DE HERBERG eeI ALLERLEI 'iid j 3nlangs wandelden wij naar buiten, ftdj gingen verre, zeer verre, tot dat aan een oud kasteel kwamen, of lie- aan den puinhoop van een oud kas- want eene andere benaming ver- nde het inderdaad niet. *aa Eerbeeld u eene grondverhevenheid, a8 arop twee vierkante torens stonden, 01 er kruinen waren afgebrokkeld, be- rens afgebrokkelde muren, en waar- eei en een slach van stalling leunde, »r het zicht te oordeelen nog het best. louden, dewijl het zijn dak en ven- rs nog bezat. - Hoe jammer, riepen wij uit, al wat aan vroegere eeuwen herinnert, al- wat ons aan onze voorouders nog ge- iken doet, dat vernielt de onmeedoo- J ide tijd... aai t I\ n jner [oe, En een zucht ontsnapte ons. Ha haha hoorden wij schate- ligi Verbaasd en verstoord wendden wij om. Wie was de vermetele, die onze bittere klacht den spot dorst jvenP Iet was een boer, een kloeke, strui- e boer, die vuisten had, zooals Jan .^del er moet gehad hebben, en het oei rige in evenredigheid, zoodat wij ten sge edigste eerbied voor zijnen persoon - gen, en geen lust gevoelden om ons kki is te toonen. Er rees zelfs spoedig in au een verlangen op, om in zijne gunst 1 istaan, en daarom vroegen wij hem minzaam, als het ons wel mogelijk e - Gij lacht, vriendschap P Dat doet ïn plezier. Als men lacht, het is een rijs dat. men welgezind is en zonder gezinde menschen, ware het op de eld drommels verdrietig. Maar, mo- nwij u wel vragen waarmede gij it! J - Wel, omdat gij, steedsche heer- is, altijd naklapt wat gij in boeken it. De onmeedoogende tijd vernielt s, roept gij uit, zonder te denken dat tijd in veel gevallen maar vernielt, yt men hem vernielen laat. Hadde men kasteel, dat ge daar ziet, en dat nu minhoop is gestort, bij tijds ber il. het zou over duizend jaren daai kunnen staan, fier en trotsck als pauw doch de eigenaar heeft het ^ii vervallen... Oh die barbaar, onderbraken wij, geen eerbied voor de werken van het jrgeslacht. heeft, zoo hij onder onze jen moest verschijnen... logmaals lachte de boer. 7ij hielden schielijk op van spreken, jevonden dat wij den voet vooruit- et, en den arm uitgestrekt hielden. - Gij deklameert gelijk in -de kome- liernam de boer, doch, zoo g'ij dien inaar zien moest, gij zoudt medelij- d de schouders ophalen, en zeggen is geen mensch - Het is misschien een vrek, een öte vrek? Ie boer schudde het hoofd. ^Een man, die zijne vijf zinnen niet inj fieuw hoofdschudden, k - Een ongedist, die vloekt en tiert, ,e le boeren, als in den ouden tijd nog ,j zijne slaven aanziet? - Mis, mis. - Welnu, wij hebben drie maal ge in, wij geven bet op. - De eigenaar van dat kasteel, sprak IH boer nu zeer ernstig, is een dronk- een walgelijke dronkaarden Ier "g is zijne geschiedenis, gelijk die ge meeste dronkaards, lei - 0, verbaal ons die, riepen wij uit, is, zijn op zoek uaar geschiedenissen L laai ons die toch, en wij geven in nnlsobe herberg een grooten druppel rei en ten beste. bi auwelijks hadden wij de herberg gewezen, of wij zagen den boer als a- 'eren, en slechts stamelend kon hij 8 1 rengen tel 8'a zelden Ia herbergen, mijn- ar. - Teen geld ter wereld gindsche willen zet- ieiT waarom niet? vroegen wij ver in derd- deHet is juist die herberg, mijnhee- t v de eenige welke op ons dorp be- Bi b die de oorzaak is dat de eigenaar 8j ons kasteel, en menige andere dor- ad ïgen, dronkaars zijn geworden. En ?n Jk u met vertellen kan vermaken tert dan fic D 1 Vóór een tiental jaren bestond hier m< >ns dorp nog geene enkele herberg, nj waren er niet te slechter om. In- -n ndeel, eenieder paste dan goed zijne ip !D °P. rookte na het werk zijn pijp- •liti vrouw el1 kinderen, of lü 1 eene goede, gezonde wandeling, of 'cht een gebuur, en klapte wat over oen en het ander mede. Wij gevoel- irii 1U §"e^ee^ riiet, dat er ons eene o 'erg ontbrak, om vreedzaam en ce- 0 ag te leven. 