DE DRAMA'S DER ZEE DeVeroiffenis van dsn Monnik Dood van den Voorzitter der Tweede Zweedsche Kamer Loontje komt om zijn boontje Hn Drie gedachten het lieL. Pr. Van I De stcemer «SHIP BURNED in voile zee verlaten. Onze photo stelt den kapitein Grigor en zijne vrouw voor, die beiden gered werden door een matroos. (43,te Vervolg.) Voorzeker had daar iets ongewoons plaats. Tarifa richtte zijn paard naar dien kant en drong door de nieuwsgierigen heen. Een uitroep van toorn ontsnapte hem toen hij het schouwspel zag, dat zich voor hem opdeed. Hij dacht er geene minuut aan, het lot der twee soldaten te beklagen, die onder het brandende dak verpletterd waren ook de wonden der beide aude> ren lieten hem volkomen onverschillig wat hem meer trof, was, dat de vluchte ling niet tusschen de dooden of gekwet sten gevonden werd. Landlieden, die langs den weg geko men waren, hadden den gewonde de eerste hulp verschaft. De eene soldaat, die den degen in de borst had gekregen, lag te zieltogen, de andere hield een stuk doek tegen zijne wonde, ten einde het bloed te stelpen Tricord,o wiens been gebroken was, schreeuwde erbarmelijk. Ten einde den gebochelde te bevrij den, had men 't lichaam van het paard, wiens knieën hij gewond had, opgelicht. Tot Tricordo keerde Tarifa zich 't eerst. Ellendige spion zegde hij, dat is uw werk vier soldaten gedood en de justicie beschimpt Ach senor, zegde Tricordo met een klagende stem, is het mijne schuld Dat is geen menscli, het is een duivel Ik had het middel om hem te vangen zoo wel bedachtHet dak in brand ie ste ken en de schuldige zelf te braden, al vorens hem u over te leveren, was dat niet vernuftig uitgedacht Ongelukkig is het dak, in plaats van op dien boos wicht te vallen, op de soldaten neerge komen. Een andere list was niet minder verstandig verzonnen, en toch beklaagt uwe hoogheid mij niet... Dat vervloekt paard heeft mij het been verbrijzeld, mij, die de gelukkige ingeving gehad had, het de kniespieren af te snijden, opdat het zijn ruiter op den grond zou werpen... En die ruiter? vroeg Tarifa. Die is ontsnap, edele heer, hij is ontsnapt, en is zoo onbeleefd geweest, mij van de honderd dukaten te beroo- ven, waarmee uwe edelmoedigheid mij wilde begiftigen... 0! wat een pijn! Uwe Excellentie moest mij niet hon derd, maar twee honderd dukaten be stellen... 0 mijn been mijn arm been Al genoeg gekermd, antwoordde Tarifa, tracht liever te antwoorden. -Ik heb zulke pijn, mijnheer! Gij kunt klagen, als wij den ellen deling weer gevat hebben, bij wiens vangst gij belang hebt. Ja, voor honderd dukaten ben ik erin betrokken honderd dukaten, edele heer Welken kant is hij opgegaan? Tricordo slaakte een zucht. Ondanks mijne pijnen, wilde ik toch mijn plicht doen. Het was mij on mogelijk mij te bewegen, maar ik had mijne oogen nog... De vluchteling heeft zich, nadat hij de soldaten met zijn de gen doorstoken en mij toegetakeld had, zooals gij ziet, van een ander paard voorzien, heeft het de sporen gegeven... en is vertrokken.... Welken kant op? Recht vooruit. Dan, zegde de rechter, is de jacht gemakkelijk hij is gewond, en zal geen geld hebben om ver te geraken. Maar, zegde Tricordo, lieden die ongustig jegens de justicie gestemd zijn, en er niet om geven, of zij een arm man van honderd dukaten berooven, kunnen hem opgenomen hebben. Wij zullen huizen, dorpen en ste den doorsnuffelen. Tricordo's oogen fonkelden. Wilt gij mij de honderd dukaten beloven, zoo ik u eene aanwijzing doe? Ik laat u de boeien aandoen, zoo gij niet spreekt, ellendigeWant tot slot urn rekening bewijst mij niets, dat ook niet dit eene komedie is, en gij geen medeplichtige van Esteban Murillo en graaf Aguidas zijt. Zoo waar ik leef ik u