Het allernoodzakelijkste Het uitverkorene roosken lerfft ALLERLEI Thi 1 do In 't salon wachtten de vrouwen op oand; ze waren bijeengezeten net als gelen die bij 't opkomen van een on- der samenscholen. Eene onder hen had het hoofd gebo- e r ofe en t oor geleend aan een nog ver hen jderd gerucht dat scheen den trap op klimmen. 't Is Karei die weerkeert, meende P3 Zoc haai liste is ei als Denkt ge 't. Ik ben er van overtuigd... ik heb stijgstoel hooien stilhouden... 't is ne stapzie hij is daar!... Hij zal thans wel zeker nieuws oud' «ebrengen. kwi al lieid kin een ine va i h De deur vloog open en een lange, jon- i'iheer, geheel in 't zwart gekleed, trad nnen. Hij gevoelde terstond dat allen te ge- e hem wilden ondervragen, hee Hij legde zijn lederen tesch vol pa- ïren boven op de piano en sprak een- udig weg Er is niets aan te doen Niets aan te doenherhaalden de h ie vrouwen en 't gilde als een pijn- ke weergalm door de kamer. Niets? Hebt ge Monseigneur gezien... en bproken Ja... O! daar was niet de minste raadheid bij... maar 't is hem onmo- lijk toe te staan. Hij mag volstrekt et immers, alle Senators of Yolksver- 1( genwoordigers die de scheidingswet s sschen Kerk en Staat stemden, zijn in n ban of excommunicatie geslagen en buiten het gemeenschap der H.Kerk rende en stervende mogen zij geene rk binnen, tenzij hun gegeven woord £e' tdrukkelijk ingeroepen wierd... It, Hoopt ge 't?.. Doch neen rmoi i i dhei Eene doodsche stilte keevschte bij het ersl nhooren van die woorden... doch een he 'osje en men hernam Dan gaat men zijn lijk begraven i g dat van een hond Ik herhaal het: wij kunnen anders 'Jet, daar is anders niets mee te doen. 't. Is nochtans de eerste maal dat lks in onze familie plaats heeft!... j-— Indien ik nog eene poging aan- ende en nog eenen stap verzette, mis- hien zou men toestaanonderbrak ne der jonge dochters. Ik ken een oot-vicaris Mijne allerliefste zuster, ant- oordde de jongeling, 't is zeer pijnlijk ior u, maar daar is geen zalf aan te scjJ. rijken. En indien een priester thuis het jk kwam belezen.... en den doode met eijwater kwam besproeien?... bij voor- zoo ield mijn gewezen cateckismuslee- OI arP ij v emmen. Geen priester zal ooit daarin toe- 0 dan gaat ons ongeluk alles te ven.... (la En terwijl de jonge heer met den op- (j ti »ner de lijkplechtigkeden regelde lfr6 rwijl het droevig nieuws van 't salon tejiar de keuken overvloog... terwijl ver- heidenen er tegen opkwamen... en an- ren het in 't herte goedkeurden, gin- 'ii de vrouwen, afgemat en ontmoe- gd terug naar de kamer waar het lijk as tentoongesteld.... Hij lag daar, de door den dood over- onnen, op zijn praalbed. Te vergeefs schikte men hem op met ne toegenegene bezorgdheid Te vergeefs werd hij gesierd, gebor- eld, gekleed en gedecoreerd ugij Hij is dat koude en killig, dat stil les tijgend en indrukwekkend ding ge- l( )rden dat .de ziel verliet en de verrot- &g beloert. Op dat wassen voorhoofd staan zijne 'one gedachten nog te lezen; de boog U1S v wenkbrauwen staat nog immer ge- annen men zou waarlijk meenen dat nog onderzoekt en ondervraagd kin steekt uit en schijnt te wijzen krachtdadigheid c n zegt ons genoeg ,t de man een vooi vechter moet ge- Esest zijn. Okoevele vooroordeelen i itstonden er niet achter dat breed e orhoofd «*oc hoofd stak er toch zooveel vei üjfelleer nopens menschen en zaken ier ie uitgedoofde oogen zagen toch zoo ,u kwijls, en dat tot in 't diepste, die lee- 5 jke menschenziel die niet anders na- agt dan gelddan dat vervloekt naa Hi ran rre