3d( f*18 «loeg er op onze kermi® een j.j 'dendanser binnen ons dorp zijne 2n °P. en daarin zou hij de schoonste lo( 86Pronoen op de koord uitvoeren, i betaalde maar een halven kluit 'inkomgeld. r .fen maar voor ik een voet in ter Maar de meeste boeren dachten dat zij wel konden leven zonder op de koord te zien dansen, en kochten liever met den halyen kluit een lekkerkoek voor hunne kinders. Onze koordendanser had zich dus over zijne zaken niet te belo gen. Ziende dat alle moeite te vergeefs was om de halve kluiten uit de zakken der boeren in den zijnen te doen over gaan, begon hij eensklaps als razend te worden, en de boeren uit te schelden vui ucu, bh ub uuereu uit re scneicien ,ouui. «j- •oor grove kinkels, ijzerbijters, domme- en wanneer nu fikken, die niet wisten wat een artist bracht, boorde men een klein gerucht, was. Hij schreeuwde eindelijk zijne a^s da^ van eene muis, die aan een stuk 1 1 hout knaagt. En gij hebt dat gezien en gehooid riepen allen verbaasd uit keel zoo droog, dat hij riep. dat hij drin ken moest, of' bersten. Hij drong door de menigte, die hem schamper lachend stond te bekijken, en liep van het eene huis naar het andere, met den kop in de hoogte, om te zien^ 't>u lue' ec'u Pona Kiaisvieescü gespijsd, boven welke deur een uithangberd hein ^en der bloemen was zelfs zoo gulzig, drank vprknpJif daf ZÜ 111 ij eene beet in miinen rechter aanduidde, waar men drank verkocht Zijne moeite was vergeefs wat niet stond kon hij toch niet vinden. Welhoe, riep hij eindelijk hijgend van vermoeienis uit, er is geene herberg in dit dorp geene enkele herberg Het verwondert mij ui et, dat de hoeren hier zoo dom zijn Een herbergier zou hier fortuin kunnen maken, en daarbij dwa ze boeren tot gezellige menschen vor men. Zij weigeren mij een halven kluit om mijne kunsttoeren op de koord te mogen bewonderen welnu, wij zullen zien of zij aan de bekoring van een druppel snaps zullen kunnen weerstaan. Reeds acht dagen later had de koor dendanser eene herberg op het dorp op gericht; maar hij was, ofschoon een*ge boren Vlaming, een franskiljon, en vat koordendanser zou het niet zijn die er trotsch op was, omdat hij wat fransche woorden kon radbraken. Zijn uithangberd moest in liet Fransch zijn Vlaamsch was te gemeen. Er stond eene zoetelaarster op geschilderd, en daar onder las men: Chez Jean Springers, au Vivandier, On vent genièvre et bon bier. Onze schoolmeester zegde dat het Fransch was, dat krioelde van fouten maar Jan Springers, de nieuwe herber gier, wierp den schoolmeester n,aar het hoofd, dat hij een domkop was, die niets van Fransche verzen begreep. •Jan Springers was evenwel een vroo- lijk man, die geestige kwinkslagen kon uitbrengen, en iemand uren lang met vertellen wist op te houden. Het huis, dat hij bewoonde, behoorde den eige naar toe van 't vervallen kasteel, waar over wij reeds gesproken hebben. Deze laatste leidde alsdan een leven, dat men benijdenswaardig mocht noemen. Hij had eene lieve, brave vrouw, welke hij uitermate beminde, en vermaakte zich met op zijn kasteel allerlei soorten van zeldzame bloemen te kweeken. Die lief hebberij was zijne vreugde, zijn leven. Men moest hem maar van bloemen spre ken, om zijn vriend te zijn hij kon dan van u niet weg. Daar hij bemiddeld was. mocht hij zijne liefhebberij met vollen teugel vieren. in den beginne had Jan Springers in zijne herberg bijna niets te doen maai liij was vindingrijk en arglistig, en be at de bijzondere gave om iedereen bij zijn zwak te nemen. Gaarne hadde hij den