verraden Ik zal u mijne oprechtheid bewijzen, edele heer? Het Karthuizerklooster Porta Oceli ligt op zijn weg; door zoek het klooster Dat is de raad, dien ik u wilde geven. Tarifa riep zijne soldaten, en zonder zich den tijd te gunnen om Tricordo te antwoorden, gaf hij hen het volgende bevel Naar het Karthuizerklooster En zich tot de landlieden wendende Wat u betreft, brave menscken, helpt die ongelukkigen naar Valencia brengen, alsmede dien gebochelde, die ^eker >eel harder schreeuwt dan hij pijn heelt. Gij kunt morgen bij mij komen, dan zal ik u schadeloos stellen voor den tijd, dien gij er mee verliest. Eene sekonde later reed Tarifa den weg op. Na een uur bemerkte hij de witte mu ren van het klooster, en klopte driftig op de poort. Broeder Eugenio kwam, kalm en vreedzaam al gewoonlijk, open doen. Broeder, vroeg Tarifa op een toon, dien hij poogde te verzachten, is er on geveer een uur geleden niet een ge wonde reiziger hier gekomen erscheidene reizigers hebben ons reeds gastvrijheid gevraagd. Maar deze kan niet met de anderen verward worden... Hij had juist een ge vecht gehad, en zijne kleederen waren ongetwijfeld met bloed bedekt. Uwe Excellentie ge waardige zich mij te verontschuldigen, zegde broeder Eugenio; het is mijn plicht de deur voor de reizigers te openen en de heilige re- fel verbiedt mij het stilzwijgen te ver breken, ten minste zonder volstrekte noodzakelijkheid. IEr is geen grooter noodzakelijk heid, dan de justicie te helpen haren plicht te doen. Ik ben slechts een eenvoudige broeder, antwoordde de portier Van liet klooster gij zult mij wel veroorloven, den wil van mijn overste boven dien der menschen te stellen, hoe machtig zij ook zijn mogen Wilt gij den overste zeggen, dat de rechter Tarifa hem verzoekt te spre ken Gelief in deze zaal te gaan, zegde broeder Eugenio bedaard, ik ga hem van uwe komst verwittigen. Tarifa trad het klooster gansch alleen binnen zijn paard bleef buiten aan de soldaten toevertrouwd. Met een spoed, die door het gewich tige der gebeurtenissen verdubbeld werd, begaf broeder Eugenio zich naar de cel van den overste. Na gehoord te hebben, wat de portier hem kwam zeg gen, gaf' pater Eusebio het bevel, al de monniken aanstonds bijeen te roepen. Hij nam zijn staf en mijter, die hij als abt droeg, en ging vervolgens, door al de monniken gevolgd, naar beneden. Aan de deur van het klooster gekomen, zegde hij tot de broeders Wacht mij, bewaart deze teekenen mijner waardigheid ik wil ze niet dra gen, als ik voor de eerste maal voor Ta rifa verschijn... Zoo Heliodorus trachtte den tempel des Heeren binnen te ko men, zou het tijd zijn, voor zijne oogen niet de pracht ten toon te spreiden, die ons omgeeft, maar de majesteit van de macht, die de Hemel zelf ons heeft toe vertrouwd Pater Eusebio trad de spreekkamer binnen. Eerwaarde, zegde Tarifa op een slechts ter nauwernood ingehouden scherpen toon, gij hebt dezen morgend een ellendeling m uw huis opgenomen? ele armen, dat is waar, mijn zoon. Ik zegde een ellendeling, een mis dadiger... die zich bezoedeld heeft met het bloed zijner vrouw en die om die misdaad achtervolgd, zooëven de snood heid ervan nog bezwaard heeft, door de soldaten te dooden, die ik uitgezonden had om hem te vatten. De overste antwoordde niet. Begrijpt gij niet, pater, wat ik u wilde vragen? Voor hem te bidden? 