenblik dat de gewonde Alonzo Cano aan de poort van het Kar- thuizerklooster aanklopte hadden de monniken juist hun gebed in de kapel verricht en begaven zich naar den rif ter. De broeder portier haastte zich de deur te openen. Slechts ongelukkigen vertoonden zich op den drempel van het godshuis, en waren zij arm naar ziel of naar lichaam, moesten zij niet altijd geholpen worden Toen broeder Eugenio den gansc-k bebloeden ruiter bemerkte, uitte hij een kreet van verwondering en medelij - den. Wat is er van uwe beliefte? vroeg hij hem op innemenden toon. De gastvrijheid, antwoordde de on gelukkige. Kom binnen, broeder, hernam Eu genio. Maar, zegde Alonzo, ik kan niet alleen van het paard stijgen, mijne wonden doen mij ontzettende pijn. De broeder lichtte hem van het paard en bracht hem in het kleine, vertrek dat hij bewoonde. En uw paard? vroeg broeder Eu genio. Het is niet van mijlaat het vrij gaan waar liet wilzijn instinkt zal het svel naar den stal van zijn meester terug leiden. De teugel van het paard werd aan den zadel vastgebonden, en zooals Alonzo voorzien had, sloeg het verstandige dier, na eerst in het rond geroken en zijn weg gezocht te hebben, den weg naar Va- lencië in. Broeder, zegde de kloosterling, onze paters begeven zich thans naar den rif ter. Staat gij mij toe u in afwachting hunner terugkomst eene verversching aan te bieden, of wilt gij dat ik oogen- blikkelijk den eerwaarden overste roep Ik zal maar wachten, zegde Cano met eene zwakke stem. Wil ik "eerst uwe wonden verbin den Ik geloof dat ze niet ernstig is bekommer er u niet over, broeder. Broeder Eugenio bleef er intusschen op aandringen, Alonzo zijn gescheurden en met. bloed bevlekten lijfrok te mogen uittrekken. Hij waschte de kwetsuur uit, en de ongelukkige ondervond door zijne zorgen eene groote verlichting. Een hevige koorts greep hem aan Zoolang de strijd geduurd had, had hij niet op de pijn gelet, die de verstuiking- van zijn voet hem veroorzaakte maar thans, nu de opgewondenheid van het gevecht voorbij was, en de bedrieglijke kracht, die hem staande had gehouden, uitgeput was, was hij ten prooi aan he vige pijnen, die door zijn zielenangst nog verdubbeld werden. Toen broeder Eugenio hem zoo hui verend en bijna van koorts ijlende zag zitten, liep hij naar den overste en ver haalde hem wat er gebeurd was. Broeder, zegde pater Eusebio, on gelukkigen hebben geen tijd om te wachten gij hadt mij oogenblikkelijk moeten waarschuwen. En met de overhaasting der naasten liefde naar beneden ijlende, bevond hij zich weldra bij Alonzo Cano. TUSSCHEN VRIENDEN Deze week kwam Henri X... een oude kennis tegen, die scheen hem niet te zien. Maar Henri ging hem te gemoet Ziet eens, leerjongen, gij laat daar zooveel nagels vallen. Gij zult ze nog allen verliezen. O dat is niets, mijnheer. Gij zult ze wel allen terugvinden. En waar dan? Wel o]» uwe rekening. x BIJ DEN BARBIER Een heerke van de eerste broek trok bij eenen barbier binnen en verlangde geschoren te worden. De barbier deed liem eene servet aan, zeepte hem in en ging toen in het venster een deuntje fluiten. Wel, barbier, naar wat wacht gij? vroeg het heerke. Ik wacht tot. dat uw baard ge groeid is, antwoordde de barbier. x EEN ANTWOORD Een vader schreef aan