eigenaar van het kasteel, tevens zij nen huismeester, naar zijne herberg ge lokt het was trouwens de voornaamste persoonaadje van het dorp en wanneer deze er eens kwam, dan zouden anderen ook komen, al ware het maar uit ijdel- •leid, om met den kasteelheer, zoo noem de men hem, een woordeken te mogen spreken. Maar hoe hierin gelukt? De kasteel- lieer toonde zich zoo afkeerig van de herbergen als de boeren. Jan Springers kreeg echter een goeden inval hij zou hem van bloemen spreken. Wanneer hij ien kasteelheer zijne eerste maand huis huur ging betalen, zegde hij dezen dat lij ook een groot bewonderaar van bloe men was, dat hij zelfs tusschen bloemen was geboren, dewijl zijn vader hovenier was geweest, dat hij als koordendanser vele landen der wereld had doorreisd, en Je zonderlingste planten en bloemen ge zien had, waarvan hij den kasteelheer eene beschrijving zou geven, indien hij zijne herberg eens de eer van een be- joek wilde aandoen. Mijnheer, voegde hij er bij, gij :ult wonderbare dingen hooren, en kunt -rij eenige kennissen medebrengen, het :al mij plezier doen. Oh ik zal komen, sprak de kas teelheer, reeds morgen met den avond reken op mij. De slimme herbergier had hem bij zijn zwak genomen: om iets nieuws van bloe men te hooren vertellen, zou hij gewil lig tien uren wegs te voet afgelegd heb ben. Geen wonder dus, dat hij zijn woord getrouw bleef, en op gestelden tijd zich in de herberg bevond. Hij had ;elf eenige boeren medegebracht, aan wie hij gevraagd had. om hem te verge zellen, en die over zulk eene eer gevleid waren. Men kon natuurlijk in de herberg niet gaan zonder drinken, en de kasteel- beer vroeg voor elk eenen druppel. Het duurde niet lang, of baas Sprin gers was aan het vertellen over planten en bloemen, en bracht zulke wonder bare dingen uit, dat de boeren met ga penden mond, als om zijne woorden op te vangen, hem zaten te bekijken. Ja, riep hij uit, in den hof van den koning van Portugaal heb ik zelfs plan ten gezien, die men met vleesch moest voeden. De bloemen dier planten waren steeds toegeloken maar, hield men er een stuk jen vleesch tegen, dan openden zij hunnen kelk, en deden eene wiege lende beweging op bunnen stengel, als of zij leefden en u wilden te gemoet ko men. Eu nauwelijks had men een brok- sken vleesch in den kelk der bloeme la ten vallen, of zij sloot zich weder toe, men er dan het oor bij „.'fic.nt hrsmvl» man aan lrlain al met een dwaas, slaperig wezen, en deed niets dan geeuwen en over zijne oogen wrijven. Zij liet echter geen woord van berisping hooren, en sprak slechts des anderendaags tot hem Vriend lief, ga toch uaar die lier- berg niet meer ge kunt niet tegen den drank blijf liever bij mij. 't Ts hier zoo verdrietig zonder u De kasteelheer wist eerst niet, wat op die zoo lieftallig uitgesprokene woorden tegen te werpen, en het was slechts na zich bedacht te hebben, dat hij uit bracht Vrouwtje, 't is waar, ik ben giste ren wat te laat uitgebleven maar de herbergier wist zulke wonderbare his toriën van planten en bloemen te ver (-..11 ir...1i I*- Jü"yl ionen van planten en bloemen te ver- Of ik het gezien en gehoord heb tellen. Vandaag zal hij er weer nieuwe dan dat ik heb zelf een rlier n!nn_ verhalen mani' wppo T-m"7ol.