0, zonder twijfel zullen mijne smeekingen ten He mel rijzen opdat deze hem genadig zij, en hem berouw geve, zoo hij schuldig is, of zoo hij onschuldig is, zijne onschuld in het helderste daglicht doe schitteren. Om daarover te beslissen, wil de justicie zich juist van Alonzo Cano meester maken. Do abt hoorde met gebogen hoofd en de armen in de mouwen van zijn habijt verborgen, Tarifa aan, zonder hem aan te zien. Wilt gij ons dien man uitleveren? herhaalde de rechter. Mijn zoon, antwoordde de overste, dit huis telt vele discipelen, maar geen enkelen Judas. Vergeet gij dat ik in naam der wet spreek Denkt gij er niet aan dat ik de christelijke liefde vertegenwoordig Gij moet mij den schuldige uitle veren Ik houd de ongelukkige hier Ik heb eerst zachtzinnig gevraagd, zegde Tarifa, thans beveel ik. De overste zag hem strak in het ge laat. Gij zult dus geweld gebruiken Dat zal ik. antwoordde de rechter ik heb daar mijne soldaten en op een wenk Gij kunt het doen als gij durft, broeder, hernam de monnik. Tarifa ijlde de zaal uit. Op een teeken van den overste opende een kloosterling het buitenste portaal, terwijl pater Eusebio naar zijne broeders terugging. Hij plaatste den mijter op het hoofd, nam den staf, dien hij als abt voerde, in de hand, gaf vervolgens een der broe ders een verzegeld perkament over en zegde Aanstonds moet gij het voorlezen. Tarifa kwam bij de soldaten terug. De moordenaar is hier, zegde hij wij zullen het klooster doorzoeken. De soldaten zagen elkander besluite loos aan, doch zij overschreden niette min den drempel van het klooster en kwamen in het portaal. Op hetzelfde oogenblik gingen de beide vleugeldeuren open en Tarifa zag pater Eusebio in al zijne vreedzame ma jesteit. Denkt gij mij ontzag in te boeze men met uwe monikken-processie zeg de hij, ik wil en zal binnen komen. De abt strekte de hand uit, die den ivoren staf droeg, en het kleed van den rechter aanrakende, zegde hij: Wacht een oogenblik. Zich vervolgens tot zijn sekretaris wendende, ging de monnik voort Lees, broeder. Deze las toen met eene langzame en gemakkelijke stem eene verordening voor van koning Ferdinand, heiliger ge dachtenis, waarbij deze aan het Kar thuizerklooster Porte Coeli het recht van vrijspraak verleende, en de Kerk machtigde met haren ban dengene te treffen, die het wagen zou, trots deze koninklijke verordening, den dorpel van het klooster te overschrijden en er een schuldige uit te halen, om hem aan de justicie over te leveren. Nog eene schrede verder, zegde de monnik op gebiedenden toon tot Tarifa, en ik sla u in den ban in naam van den H. Stoel, van welken ik daartoe do macht ontvangen heb. Tarifa verbleekte, maar hij durfde geen stap voorwaarts doen. (Wordt voortgezet.) De baron Carl Carison Boude, voorzit ter der Tweede Zweedsche Kamér, groot-officier van het Eere-Legioen, die op 63-jarige leeftijd schielijk gestorven is bij het vernemen van het overlijden zijner vrouw. Zijn lijk werd naast dit zijner vrouw geplaatst in het kasteel van Eriksberg. Drie zusters zagen zeewaarts, Hoog uit den torentop. Daar lnauwden in de verte Drie ranke zeilen op. En de oudste van de zusters Sprak, innerlijk voldaan Ziet, da ar komt onze vader Uit wijder luchtstreek aan. Wij zijn met drie gezusters De kapiteins zijn drie, Die elk een schip geleiden En de eerste dien ik zie, Die aanlandt in de haven, Wordt straks door mij vereerd Met dezen krans van roozen, Indien hij zulks begeert. Toen sprak d$ jonger zuster Hem, die de tweede landt, Stel ik mijn bloemenruiker. Begeert hij dien, ter hand. Toen sprak de jongste zuster Hem die de laatste landt, Schenk ik, indien 't mijn vriend is, Een kus tot liefdepand. F. EENS. a Loontje komt om zijn boontje zegt een oud Ylaamsch spreekwoord, waarvan de gelijkwaardige uitdrukking in andere talen mij nu juist niet te bin nen schiet. En daar ik op dit oogenblik den tijd niet heb er naar te zoeken, wil ik u liever eene ware geschiedenis ver tellen, waarvan ik deze week de treurige ontknooping vernam, en welke de be- duidenis van dit spreekwoord zeer wel opheldert. Te