zijnen zoon Ik kom uwen brief te ontvangen, waarbij ge mij een gelukkig nieuwjaar toewenscht. Dat is goed. Maar gij schrijft mij om geld, dat is kwaad. In dien ik u in dezen brief honderd stok slagen kon toezenden, zoudt gij die be komen want gij zijt een deugniet, en ik ben uw vader. X Karei, 'k zou toch goeden dag zeg gen, zijt gij rijk, zijt toch gemeen. pardon, zegde Karei, maar ik zie tegenwoordig zoo slecht, dat ik op geen drie stappen van mij een olifant uit eenen ezel kan onderscheiden. HIJ HAD GELIJK. A. Wat is het meest gewensckt bij een spoorwegongeluk? B. Tegenwoordigheid van geest. A. Mis. B. Wat dan A. Afwezigheid van lichaam. x EEN HERT Trien lief, zegt Jan tot zijn vrouw ken, zouden er wel menschen op de we reld zijn die beter overeenkomen dan wij. Wij hebben één hert en éénen wil. Gij wilt meester spelen en ik wil juist hetzelfde. (Wordt voortgezet.) VW C R OOTJ E. Grootje zit, al oogenpinken, Gansch alleen, zoo moederziel, Naarstig bij het raderzAvinken I Van het oude spinnewiel. En haar handjes blinken zilverwit Bij den bleeken schijn der oliepit. besp veranderen, deed hem beluiten ook 110^D vallenderwijze te werk te gaan. De ^en beantwoordde hij nu met andere XIII. HET KARTHUIZER KLOOSTER. Vreedzaam verhief zich het uitge strekte bedehuis, dat thans verdwenen is, en den zoeten naam van Porta Coe li droeg. Zij, die den drempel er van overschre- Grootje krimpt, ineengedoken, Knikkebollend, oud en stram Wijl de kleintjes vuurke stoken Bij de warme turfselvlam. En al sluimerend 't oude wiifken bidt Bij den bleeken schijn der oliepit. Grootje ligt nu, moe van 't leven, Stervend op haar bedsteê neer 't Zal zijn zielken wedergeven, Oud-versleten, aan den Heer. Bij het laatste roeren van 't gelid Dooft de bleeke vlam der oliepit. G. L. EENE BELOFTE Jan Kromhals' vrouw had in de ga zet gelezen dat er een dronkaard was in brand gekomen met de kaars te willen uitblazen Zie dat nu, Jan, zei ze, wat er van komt van dat eeuwig genever te drin ken? zijn dat geen lessen \Toor u? Ge zoudt nu moeten beloven, zei zijne vrouw. Ja, ik beloof, zei Jan. Bij al de heiligen uit den hemel, zei ze. Bi jal de heiligen uit den hemel, zei Jan. Van nooit geen genever meer te drinken, zei ze. Van nooit geenkaarsen meer uit te blazen, zei Jan. x MOEILIJK Water? zei Bollemans,-och ja, als 't noodig is, zou ik dat ook al drinken. Maar wie kan er nu in godsnaam vijf tien pinten water 's avonds uitzabbe- ren? x NOG GEEN ERVARING Gast. Zeg, kellner, moet men hier altijd een jaar wachten, eer men iets te eten krijgt? Kellner. Dat kan ik u niet zeggen, mijnheer. Ik beu hier pas zes weken X HIJ HAD DORST Madame, zei Van Zwim, ik heb dorst, gij moest mij Avat te drinken ge ven. Een glas water? vroeg madame. Neen, zei de zageman, ik heb een ijzeren gestel en van water zou dit kun nen roesten. x RAAD En zijt g'het niet, maak dan veel praat Wees slim Wees slim Volg mijn raad: Reeds men'ge domkop heeft het zacht Op die manier tot iets gebracht... X ZIJNE ONTWAKING Bediende. Mijnheer, gij hebt ze ker wel gehoord, dat ik ga trouwen? Patroon. Ja, prachtig. Ik heb al tijd gehoord, dat twee menschen goed- kooper kunnen leA'en dan één alleen. x GEESTEN Meester. Jan, hoe ziet er een geest uit? Jan. Juist als