pee. ein da dje ing heli :wa% tot arei d uis 'ize^ld ni En nochtans iedere in rouw gehulde oedverwante dacht dat God wel reke- blj Qg zou houden van dat wreede en on- eedoogende tijdstip, van den waanzin in zeker midden... en van de gemeen- Jg( hap van begeerige zielen, die er op uit •hi< jn en alles in 't werk stellen om tot u z igemeenen welstand te geraken en al- 'e jd meer en meer te kunnen genieten... Dat is buiten kijf.... en zonder twij- I'er^ Doch er leven insgelijks op aarde an- 1101 ire zielen. Waarom gaf hij dan niet toe n de nieuwsgierigheid die andere zie- gr te bestudeeren hebben ink Sij wist nochtans maar al te wel dat ook eens moest sterven!... En de arme vrouwen, afgemat door die redeneeringen, knielden eindelijk den plankenvloer der kamer en ween den bitterlijk vóór het beeld van Dezen, die ook eens vóór 't lijk van Lazarus tranen stortteNiet te min waren zij de opgelegde en allerdroevigste beslis singen indachtig Want van nu af scheen het te klaar en te duidelijk dat die man, zoo slim en zoo geslepen in gewichtige en belang rijke zaken, nochtans niet te huis was in de bijzonderste en noodigste zaak. Die had hij totaal vergeten, 't Scheen dat die vooruitziende politieker, die vijf tig jaren op voorhand de zwenking en de ontwikkeling der nationale fortuin narekende, verzuimd had die allereerste en allernoodigste voorzorg te nemen van 't fortuin te verzekeren en die rijkdom men te verzamelen die hem in eeuwig heid moesten bijblijven. Wat baatte het hem thans tot twee maal toe minister geweest te zijn? Tot wat zal 't hem dienen zooveel gerucht en lawijd veroorzaakt te hebbn Zal het bestuur van 't land hem nu nog van pas komen Dat alles was verleden tijd... En het verleden, o! dat is te ge ring om door de kleine hand van een wichtje gegrepen te worden. Dat alles zijn zaken van zoo weinig aangelegenheid, die nochtans, wanneer zij door een godvruchtig gedacht gehei ligd op de zalige eeuwigheid kunnen geënt worden en voor altijd in 't andere leven groeien en bloeien.... Dat gedacht wierd hij niet gewaar ongelukkiglijk of ten minste als staatsman heeft hij het nooit geuit en geopenbaard. Het daartoe noodige woord heeft hij nooit uitgesproken Wanneer hij die overgeweldige reu- zenpuinen aanschouwde en die monster achtige diefstallen zag opeenhoopen en dat wel door mannen die hij in den grond van 't hert verachtte, toonde hij noch spijt noch leedwezen. Hij stierf belast en beladen.... Hij stierf zonder vergiffenis bekomen te hebbendoch, wanneer smeekte hij er om?.... En dan, kon de H. Kerk ten zijnen opzichte anders te werk gaan dan zooals zij werkelijk deed? Terstond zullen de lijkdragers hem komen weghalen en, niettegenstaande de decoratiën en de eeretitels, de luid ruchtige en doorluchtige deelnemingen in het rouwbeklag; ondanks de menig-r vuldige kransen en kronen van frissche bloemen en de beschrijving van eene heldere herfstzon, zullen zij hem in de vergetelheid van eene houten kist stop pen. Dan zal hij van hier vertrekken zon der priester, zonder de kleinste benedic tie, zonder liet minste houten kruisje op zijne laatste verblijfplaats. Hij zal optrekken veel armer dan de armste werkman onzer voorsteden wiens stoffelijk overblijfsel ten minste nog ter kerke gedragen en nog belezen wordt. Want onze moeder de H. Kerk is zoo goed en zoo medelijdend voor hare ge trouwe kinderen die van deze wereld scheiden. Hij zal van hier optrekken, en nog eens voor de laatste maal ondergaan en onderstaan die afgezaagde en officieele redevoeringen. En daarna.... zal God er zich mede bemoeien of liever, 't is al geklonken bij God. 