Het allernoodzakelijkste
Het uitverkorene roosken
lerfft
ALLERLEI
Thi
1 do
In 't salon wachtten de vrouwen op
oand; ze waren bijeengezeten net als
gelen die bij 't opkomen van een on-
der samenscholen.
Eene onder hen had het hoofd gebo-
e r ofe
en t oor geleend aan een nog ver
hen jderd gerucht dat scheen den trap op
klimmen.
't Is Karei die weerkeert, meende
P3
Zoc
haai
liste
is ei
als
Denkt ge 't.
Ik ben er van overtuigd... ik heb
stijgstoel hooien stilhouden... 't is
ne stapzie hij is daar!...
Hij zal thans wel zeker nieuws
oud' «ebrengen.
kwi
al
lieid
kin
een
ine
va
i h
De deur vloog open en een lange, jon-
i'iheer, geheel in 't zwart gekleed, trad
nnen.
Hij gevoelde terstond dat allen te ge-
e hem wilden ondervragen,
hee Hij legde zijn lederen tesch vol pa-
ïren boven op de piano en sprak een-
udig weg
Er is niets aan te doen
Niets aan te doenherhaalden de
h ie vrouwen en 't gilde als een pijn-
ke weergalm door de kamer.
Niets?
Hebt ge Monseigneur gezien... en
bproken
Ja... O! daar was niet de minste
raadheid bij... maar 't is hem onmo-
lijk toe te staan. Hij mag volstrekt
et immers, alle Senators of Yolksver-
1( genwoordigers die de scheidingswet
s sschen Kerk en Staat stemden, zijn in
n ban of excommunicatie geslagen en
buiten het gemeenschap der H.Kerk
rende en stervende mogen zij geene
rk binnen, tenzij hun gegeven woord
£e' tdrukkelijk ingeroepen wierd...
It,
Hoopt ge 't?..
Doch neen
rmoi i i
dhei Eene doodsche stilte keevschte bij het
ersl nhooren van die woorden... doch een
he 'osje en men hernam
Dan gaat men zijn lijk begraven
i g dat van een hond
Ik herhaal het: wij kunnen anders
'Jet, daar is anders niets mee te doen.
't. Is nochtans de eerste maal dat
lks in onze familie plaats heeft!...
j-— Indien ik nog eene poging aan-
ende en nog eenen stap verzette, mis-
hien zou men toestaanonderbrak
ne der jonge dochters. Ik ken een
oot-vicaris
Mijne allerliefste zuster, ant-
oordde de jongeling, 't is zeer pijnlijk
ior u, maar daar is geen zalf aan te
scjJ. rijken.
En indien een priester thuis het
jk kwam belezen.... en den doode met
eijwater kwam besproeien?... bij voor-
zoo ield mijn gewezen cateckismuslee-
OI arP
ij v emmen.
Geen priester zal ooit daarin toe-
0 dan gaat ons ongeluk alles te
ven....
(la En terwijl de jonge heer met den op-
(j ti »ner de lijkplechtigkeden regelde
lfr6 rwijl het droevig nieuws van 't salon
tejiar de keuken overvloog... terwijl ver-
heidenen er tegen opkwamen... en an-
ren het in 't herte goedkeurden, gin-
'ii de vrouwen, afgemat en ontmoe-
gd terug naar de kamer waar het lijk
as tentoongesteld....
Hij lag daar, de door den dood over-
onnen, op zijn praalbed.
Te vergeefs schikte men hem op met
ne toegenegene bezorgdheid
Te vergeefs werd hij gesierd, gebor-
eld, gekleed en gedecoreerd
ugij Hij is dat koude en killig, dat stil
les tijgend en indrukwekkend ding ge-
l( )rden dat .de ziel verliet en de verrot-
&g beloert.