-ov/-i ar» ii- Meer dan dat ik heb zelf een dier plan Jen met een pond klaf'svleesch gespijsd uo /.cuo puu guxziy dat zij mij eene beet in mijnen rechtei duim heeft gegeven ziet, de teekens staan er nog van in Baas Springers toonde den rechter duim, waarop een klein teeken was overgebleven van iets, dat misschien ivel eens eene lichte kwetsuur was kun nen geweest zijn. De kasteelheer zegde, dat hij inder daad eens van eene vleeschvretende plant had gelezen, en vroeg er Sprin gers nog meer bijzonderheden over. Ja, maar eerst eens gedronken sprak baas Springers, die zich ook een druppel had geschonken, en om het voorbeeld te geven, dien ledigde. De kasteelheer en de boeren volgden dit na, en wat konden zij nu anders doen dan een tweeden bestellen? Men was ook te nieuwsgierig om nog meer wonderbare dingen te hooren en zoo vroeg kon men van den vermakelijken herbergier geen afscheid nemen. Sprin gers voldeed nu aan het verlangen van den kasteelheer, en gaf de beschrijving van nog andere natuurwonderen, waar niemand nog had hooren van spreken en bij het eindigen riep hij uitt Ge zoudt mij somtijds niet willen gelooven Maar ziet, als ik de waarheid met spreek, dan mag mijn druppel in azijn veranderen. En hij droilk zijnen tweeden drunuel uit. r Als zonder er aan te denken hadden al de aanhoorders weder zijn voorbeeld gevolgd. -Nu zal ik eens iets vertellen, her nam hij weldra, van eene nog wonder baarder plant, die ik in een land, wel drie duizend uren verre van hier, gezien heb Maar gij gaat zeker naar huis zijn 218 UWG druPPe*s geledigd W ilde men nu de geschiedenis der nog wonderbaarder plant vernemen, dan was uien wel -gedwongèn een derden druppel te drinken. De boeren bekeken den kasteelheer; doch deze was zoodani^ i door nieuwsgierigheid gekwollen, da°t hij het niet kon opgeven, en den derden druppel bestelde. Baas Springers lachte reeds heimelijk m zijne vuist, en dacht dat hij al die dwaze boerenkinkels, zoo als hij ze bij zich zeiven heette, in zijn net had; en onder het drinken van den derden drup pel, begon hij de volgende vertelling De plant, die ik wel drie duizend uren verre van hier gezien heb, groeit in breede rivieren en meeren, en ieder blad er van is zoo wijd en breed als hier mij ne herbergkamer. Ik heb een dier bla deren, al duikelende, afgesneden, er mii' op gezet, en er, alsof' het een boot ware geweest, de rivier mede overgevaren die een kwaart uur breed was. Er komt op iedere plant alle jaren maar ééne bloem, die zoo wit als sneeuw is en zoo groot als onze kloktoren. Die bloem wa semt zoo veel aangenamen geur uit dat met. ze van op een uur afstand riekt.» Maar andere ongeloofbare wonderen voegde baas Springers er nog bij. O gezegende landen, waar de na tuur zulk eene pracht ten toon spreidt nep de kasteelheer in begeestering uit, terwijl men den derden druppel ledigde. De listige herbergier dacht dat dit nu voor den eersten dag genoeg was de avond was ook reeds lang gevallen. Hij /segde nu tegen den kasteelheer en de boeren dat, zoo zij morgen terug kwa- men, Inj hen nog meer wonderen zou vertellen en allen beloofden, des ande rendaags weer de herberg te zullen ko men bezoeken. Nog nooit was de kas teelheer zoo lang uit zijne woning afwe zig geweest. Zijne brave vrouw was zoo ongerust geworden, dat zij een nichtje, me bij haar inwoonde, en een goed meis je was, uitzond om eens te gaan zien, wat, oom zoo lang in de herberg bleef doen. Draag een korf mee, zegde tante, alsot gij op het dorp iets moest koopen- niemand moet weten waarom ik u uit zend. Het nichtje kwam juist aan de her berg, toen oom er uit strompelde, met den regenscherm, die hem bijna nooit verliet, onder den arm. De drank scheen hem wat bedwelmd te hebben want hij kon met vast op zijne voeten staan. Drie groote druppels achter elkander was ook te veel voor iemand, die zich nooit aan sterken drank had gewend. Nichtje nam oom bij den arm, en bracht hem op het kasteel. Zijne goede vrouw verschrikte als zij bem bekeek. Hij, die anders zoo spraak zaam en lieftallig was, die er zoo ver- I standig uitzag, stond daar nu voor haar verhalen maar wees verzekerd, dat