't Is de straf die aanvangt en begint. Wat zou dat aangezicht weergeven, indien er de ziel wederom in mocht le ven?.... indien die lippen mochten open gaan om het zoo wel weggestopt geheim te veropenbaren? 't Was nogmaals de vraag die vrou wen zich stelden. Zij bleven geknield en baden immer voort., want zij beminden hem en zouden hem willen verlossen. En de overigen, zijne ambtgenooten, zij die zich nog onder de dooden niet be vinden, zullen waarschijnlijk in 't diep ste van hun ongerust en woelig hert hooren weerkHnken Die Kerk die ik verachtte en bestal, blijft altijd en niettegenstaande haar hoofd recht in de lucht steken zij schijnt te wachten op het noodlottig uur der noodlottige en onherroeplijke uit boetingen. Zij verwacht mij insgelijks. Ik ook, zal mijne beurt krijgen... Ik ook, zal moeten kiezen: of te wel te blijven voortdoen ep voortwerken met de dwazen.... of wel op mijne borst te kloppen en uit te roepen a Christen gelöovige, ik heb tot hiertoe mijn eigen zei ven bedrogen. O H. Kerk, ons aller Moeder, blijft altijd ook de mijne!... Hoe ongelukkig ware 't voor mij, indien ge eens uwe deuren moest dicht houden en geen doortocht aan mijne stoffelijke overblijfsels verleenen Welke eeuwigdurende schande zou het niet wezen voor den naam, zoo fier en zuiver tothiertoe gedragen door mijne kinderen... en mijne lieve klein kinderen!... Daarom keeren wij ons tot God, om te leven en te sterven in zijne viiendschap. En, het lijk van den in den ban gesla gen christen volgende, zullen er nog ze- üere mannen gevonden worden die den ken aan bemiddeling en verzoening. (Naar Pierre l'Ermite.) In een der rijkste en vruchtbaarste landen van Europa stond weleer de prachtigste en sierlijkste lusthof, die ooit op aarde door schoonheid en luister had uitgeblonken. Hij werd hoofdzakelijk ten genoegen der jonge vorstin, de dochter des ko- nings, gekweekt, verzorgd en met aller lei zeldzame bloemen, voornamelijk met rozen beplant. Talrijke tuiniers, onder liet bestuur eens kundigen bloemkweekers, waren met het oppassen der parken en broei kassen gelast. Ieder beieverde zich om de jonge vorstin te believen; de bloem- kweeker deed zijn best om haar nieu wigheden te bezorgen en haar door zeld zaamheden te verrassen. Elkeen wist dat bloemen haar liefste behagen waren. De jonge vorstin bespeurde iets schoons, iets treffends, iets idealisch in de roos die bloem bekoorde haar uit ter mate, zij meende in het ontluikende knopje hare eigene beeltenis te zien zij trof er al de lieftalligheid, al de zachtaardigheid, al de bekoorHjkheid in aan, waarmede zij zelve naar men haar dagelijks zegde begaafd was. De plaats, welke de jonge vorstin dan bij voorkeur in den grooten lusthof be zocht, was het rozenpark geen dag ging voorbij of zij smaakte er het zoet ste genoegen hoe bekoorHjker de ont luikende roosjes bloeiden, hoe bevalli- fer de jonge vorstin lachte hoe weliger e jonge plantjes opgroeiden, hoe krachtiger de koningsdochter zich tot volwassenheid ontwikkelde. Onder de ontelbare roosjes, was er één dat gansch hare voorliefde genoot, zij koosde en koesterde met eigene han den het uitverkorene bloemeken het scheen haar toe, dat er eene soort van sympathie tusschen haar en het lieve gewas kon bestaan, en dat haar wezen met het wezen van het brooze plantje kon in verband staan. Haar geluk scheen in het nog geslo- tene knopjen der eerste bloeme des jaars besloten zoo naïef dacht de jonge vorstin, zoo engelachtig