Op dat wassen voorhoofd staan zijne
'one gedachten nog te lezen; de boog
U1S v wenkbrauwen staat nog immer ge-
annen men zou waarlijk meenen dat
nog onderzoekt en ondervraagd
kin steekt uit en schijnt te wijzen
krachtdadigheid c n zegt ons genoeg
,t de man een vooi vechter moet ge-
Esest zijn. Okoevele vooroordeelen
i itstonden er niet achter dat breed
e orhoofd
«*oc hoofd stak er toch zooveel
vei üjfelleer nopens menschen en zaken
ier ie uitgedoofde oogen zagen toch zoo
,u kwijls, en dat tot in 't diepste, die lee-
5 jke menschenziel die niet anders na-
agt dan gelddan dat vervloekt
naa
Hi
ran
rre
pee.
ein
da
dje
ing
heli
:wa%
tot
arei
d
uis
'ize^ld
ni
En nochtans iedere in rouw gehulde
oedverwante dacht dat God wel reke-
blj Qg zou houden van dat wreede en on-
eedoogende tijdstip, van den waanzin
in zeker midden... en van de gemeen-
Jg( hap van begeerige zielen, die er op uit
•hi< jn en alles in 't werk stellen om tot
u z igemeenen welstand te geraken en al-
'e jd meer en meer te kunnen genieten...
Dat is buiten kijf.... en zonder twij-
I'er^
Doch er leven insgelijks op aarde an-
1101 ire zielen. Waarom gaf hij dan niet toe
n de nieuwsgierigheid die andere zie-
gr te bestudeeren hebben
ink Sij wist nochtans maar al te wel dat
ook eens moest sterven!...
En de arme vrouwen, afgemat door
die redeneeringen, knielden eindelijk
den plankenvloer der kamer en ween
den bitterlijk vóór het beeld van Dezen,
die ook eens vóór 't lijk van Lazarus
tranen stortteNiet te min waren zij
de opgelegde en allerdroevigste beslis
singen indachtig
Want van nu af scheen het te klaar
en te duidelijk dat die man, zoo slim en
zoo geslepen in gewichtige en belang
rijke zaken, nochtans niet te huis was
in de bijzonderste en noodigste zaak.
Die had hij totaal vergeten, 't Scheen
dat die vooruitziende politieker, die vijf
tig jaren op voorhand de zwenking en
de ontwikkeling der nationale fortuin
narekende, verzuimd had die allereerste
en allernoodigste voorzorg te nemen van
't fortuin te verzekeren en die rijkdom
men te verzamelen die hem in eeuwig
heid moesten bijblijven.
Wat baatte het hem thans tot twee
maal toe minister geweest te zijn? Tot
wat zal 't hem dienen zooveel gerucht
en lawijd veroorzaakt te hebbn Zal het
bestuur van 't land hem nu nog van pas
komen
Dat alles was verleden tijd...
En het verleden, o! dat is te ge
ring om door de kleine hand van een
wichtje gegrepen te worden.
Dat alles zijn zaken van zoo weinig
aangelegenheid, die nochtans, wanneer
zij door een godvruchtig gedacht gehei
ligd op de zalige eeuwigheid kunnen
geënt worden en voor altijd in 't andere
leven groeien en bloeien....
Dat gedacht wierd hij niet gewaar
ongelukkiglijk of ten minste als
staatsman heeft hij het nooit geuit en
geopenbaard.
Het daartoe noodige woord heeft hij
nooit uitgesproken
Wanneer hij die overgeweldige reu-
zenpuinen aanschouwde en die monster
achtige diefstallen zag opeenhoopen en
dat wel door mannen die hij in den grond
van 't hert verachtte, toonde hij noch
spijt noch leedwezen.
Hij stierf belast en beladen....
Hij stierf zonder vergiffenis bekomen
te hebbendoch, wanneer smeekte hij
er om?....
En dan, kon de H. Kerk ten zijnen
opzichte anders te werk gaan dan zooals
zij werkelijk deed?
Terstond zullen de lijkdragers hem
komen weghalen en, niettegenstaande
de decoratiën en de eeretitels, de luid
ruchtige en doorluchtige deelnemingen
in het rouwbeklag; ondanks de menig-r
vuldige kransen en kronen van frissche
bloemen en de beschrijving van eene
heldere herfstzon, zullen zij hem in de
vergetelheid van eene houten kist stop
pen.
Dan zal hij van hier vertrekken zon
der priester, zonder de kleinste benedic
tie, zonder liet minste houten kruisje
op zijne laatste verblijfplaats.
Hij zal optrekken veel armer dan de
armste werkman onzer voorsteden wiens
stoffelijk overblijfsel ten minste nog ter
kerke gedragen en nog belezen wordt.
Want onze moeder de H. Kerk is zoo
goed en zoo medelijdend voor hare ge
trouwe kinderen die van deze wereld
scheiden.