Antwerpen leefde over eenige ja ren een jong mensch van goeden huize, van groot© verwachting, Alfred Y was zijn naam. In stede van zijne rijke geestesgaven aan te wenden tot verede ling van zijn hart, tot vorming van zijn smaak, tot bevordering van 't geluk zij ner medemenschen, gebruikte of liever misbruikte hij die, om zicli den naam van eenen volmaakten modejonker, een lion of, gelijk men het toen hier te Antwerpen heette, een gants jaunes te verzekeren. Fraai van wezen, zwierig van li chaamsbouw, onberispelijk van kleeder dracht, modeprintje in den vollen zin van het woord, gold hij spoedig' als een van de elegantste cavaliers als een van die fashionnables die het meest verdienden den toon te geven. Alfred Yrekende het tot eene van zijne gewichtigste bezigheden, zich on vermijdelijk op alle voorname wande lingen, concerts, bals, op alle feesten in één woord, te laten vinden maar verre weg de gewichtigste van allen was voor hem die van zoovele jonge burgersmeis jes het hoofd op hol te brengen, als maar immers mogelijk was. Onder die meisjes waren er soms die haar lot wel een weinig verdienden, dat is die niet beters vroegen dan door den jongen heer zich te laten in 't verderf storten. Deze waren het minst te bekla gen, wanneer hij na eene poos den ver liefde bij haar te hebben gespeeld, haar met hare schande zitten liet, om naar andere lieven om te zien, en dezelve ins gelijks, na een kortstondig verkeer, toereikend nochtans om haar door de menschen met vingers te doen nawijzen te verwaarloozén, te verlaten, op te lappen gelijk hij zegde. Er waren echter andere, die haar lot in 't geheel niet verdiend hadden, die zedig en deugdzaam, tot op den stond, dat zij hem leerden kennen, aan zijne huichelarij, aan zijne verleidingskunst alleen haar hartzeer en hare oneer te danken hadden. Therezeken G.... behoorde tot deze laatsten. Ze was een allerliefst kind, blauwoogig, blondlokkig, blank van vel, rood van wang, fijn van wezen, ten ger van leest, en verder braaf, lieftallig, eerbaar en verstandig. Verstandig is het woord dan; wat helpt verstand, als een meisje bemint En zulks was bij There zeken het geval. Alfred woont in de buurt van hare ouders goede kruideniers. Zij za°- hem dagelijks voorbij haar venster k(> men, haar beleefdelijk en eerbiedig groeten. Dat maakte indruk op haar .jong gemoed ja, hij was een voornaam heer, en zij eene eenvoudige burger dochter. Kortom, ze kreeg hem lief, zon der zelve het te weten, en toen zij hem later, k weet niet meer op welk bal, ontmoette, alwaar ze met hare ouders zich bevond, toen hij haar ten dans kwam vragen, en haar, onder het dan- sen» Refde zwoer en trouw tot in den dood toen was zij zoo bestaan, zoo ont voerd, dat ze de macht niet had hem hare liefde te verbergen, en dat was haar ongeluk. 't Was haar ongeluk; want, Alfred be- minde haar niet, en zocht haar enkel te bepraten, uit ijdelheid, om met hare verovering bij zijne vrienden te pron ken, die sedert lang den mond vol had den van den lof harer schoonheid. Ook was t hem weldra niet meer ge- uoeg, dat ze hem beminde. Hij eischte bewijzen van hare liefde. 'k Zie den lezer het voorhoofd fronsen; hij beeldt Z1r i iU'i J°n^er het meisje haren plicht deed vergeten. De lezer heeft on gelijk dat kon Alfred niet. ThJ|| was te braaf, en werd te wel do ouders lie waakt. Doch ziehier jü zijne vrienden gelooven, dat zij was, niet met woorden, foei~e was hij te fijngevoelig, t© co Je faut voor maar met daden. Zoi ge zij, op andere bals veel, schier ui n lijk met hem; zoo liet zij hen jd, waaier, haar carnet haai kl fleschje bewaren zoo fluiste geerne met hem voort, tijdens ei dans zoo schonk zij hem, als vroeg, een bloemken uit haren j alles