sleet zij bij bloemen en planten, haar jeugdig en vreugdig leven Er stonden in den lusthof nochtans vele andere rozen, die insgelijks schoon en prachtig, ja, weliger en prachtiger dan het uitverkorene roosjehunne toppen en knopjes verhieven en glansden met rijkere kleuren en geuren; en even wel wekten, zelfs de laatst nieuwe soor ten, om van geene ouderwetsche boeren- rozen te gewagen,weinig of niet hare aandacht, sedert zij hare voorliefde op het éénige roosjen had gevestigd. De pimpernellen-rozen, de capucienen-ro- zen, de dubbele gele en witte rozen, de damast-rozen, de honderdbladerige ro zen, de muscaten-rozen, de banks-rozen, de hybriden-rozen, de altoos groenblade- rige rozen, de therozen van Indiën, de bengaalsche rozen, de porthands-rozen, de rozen van Kamtschatka, dit alles moest bij haar onderdoen voor het uit verkorene Mostroosjen In hare idealische droomen van geluk, in haar onafgebroken genieten van het zaligst heil, verre verwijderd van alles wat wij gewone menschen rampen en tegenspoed noemen, was alles eens voor haren geest, terwijl zij in hemel- 'sche geneugte verzonken, zich eenen en gel voortooverde, die zich op de Most- roze te rusten zette. Het scheen haar dan, in hare beko- rene verbeelding toe, dat de Engel het roosjen zegende, omdat hij daar eene goede rustplaats vinden kon en geene doornen te vreezen had, dewijl dezelve met overvloedigen most bezet waren en aldus de rosse van hare eenige onvol maaktheid de doornen ontdaan was. En van dien stond af was de Mostroos de uitverkorene bloem der jonge vorstin geworden Yan dan af had zij hare beel tenis in het bloemeken gezien!... Het roosje was immers met most oinzet als zonder doornen, en zij, de vorstinne door eindelooze genuchten omringd als het ware zonder kom mer De bloeme bloeide welig, de vorstinne groeide zalig!.... De vader der jonge vorstinne had tot dan toe ongestoord zijnen machtigen koningsscepter gezwaaid en zijn volk in rust en vrede bestuurd. Doch thans broeide er aan de kimme eene wolk die tot een on weder kon aangroeien. De rust en de vrede, de groei en de bloei van zijn volk hadden den nijd eens machtigen uabuurs opgewekt. De koning zag met kommer het on heil te gemoet en deed wat hij kon om den storm van zijn beschermde volk af te weren; maar, hij ondervond, tot zijn groot spijt, dat men wel doet wat men kan, maar niet wat men wil, vooral wan neer de driften der menschen in 't spel zijn. Een oud spreekwoord zegtMen rust zoo lang een booze gebuur het niet ver hinderen wil. Dit was hier volkomen het geval. De niidige nabuur zocht, wat de ko ning ook deed om zulks te verijdelen redens tot twist en tweedracht; hoe meer de koning zich ter minne beijver de, hoe meer hinderlagen men hem op zijne wegen bracht; want de vijand meende m 's konings vredezoeken verle genheid en machteloosheid te zien; hem docht dat de koning den strijd niet wa gen dorst. De oneenigheid groeide tusschen de twee volkeren aan, en de vijand bereidde zich om. zonder verwijlen, de wapens te vatten. De koning moest, naar de spreuk dei- wijzen, het gevaar in bet gevaar niet ontzien, maar naar middelen zoeken om den storm weerstand te bieden. Hij hoefde een weiwillenden nabuur ter zijner hulpe te krijgen, om den machtigen vijandelijken nabuur van zijn grondgebied af te weren. Hij verzocht zulk eene vriendelijke hulp van eenen vriendelijken nabuur, en er werd hem vriendelijken bijstand versproken, op voorwaarde nochtans uit vriendelijke overeenkomst zijne dochter den zone van den helpenden vorst ten