Hij zal van hier optrekken, en nog
eens voor de laatste maal ondergaan en
onderstaan die afgezaagde en officieele
redevoeringen.
En daarna.... zal God er zich mede
bemoeien of liever, 't is al geklonken
bij God.
't Is de straf die aanvangt en begint.
Wat zou dat aangezicht weergeven,
indien er de ziel wederom in mocht le
ven?.... indien die lippen mochten open
gaan om het zoo wel weggestopt geheim
te veropenbaren?
't Was nogmaals de vraag die vrou
wen zich stelden. Zij bleven geknield en
baden immer voort., want zij beminden
hem en zouden hem willen verlossen.
En de overigen, zijne ambtgenooten,
zij die zich nog onder de dooden niet be
vinden, zullen waarschijnlijk in 't diep
ste van hun ongerust en woelig hert
hooren weerkHnken
Die Kerk die ik verachtte en bestal,
blijft altijd en niettegenstaande haar
hoofd recht in de lucht steken zij
schijnt te wachten op het noodlottig uur
der noodlottige en onherroeplijke uit
boetingen.
Zij verwacht mij insgelijks.
Ik ook, zal mijne beurt krijgen...
Ik ook, zal moeten kiezen: of te wel
te blijven voortdoen ep voortwerken
met de dwazen.... of wel op mijne borst
te kloppen en uit te roepen a Christen
gelöovige, ik heb tot hiertoe mijn eigen
zei ven bedrogen.
O H. Kerk, ons aller Moeder,
blijft altijd ook de mijne!...
Hoe ongelukkig ware 't voor mij,
indien ge eens uwe deuren moest dicht
houden en geen doortocht aan mijne
stoffelijke overblijfsels verleenen
Welke eeuwigdurende schande
zou het niet wezen voor den naam, zoo
fier en zuiver tothiertoe gedragen door
mijne kinderen... en mijne lieve klein
kinderen!... Daarom keeren wij ons tot
God, om te leven en te sterven in zijne
viiendschap.
En, het lijk van den in den ban gesla
gen christen volgende, zullen er nog ze-
üere mannen gevonden worden die den
ken aan bemiddeling en verzoening.
(Naar Pierre l'Ermite.)
In een der rijkste en vruchtbaarste
landen van Europa stond weleer de
prachtigste en sierlijkste lusthof, die
ooit op aarde door schoonheid en luister
had uitgeblonken.
Hij werd hoofdzakelijk ten genoegen
der jonge vorstin, de dochter des ko-
nings, gekweekt, verzorgd en met aller
lei zeldzame bloemen, voornamelijk met
rozen beplant.
Talrijke tuiniers, onder liet bestuur
eens kundigen bloemkweekers, waren
met het oppassen der parken en broei
kassen gelast. Ieder beieverde zich om
de jonge vorstin te believen; de bloem-
kweeker deed zijn best om haar nieu
wigheden te bezorgen en haar door zeld
zaamheden te verrassen. Elkeen wist dat
bloemen haar liefste behagen waren.
De jonge vorstin bespeurde iets
schoons, iets treffends, iets idealisch in
de roos die bloem bekoorde haar uit ter
mate, zij meende in het ontluikende
knopje hare eigene beeltenis te zien
zij trof er al de lieftalligheid, al de
zachtaardigheid, al de bekoorHjkheid in
aan, waarmede zij zelve naar men
haar dagelijks zegde begaafd was.
De plaats, welke de jonge vorstin dan
bij voorkeur in den grooten lusthof be
zocht, was het rozenpark geen dag
ging voorbij of zij smaakte er het zoet
ste genoegen hoe bekoorHjker de ont
luikende roosjes bloeiden, hoe bevalli-
fer de jonge vorstin lachte hoe weliger
e jonge plantjes opgroeiden, hoe
krachtiger de koningsdochter zich tot
volwassenheid ontwikkelde.
Onder de ontelbare roosjes, was er
één dat gansch hare voorliefde genoot,
zij koosde en koesterde met eigene han
den het uitverkorene bloemeken het
scheen haar toe, dat er eene soort van
sympathie tusschen haar en het lieve
gewas kon bestaan, en dat haar wezen
met het wezen van het brooze plantje
kon in verband staan.