zonder erg, het alles in deugd maar toch. ni Kortom, ze handelde niet ver zooals ik zeg, ofschoon hare oudi ie]j kwaads vermoedden, dewijl z kwaads zagen, dewijl niets kwj beurde, en integendeel nog al waren met de opmerkzaamheid meê de rijke buurzoon hun kin eerde pe En het gevolg? Wat zal il jlc £?en Bij al dat de ouders ge; nIH reu in de deugde van Thereze jji deze zich weinig of niets te v j. had, dacht de wereld er gehee jjj over. In de beleefdheden en d ?re' tendheid van Alfred zag zij een ucjj gen hartstochtin de kleine van Therezeken het bewijs va val. De vrienden brachten het h je door aanmerkingen Alfred h jje door berekend stilzwijgen. Bij slot van rekening was spr ken, hoe onschuldig ook, zoo compromitteerd als ergens een meisje, met wie de jonge heer raa gevrijd. Wat hem betreft, van blik, dat iedereen hem den ge minnaar van 't schoone kruide ken geloofde en noemde, was»gSC daan, verwijderde zich, en ged: n jegens haar, net alsof hij haar bijzonder kende. reu Ha ja, 't. gevolg Het was rezeken begon te .treuren, g-el veldbloem, wier stengel door zen windruk 'werd verbroken eerst in eene sombere zwaarmo verviel, die later in onnoozelhei Eei derde, die tot waanzin oversl nhc haar, na eenige maanden, in heiosj' deed bezwijken. En Alfred YNog een 8 nog jaren speelde hij zijne rol deneld, van verleider. Toen we: et> keren dag verliefd, maar ern T~ lief'd, op eene jonkvrouw ui '^s stam, die te Parijs in 't pension geweest, en van daar met eel®*" dosis behaagzucht, en ge ^iei arsenaal kokettestreken in 't o ne huis was teruggekeerd. Na hi oot bidder lang, zeer lang te hebbe draai gehouden, wilde zij er' ï0r® wel in toestemmen haar vader, '?T de zaak bijzonder gesteld sc hfik' gehoorzamen en den lion h te schenken. jk k Eens getrouwd, achtte zij h© iwa plicht, hare liuisg'enooten zoo 4 lijk, te plagen, te kwellen, oDar te maken. Mijnheer haar e< 1 vooral was er erg aan. Hij vBmn eerste dienstbode, haar slaaf, het zich getroosten want hij 'Xf11 haar en zij hem niet. Yoeg da En hare behaagzucht overhand tïne.1! zij voor de vrienden van Alfre rwU en luchtjes te meer, naarmate iiar. hem te minder had. Dat maa ^01c^ razend, maar kon hem toch iren, besluiten, het looden juk van !n te schudden, 't Ging zoo verre, 8 te hem zoo lang tot een speel luimen en grillen, ze deed hem teerende vernederingen onderjoane ke dwaze streken uitvoeren, da T zeer belachelijke persoonaadje Hf 1 lijk, op zijne beurt, met ving j® A wezen werd. Hd, Hoezeer hij zijne wederhelf minde, besefte hij zijn toes deed hem in eene sombere zwa D1'"el heid vervallen, die later totb' oversloeg, die hem, zes jarei 6' ulc utiii, 4ca JitlcL dood van Therezeken G...., d !Won eenige dagen, in een dolhuis r we zwijken. Loontje was om zi, Hnne gekomen. J Öp c 't Zingen is de ziel van 't le 't Zingen is 't gewiekte woe Aan den sterveling gegeven djfel Die zich aan geen kommer Vorsten wonen in paleizen Waar de wijn bij golven v] Maar zij zitten som te peize j Neen, de vorsten zingen ni 't Zingen is de tolk der vrij Die geen meester kent dan t Zingen is de stem der bli zc Die elk leed en last bespot Ti - ia zet tloovimg en minister stijg< hap v Als een ster die ras verschil jn en Maar de zorg doet zangen z fg'emc xu.aai ut- zurg aoei. zangen z jb Neen, de slaven zingen nie no kii kra t de ;est In ie ui kwijl agt En e oedve 't Zingen is een heilig offer 't Is een bede in lust en no< re zl( Waar de brave zonder koff n de me Bat i 1! Boch fere zie Zich in uitstort, rein en gr< Goddeloozen pralen, pronk Op al wat de wereld biedt, Maar geen lied is hun gesel die r( Neen, de boozen zingen nie iden j te b Hij v j ook En d

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 2