huwelijk te schenken. De koning willigde dit vriendelijke verzoek dan ook in zijn kind zou im mers bij een huwelijk met den zoon van een machtigen vorst niet ongelukkig wezen daarenboven het gold hier de redding zijns lands Het vijandelijke rumoer liet zich in- tusschen hoe langer hoe vreeselijker hooren; de storm naderde, ja, was onver mijdelijk geworden!... Het huwelijk diende dan, zonder ver wijlen voltrokken te worden onmiddel lijk daarna zou de gemaal der jonge vorstin, in eigen .persoon, een kloek uitgerust leger tegen den vijand des ko nings aanvoeren. In allerijl werd het huwelijksfeest ten schitterendste, ten prachtigste voorbe reid Het gansche land zou om het hu welijksheil der jonge vorstin jubelen vooraleer de wapens voor den koning te nemen het volk zou eerst juichen en dan zijn bloed voor de vrijheid des va derlands vergieten Het uitverkorene roosjen bloeide in- tusschen lieflijk voort het knopjen was nu, onder 't kozen en 't zoenen der jon ge "s 'stinne, welig ontloken en spreid- ne kleuren en geuren prachtig ten toon. De dag des huwelijks brak aan Vlaggen en wimpels zwierden op hui zen en tempels van steden en dorpen Het volksgejuich steeg ten hemelAl gemeen was de vreugde luid klonken de zegegalmen Wilde men het vijandelijke krijgs rumoer in de verte verdooven of ver gat men bij lossere vreugde het nade rend gevaar? Het gewijde gezang weêrklonk bin nen de tempelwanden, de wierook walm de ten gewelve en de jonge vorstin trad, aan de zijde haars jeugdigen verloofde, ten altare des Heeren, om van den grij zen priester de zegening des huwelijks te ontvangen. Hoe schoon, hoe prachtig, hoe ver rukkelijk was thans de jonge vorstin want zij had haar hoofd met het uitver korene roosken getooid en hoe bevallig schitterden beiden, de vorstin en het roosken hoe glansden zij lief hoe lach ten zij hemelsch hoe groot was het heü, waaraan zij zaligheid dronken!... En het volk juichte luider, verhief zijne kreten al hooger en kooger, o ver- galmde stad en veld met zijne huwe lijkszangen Maar het krijgsgebrom, dat, vrees lijk als een helgebraaksel, uit den af grond oprees, kwam plotseKngs en zang, en klank, en vreugde stooren Te wapen klonk nu de kreetTe wapen voor de vrijheid van liet vader land De vijand naakt! onze muren zijn bedreigd Vrijheid of dood! klonk het moedig uit 's jongen vorsten mond, en hij ijlde van het altaar des huwelijks om zwaard en kuras te omgorden, vóór nog de grijze priester den zegen over het vor stelijke huwelijkspaar had ingeroepen De strijd ving aan het gevecht was hevig!.... de slachting afgrijselijk! de stad werd bij verrassing overwel digdgeplunderd en verwoest!... Gedurende drie dagen hield de schrik kelijke vernieling aan Op drie dagen had de woeste vijand zich zat gevierd, zijnen plunderlust en bloedzucht vol daan Na drie dagen waren de puinen met lijken bezaaidde stad was als een uitgestrekt en afgrijselijk kerkhof ge worden Het lijk des konings en dit des jon gen vorsten lagen verminkt onder die der talrijke dapperen, welke voor de vrijheid des vaderlands gesneuveld wa ren De oude priester had de jonge vorstin, gedurende den storm veil gehouden haar leven was buiten gevaar gebleven. Maar bij het lijk haars vaders, bij dit haars verloofden en op het zicht der al- gemeene verwoesting haars vaderlands, liet zij treurig het hoofd neerhangen en bukte onder het drukkendste weeal haar heil, al hare zaligheid was op eens, en zoo vreeslijk verzwonden de ver gankelijkheid zweefde met hare afgrij selijke gedaante voor haren geest, ter