Haar geluk scheen in het nog geslo-
tene knopjen der eerste bloeme des
jaars besloten zoo naïef dacht de jonge
vorstin, zoo engelachtig sleet zij bij
bloemen en planten, haar jeugdig en
vreugdig leven
Er stonden in den lusthof nochtans
vele andere rozen, die insgelijks schoon
en prachtig, ja, weliger en prachtiger
dan het uitverkorene roosjehunne
toppen en knopjes verhieven en glansden
met rijkere kleuren en geuren; en even
wel wekten, zelfs de laatst nieuwe soor
ten, om van geene ouderwetsche boeren-
rozen te gewagen,weinig of niet hare
aandacht, sedert zij hare voorliefde op
het éénige roosjen had gevestigd. De
pimpernellen-rozen, de capucienen-ro-
zen, de dubbele gele en witte rozen, de
damast-rozen, de honderdbladerige ro
zen, de muscaten-rozen, de banks-rozen,
de hybriden-rozen, de altoos groenblade-
rige rozen, de therozen van Indiën, de
bengaalsche rozen, de porthands-rozen,
de rozen van Kamtschatka, dit alles
moest bij haar onderdoen voor het uit
verkorene Mostroosjen
In hare idealische droomen van geluk,
in haar onafgebroken genieten van het
zaligst heil, verre verwijderd van alles
wat wij gewone menschen rampen
en tegenspoed noemen, was alles eens
voor haren geest, terwijl zij in hemel-
'sche geneugte verzonken, zich eenen en
gel voortooverde, die zich op de Most-
roze te rusten zette.
Het scheen haar dan, in hare beko-
rene verbeelding toe, dat de Engel het
roosjen zegende, omdat hij daar eene
goede rustplaats vinden kon en geene
doornen te vreezen had, dewijl dezelve
met overvloedigen most bezet waren en
aldus de rosse van hare eenige onvol
maaktheid de doornen ontdaan
was.
En van dien stond af was de Mostroos
de uitverkorene bloem der jonge vorstin
geworden Yan dan af had zij hare beel
tenis in het bloemeken gezien!...
Het roosje was immers met most
oinzet als zonder doornen, en zij, de
vorstinne door eindelooze genuchten
omringd als het ware zonder kom
mer
De bloeme bloeide welig, de vorstinne
groeide zalig!....
De vader der jonge vorstinne had tot
dan toe ongestoord zijnen machtigen
koningsscepter gezwaaid en zijn volk in
rust en vrede bestuurd. Doch thans
broeide er aan de kimme eene wolk die
tot een on weder kon aangroeien.
De rust en de vrede, de groei en de
bloei van zijn volk hadden den nijd eens
machtigen uabuurs opgewekt.
De koning zag met kommer het on
heil te gemoet en deed wat hij kon om
den storm van zijn beschermde volk af
te weren; maar, hij ondervond, tot zijn
groot spijt, dat men wel doet wat men
kan, maar niet wat men wil, vooral wan
neer de driften der menschen in 't spel
zijn.
Een oud spreekwoord zegtMen rust
zoo lang een booze gebuur het niet ver
hinderen wil.
Dit was hier volkomen het geval.
De niidige nabuur zocht, wat de ko
ning ook deed om zulks te verijdelen
redens tot twist en tweedracht; hoe
meer de koning zich ter minne beijver
de, hoe meer hinderlagen men hem op
zijne wegen bracht; want de vijand
meende m 's konings vredezoeken verle
genheid en machteloosheid te zien; hem
docht dat de koning den strijd niet wa
gen dorst.
De oneenigheid groeide tusschen de
twee volkeren aan, en de vijand bereidde
zich om. zonder verwijlen, de wapens te
vatten.
De koning moest, naar de spreuk dei-
wijzen, het gevaar in bet gevaar niet
ontzien, maar naar middelen zoeken om
den storm weerstand te bieden.
Hij hoefde een weiwillenden nabuur
ter zijner hulpe te krijgen, om den
machtigen vijandelijken nabuur van zijn
grondgebied af te weren.
Hij verzocht zulk eene vriendelijke
hulp van eenen vriendelijken nabuur,
en er werd hem vriendelijken bijstand
versproken, op voorwaarde nochtans uit
vriendelijke overeenkomst zijne dochter
den zone van den helpenden vorst ten
huwelijk te schenken.