ik vroeg zal naar huis komen. De kasteelheer ging weer naar de her berg. en hij vond er de boeren van den dag te voren met nog andere boeren, door de eerste nieuwsgierig gemaakt naar liet hooren van wonderbare ge schiedenissen. Baas Springers wist weder veel onge hoorde dingen te vertellen, en weder was het laat in den avond toen men de berberg verliet. Zoo wist hij zijn volk goed bezig te houden, en weldra had hij vaste kalanten. Vele boeren waren al spoedig de her berg en den drank gewoon, en konden die niet meer missen. Zoo ook was de kasteelheer. Deze laatste had den meest ledigen tijd, en de ledigheid is immers eene groote bekoorster. YY at verandering greep er thans op bet dorp plaats Nu zat menige arme huismoeder, tot laat in den nacht, be drukt naar haren man te wachten Hit dronkenschap ontstond twist, ge veent, armoede, diefstal! Verscheidene dorpelingen boeten er tegenwoordig nog de gevolgen van De Jan van Rier-Tieste bracht in dronk nschap eenen kameraad, met wien hij voor een niet twist kreeg, eene messteek toe, en werd tot vijf jaren ge vang veroordeeld Kobe van Jan Joris, na alles verdron ken te hebben, beging eene diefte met braak, waarvoor hij tien jaren dwang arbeid kreeg Meer andere misdaden, gevolgen der dronkenschap, hier op ons dorp ge pleegd, zou ik nog kunnen aanhalen. Eh wat wedervoer den kasteelheer? YVeldra was hij alle dagen beschonken hij verzuimde zijne eigendommen na ie zien, die vervielen, en min en min op brachten. Zijne teergevoelige vrouw kon dat niet lang uitstaan, en stierf van verdriet. Ganscli het dorp beweeude haar. Sedert hare dood drinkt de kasteel heer nog meer gansche dagen zit hij m de herberg. Zijn kasteel laat. hij tot een puinhoop vervallen, alsof het met hem vergaan moest 0, de ellende, welke die herberg hier al op het dorp heeft te weeg gebracht, is onberekenbaar. Slechts iemand heeft zij voordeel aangebracht dat is aan baas Springers. Die is nu een dik, zwaarlijvig man geworden, met roode wangen, dubbele kin, en een buik als een ton. Hij heeft reeds eenige duizende fran ken op de bank liggen. De landbouwer had nauwelijks zijn verhaal geëindigd, wanneer wij van verre, uit de puinen des kasteels, een bejaard man zagen te voorschijn komen. Het is de kasteelheer, sprak de landbouwer. Om u, lezer, een afschrik in te boe zemen, willen wij u het portret van dien dronkaard op het papier afschilderen. Met langzamen wankelenden tred, met schuddend hoofd en bevende han den, en op een stok leunende, naderde Wanneer hij ons nabij was, deinsden wij als van schrik terug. Nog nooit had den wij walgelijkere dronkaards ge zien. Wellicht uit hoofde der hitte droeg de vervallen kasteelheer geen hoofddek sel, en liet hij een kalen schedel zien, waar eenige lange hairen over verspreid lagen zijne oogen waren als toegetrok- ken en diep ingedrukt zijn neus was dik en leelijk rood, en hier en daar ver toonden er zich dingen op zijn wezen, die wij uit kieschheid niet gaarne bij hunnen naam noemen. Wat zegt gij er van? Zoudt gij aan dien man willen gelijken? Wees even wel verzekerd dat het portret hem nog verschoond heeft want zoo walgelijk, als hij was, kan hem geene teekenpen afschetsen. En moeten wij nu eindigen, lieve miet u een preek voor te houden YVij gelooven het niet Gij toch ook zijt overtuigd, dat de dronkenschap de ondeugd is, die de meeste rampen ver oorzaakt, en de meeste huisgezinnen in het verderf stort. Mocht gij, voor het geluk van u en der uwen, nooit een dronkaard worden. EENE KLEINIGHEID Twee reizigers zitten in 't gasthof aan tafel. Egypte is een schoon land, zegt de eene, en warm Zekeren dag liet ik, niet verre van de Pyramiden, een ei in het zand koken