wijl het halfverstorvene roosje haar toe sprak Het aardsche schoone is broos Voor 't meisje en voor de roos. ALS HIJ WAKKER IS Een dronkaard was wederom zat ge lijk een oude Zwitser. Toen hij 's ande rendaags 's morgends in zijn bed lag te ronken, kwam zijne vrouw hem zeggen dat zijn beste vriend van eene geraakt heid was gestorven. Zoozegde de dronkaard, en neep zijne oogen weer toe; dan zal ik wat be droefder zijn, als ik wakker word. Eenige boeren kloegen over de belas tingen die hooger en hooger werden. Maar, vrienden, zegde de ambte naar, 't is allemaal voor uw goed dat ge betaalt. De regeering wil niets anders dan uw goed. Dit weten wij wel, zegden de boe ren, dat zij ons goed wil maar wij ge ven het niet geerne. SLECHTE GEWOONTE Een schippersgast, anders geen kwa de kerel, had de gewoonte van te vloe ken en wilde zich maar geen geweld aandoen om zich van die leelijke ge woonte te ontmaken. De pastoor van het dorp sprak met den schippersbaas en zegde Ja, Jan, ge moest het hem belet ten, al zoudt ge uwe hand voor zijnen mond houden. Ach, mijnheer Pastoor, zegde de baas, hij vloekt dwars door mijne hand heen. x Een vader kreeg stalen voor een frak te kiezen. Hij zegde aan zijnen zoon meê te kiezen. Deze bezag al de stalen langs de keerzijde. Gij ziet altijd aan den verkeerden kant, zegde de vader. Ja, antwoordde de zoon, dit doe ik omdat, als gij den frak hebt afgedra gen, ik hem gekeerd krijg. GOEDE RAAD Schaamt gij u niet te bedelen zegde een gierigaard tot eenen armen man, die hem om eene aalmoes bad, gij zijt nog jong en sterk, gij kunt dus werken Gij schijnt mij verkeerd begrepen te hebben, Mijnheer, antwoordde de be delaar, ik vroeg u om geld, niet om raad. EEN VERDIENSTIC SOLDAAT Een grenadier der garde té Berlijn stond eens op schildwacht aan den ko- uinklijken tuin. Zijn makker bezocht hem-op zijnen post, en nauwelijks ston den zij een oo^enblik te praten of plot selings liet zijn makker hem staan en liep weg. De grenadier zag verwonderd op en verschrikte nog veel erger dan zijn kameraad; want de Koning zelf was geen zes schreden meer van hem verwij derd. In den angst nam de grenadier het geweer en presenteerde. Kerel, zegde de Koning, wat hebt gij gedaan? Kent gij dan het verbod niet? Achantwoordde de verschrikte grenadier, Uwe Majesteit vertelle het toch niet aan mijnen kaporaal, want de ze zou mij zeker dood ranselen. De Koning lachte eens hartelijk over dezen eenvoudigen inval en verschoon de den grenadier. HIJ HAD HET VERKEERD OP Een kleine jongen kwnni in de statie van Brussel een kaartje van Brussel uaar Antwerpen voor zijnen vader ha len. Hier is het, kleine, zegde de be ambte, maar let wel op dat gij het niet verliest. Waarom haalt het uw vader zelf niet Vader stuurt mij, antwoordde de jongen, omdat de kinderen maar half geld betalen. ZICH BESCHAMEN Onlangs stond een net gekleed reizi ger te Brussel voor eenen winkel. Plot- seling's voelde hij eene beweging in zij nen zak. Zich omkeerende, zag hij een knaap die juist zijne hand terugtrok. Nog zoo jong, riep hij hem toe, en reeds een dief! Gij zult nog in de ge vangenis geraken schaam u Gij moest u schamen, antwoordde de knaap, in de hoofdstad komen en geen geld op zak te hebben. x TE DRUK Huisbaas. Manneken, geef dit briefje^ eens aan uwen vader en vraao- hem of ik het geld van de huishuur kan ontvangen. Jongen. Dat denk ik niet, mijn heer want vader heeft het veel te druk met mpakken. Wij poetsen van nacht stillekens de plaat.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 3