De koning willigde dit vriendelijke
verzoek dan ook in zijn kind zou im
mers bij een huwelijk met den zoon van
een machtigen vorst niet ongelukkig
wezen daarenboven het gold hier de
redding zijns lands
Het vijandelijke rumoer liet zich in-
tusschen hoe langer hoe vreeselijker
hooren; de storm naderde, ja, was onver
mijdelijk geworden!...
Het huwelijk diende dan, zonder ver
wijlen voltrokken te worden onmiddel
lijk daarna zou de gemaal der jonge
vorstin, in eigen .persoon, een kloek
uitgerust leger tegen den vijand des ko
nings aanvoeren.
In allerijl werd het huwelijksfeest ten
schitterendste, ten prachtigste voorbe
reid Het gansche land zou om het hu
welijksheil der jonge vorstin jubelen
vooraleer de wapens voor den koning te
nemen het volk zou eerst juichen en
dan zijn bloed voor de vrijheid des va
derlands vergieten
Het uitverkorene roosjen bloeide in-
tusschen lieflijk voort het knopjen was
nu, onder 't kozen en 't zoenen der jon
ge "s 'stinne, welig ontloken en spreid-
ne kleuren en geuren prachtig ten toon.
De dag des huwelijks brak aan
Vlaggen en wimpels zwierden op hui
zen en tempels van steden en dorpen
Het volksgejuich steeg ten hemelAl
gemeen was de vreugde luid klonken
de zegegalmen
Wilde men het vijandelijke krijgs
rumoer in de verte verdooven of ver
gat men bij lossere vreugde het nade
rend gevaar?
Het gewijde gezang weêrklonk bin
nen de tempelwanden, de wierook walm
de ten gewelve en de jonge vorstin trad,
aan de zijde haars jeugdigen verloofde,
ten altare des Heeren, om van den grij
zen priester de zegening des huwelijks
te ontvangen.
Hoe schoon, hoe prachtig, hoe ver
rukkelijk was thans de jonge vorstin
want zij had haar hoofd met het uitver
korene roosken getooid en hoe bevallig
schitterden beiden, de vorstin en het
roosken hoe glansden zij lief hoe lach
ten zij hemelsch hoe groot was het heü,
waaraan zij zaligheid dronken!...
En het volk juichte luider, verhief
zijne kreten al hooger en kooger, o ver-
galmde stad en veld met zijne huwe
lijkszangen
Maar het krijgsgebrom, dat, vrees
lijk als een helgebraaksel, uit den af
grond oprees, kwam plotseKngs en
zang, en klank, en vreugde stooren
Te wapen klonk nu de kreetTe
wapen voor de vrijheid van liet vader
land De vijand naakt! onze muren
zijn bedreigd
Vrijheid of dood! klonk het moedig
uit 's jongen vorsten mond, en hij ijlde
van het altaar des huwelijks om zwaard
en kuras te omgorden, vóór nog de
grijze priester den zegen over het vor
stelijke huwelijkspaar had ingeroepen
De strijd ving aan het gevecht was
hevig!.... de slachting afgrijselijk!
de stad werd bij verrassing overwel
digdgeplunderd en verwoest!...
Gedurende drie dagen hield de schrik
kelijke vernieling aan Op drie dagen
had de woeste vijand zich zat gevierd,
zijnen plunderlust en bloedzucht vol
daan Na drie dagen waren de puinen
met lijken bezaaidde stad was als een
uitgestrekt en afgrijselijk kerkhof ge
worden
Het lijk des konings en dit des jon
gen vorsten lagen verminkt onder die
der talrijke dapperen, welke voor de
vrijheid des vaderlands gesneuveld wa
ren
De oude priester had de jonge vorstin,
gedurende den storm veil gehouden
haar leven was buiten gevaar gebleven.
Maar bij het lijk haars vaders, bij dit
haars verloofden en op het zicht der al-
gemeene verwoesting haars vaderlands,
liet zij treurig het hoofd neerhangen en
bukte onder het drukkendste weeal
haar heil, al hare zaligheid was op eens,
en zoo vreeslijk verzwonden de ver
gankelijkheid zweefde met hare afgrij
selijke gedaante voor haren geest, ter
wijl het halfverstorvene roosje haar toe
sprak
Het aardsche schoone is broos
Voor 't meisje en voor de roos.