Eene kleinigheid, wedervoer de andere. In Zanzibar gaat het heel an ders daar kookt men de eieren in den maneschijn. KOELBLOEDIGHEID Een Engelscliman, te Washington verblijvende, doodde door een pistool schot eenen der bedienden van het ho tel, waar hij zijnen intrek genomen had. Hevig verschrikt roept de hotelhouder hem toe Mylord, gij hebt mijnen knecht vermoord Met echt Engelsche koelbloedigheid antwoordde hij Welnu, zet hem maar op de reke ning. x OP HET TOONEEL Op zeker tooneel werd een zeer slecht stuk opgevoerd. De bestuurder verde digde de weerde er van met te zeggen Het is immers niet eens uitgeflo ten. Geen wonder, zegde een student, het publiek kan toch niet fluiten en geeuwen te gelijk. AARDIGE KEUKEN Jan Smals was naar Brussel gegaan en zond den tweeden dag aan zijne we derhelft, den volgenden telegram Wat hebt gij dezen middag geëten en hoe gaat het met de kleinen Waarop zijne vrouw spoëdig het vol gende antwoord zond Kalfsvleesch met pataten en de mazelen IN DE STATIE Eene oude dame kwam in eene statie waar de trein gereed stond om te ver trekken. Een boodschapper hielp haar hare talrijke pakken en doozen inladen. Zij* gij nu zeker, vraagt de dame, dat ik niets achtergelaten heb? Niets, mevrouw, antwoordt de uian, zelfs geen drinkgeld. EEN BERICHT Een veldwachter kreeg het bevel op te geven wie er in de gemeente eenen hond hield, en hij stelde zijn bericht op in de volgende woorden Onderdanigst hondenbericht. De heer burgemeester, één hond; de school meester, één hond; de dokter, één hond; de heer notaris, één hond. Te zamen vier honden. POETS WEDEROM POETS Een kleermaker had van eenen heer een jas te vermaken ontvangen. Zijn werk gedaan zijnde, haastte hij zich hem naar huis te dragen, om zijn loon, ■3 franks, te kunnen bekomen, want hij had geld noodig. De meid aanveerdde wel den frak, maar de beurs van Mijn heer niet houdende, kon zij den kleer maker niet betalen zij verzocht hem dus eeue andere maal terug te komen, wanneer Mijnheer zou te huis zijn. Nogmaals voor niet gekomen zijnde, uam onze kluchtige kleermaker den frak terug met zich. Hij gaat aanstonds naai den Berg van Bermhertigheid, doet zich 1 franks op den jas geven en zendt het be wijsbriefje naar den heer met het vol gende briefje er bij van zijne hand Mijnheer, uwe meid heeft mij ge- aoeg doen loopen om mijn geld te krij- gen gij moogt op uwe beurt ook wat loopen om uwen frak te krijgen hij staat in den Berg; hierbij gevoegd het bewijsbnefje. Het is poets wederom poets wij zijn effen. Twee jonge heeren begaven zich op jacht m eene gemeente, waar de papa veie eigendommen had. Hun knecht was een neger. Als zij nu bij eenen der pachters den nacht doorbrachten, moes ten de twee heeren in één bed slapen, u de neger met den zoon van den pach ter op dezelfde kamer. De jonge gasten besloten den boeren poon zwart te maken als hij wel inge- Pien7aS' 7j0° 8'ezegd, zoo gedaan. Als de boerenzoon 's morgends geroe pen werd, opstond en zich in den spiegel zag, nep hij uit M at dommerik men heeft Ben ueger in plaats van mij opgeroepen SIMME BOER Een boer kwam, versteven van koude lil eene herberg, waar de stoof rondom bezet was. Zijne karre en peerd stonden aan de deur en daar bij zag dat er mos selen op de stoof stonden, zegde hij aan den baas Geef mijn peerd een bak mosselen. De baas, zeer verwonderd, schepte de mosselen uit den ketel en bracht ze naar .uiten. Dadelijk sprong alleman op en liep hem na, om een peerd te zien mos selen eten. De plaats vrij hebbende, zet te de boer zich aan de stoof, en als de goiopten terug binnen kwamen, had de boer zich goea gewarmd.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1913 | | pagina 3