onze soep, meester. Meester.Hoe komt ge daan aan, slimme jongen? Jan. Een geest is iets wat geen A'leesch en beenen heeft, en dat heeft onze soep ook. OP ZIJN AMERIKAANSCH Een Amerikaan kocht 3000 sigaren van één frank per stuk. Eens in bezit van die kostbare sigaren, ging onze praktische kooper naar eene verzeke ring-maatschappij en deed de koopwaar verzekeren Dit gebeurde. TAvee jaren later waren de sigaren op en de Amerikaan vroeg aan le maat schappij de betaling van drie duizend frank voor de vergoeding Aran de A~er- brande koopwaar. De maatschappij A'erzette zich daarte gen, maar er was niets aan te doen de overeenkomst Avas gemaakt, de maat schappij Averd veroordeeld om te beta len. Een dienstbode Avaarschuwde mijn heer, dat het eten klaar was. Hij was juist bezig zijne tanden te borstelen. Toen de meid bij mevrouw in de ka mer kAvam, vroeg deze Bet, hebt gij meneer geroepen Ja, mevrouw meneer komt dade lijk. Hij scherpt zijne tanden al. ONSCHULDIGE TWIJFEL Is er bezoek geweest, Mietje? Ja, Mevrouw, iemand op een rij wiel. Een heer of eene dame Dat zou ik u niet kunnen zeggen, mevrouw. De stem Avas van eene dame, maar de kleeren waren van een heer. VOORZICHTIG Zeg, zou ik het duiwen wagen, den rijken bankier Goudsteen de hand zij ner dochter te vragen Zoo ik u aanraden mag, zou ik in uwe plaats dat eerst maar telephonisch doen. x DAPPER Oud soldaat. In den slag bij Wa terloo sloeg ik een aujand de beide bee nen af. Heer. Waarom den kop niet? Oud soldaat. Die Avas er al af. Een boerenzoon had meer dan gewone studiën gedaan, en zelfs latijn geleerd. Als hij in zijn dorp terugkwam, spotte hij altijd met de gemeenteraadsleden, en ATond deze onder zijne waarde. Later zelf lid gekozen, kwam hij om de eerste zitting bij te wonen, en vroeg aan den veldwachter, die aan het ge meentehuis stond Zijn de gekken al binnen? Neen, antwoordde de veldwachter, gij zijt de eerste. BIJ DEN ADV0KAAT Advokaat. Ja, mijn vriend, het spijt mij u te moeten zeggen dat Avij het proces met trommel en fluit verloren hebben. Boer. Ach dan moet ik ten laatste ook nog de muziekanten betalen x HIJ WAS SLIMMER Een zatterik Avaggelde langsheen de huizen en hield zich met beide handen aan den muur vast. Een stadswachter komt A'oorbij en zegt hem Hébaasken Kunt ge uw huis niet vinden Kom met mij mede, ik zal u te slapen leggen, Ohmijnherken lief, antwoordt de zatterik, spaar die moeite. Zieal de huizen zwijmelen hier voorbij, en zoo haast als mijn gevel komt, spring ik er seffens in. x HIJ ALLEEN Van Snul had in een zothuis gezeten en Avas er uitgelaten met een getuig schrift, dat hij genezen was. Eenigen tijd nadien kreeg hij twist in eene herberg, met eenige vrienden. Een dezer zei, zonder erg Och, zwijg, gij zijt zot. Zotriep Van Snul. Ik ben de eenige in 't heele geselschap, die een getuigschrift heeft, dat hij gezond van geest is. NIET VOOR HEM Maar, boer Drikus, weet ge niet dat ge hier niet moogt. rooken? Met. uwen vuilen tabak verpest gij de lucht Ik rook geen tabak, 't Zijn es- s^henMaren. x Zal ik eene zachte dood hebben vroeg een éénoogige aan zijnen dokter. Ja, was het antwoord, de helft zachter dan een ander, want gij moet maar één oog sluiten.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 3