ALS HIJ WAKKER IS
Een dronkaard was wederom zat ge
lijk een oude Zwitser. Toen hij 's ande
rendaags 's morgends in zijn bed lag te
ronken, kwam zijne vrouw hem zeggen
dat zijn beste vriend van eene geraakt
heid was gestorven.
Zoozegde de dronkaard, en neep
zijne oogen weer toe; dan zal ik wat be
droefder zijn, als ik wakker word.
Eenige boeren kloegen over de belas
tingen die hooger en hooger werden.
Maar, vrienden, zegde de ambte
naar, 't is allemaal voor uw goed dat ge
betaalt. De regeering wil niets anders
dan uw goed.
Dit weten wij wel, zegden de boe
ren, dat zij ons goed wil maar wij ge
ven het niet geerne.
SLECHTE GEWOONTE
Een schippersgast, anders geen kwa
de kerel, had de gewoonte van te vloe
ken en wilde zich maar geen geweld
aandoen om zich van die leelijke ge
woonte te ontmaken. De pastoor van het
dorp sprak met den schippersbaas en
zegde
Ja, Jan, ge moest het hem belet
ten, al zoudt ge uwe hand voor zijnen
mond houden.
Ach, mijnheer Pastoor, zegde de
baas, hij vloekt dwars door mijne hand
heen.
x
Een vader kreeg stalen voor een frak
te kiezen. Hij zegde aan zijnen zoon meê
te kiezen. Deze bezag al de stalen langs
de keerzijde.
Gij ziet altijd aan den verkeerden
kant, zegde de vader.
Ja, antwoordde de zoon, dit doe ik
omdat, als gij den frak hebt afgedra
gen, ik hem gekeerd krijg.
GOEDE RAAD
Schaamt gij u niet te bedelen
zegde een gierigaard tot eenen armen
man, die hem om eene aalmoes bad, gij
zijt nog jong en sterk, gij kunt dus
werken
Gij schijnt mij verkeerd begrepen
te hebben, Mijnheer, antwoordde de be
delaar, ik vroeg u om geld, niet om raad.
EEN VERDIENSTIC SOLDAAT
Een grenadier der garde té Berlijn
stond eens op schildwacht aan den ko-
uinklijken tuin. Zijn makker bezocht
hem-op zijnen post, en nauwelijks ston
den zij een oo^enblik te praten of plot
selings liet zijn makker hem staan en
liep weg. De grenadier zag verwonderd
op en verschrikte nog veel erger dan
zijn kameraad; want de Koning zelf was
geen zes schreden meer van hem verwij
derd. In den angst nam de grenadier het
geweer en presenteerde.
Kerel, zegde de Koning, wat hebt
gij gedaan? Kent gij dan het verbod
niet?
Achantwoordde de verschrikte
grenadier, Uwe Majesteit vertelle het
toch niet aan mijnen kaporaal, want de
ze zou mij zeker dood ranselen.
De Koning lachte eens hartelijk over
dezen eenvoudigen inval en verschoon
de den grenadier.
HIJ HAD HET VERKEERD OP
Een kleine jongen kwnni in de statie
van Brussel een kaartje van Brussel
uaar Antwerpen voor zijnen vader ha
len.
Hier is het, kleine, zegde de be
ambte, maar let wel op dat gij het niet
verliest. Waarom haalt het uw vader
zelf niet
Vader stuurt mij, antwoordde de
jongen, omdat de kinderen maar half
geld betalen.
ZICH BESCHAMEN
Onlangs stond een net gekleed reizi
ger te Brussel voor eenen winkel. Plot-
seling's voelde hij eene beweging in zij
nen zak. Zich omkeerende, zag hij een
knaap die juist zijne hand terugtrok.
Nog zoo jong, riep hij hem toe, en
reeds een dief! Gij zult nog in de ge
vangenis geraken schaam u
Gij moest u schamen, antwoordde
de knaap, in de hoofdstad komen en
geen geld op zak te hebben.
x
TE DRUK
Huisbaas. Manneken, geef dit
briefje^ eens aan uwen vader en vraao-
hem of ik het geld van de huishuur kan
ontvangen.
Jongen. Dat denk ik niet, mijn
heer want vader heeft het veel te druk
met mpakken. Wij poetsen van nacht
stillekens de plaat.