DE HERBERG
eeI
ALLERLEI
'iid j
3nlangs wandelden wij naar buiten,
ftdj gingen verre, zeer verre, tot dat
aan een oud kasteel kwamen, of lie-
aan den puinhoop van een oud kas-
want eene andere benaming ver-
nde het inderdaad niet.
*aa Eerbeeld u eene grondverhevenheid,
a8 arop twee vierkante torens stonden,
01 er kruinen waren afgebrokkeld, be-
rens afgebrokkelde muren, en waar-
eei en een slach van stalling leunde,
»r het zicht te oordeelen nog het best.
louden, dewijl het zijn dak en ven-
rs nog bezat.
- Hoe jammer, riepen wij uit, al wat
aan vroegere eeuwen herinnert, al-
wat ons aan onze voorouders nog ge-
iken doet, dat vernielt de onmeedoo-
J ide tijd...
aai t
I\
n
jner
[oe, En een zucht ontsnapte ons.
Ha haha hoorden wij schate-
ligi Verbaasd en verstoord wendden wij
om. Wie was de vermetele, die
onze bittere klacht den spot dorst
jvenP
Iet was een boer, een kloeke, strui-
e boer, die vuisten had, zooals Jan
.^del er moet gehad hebben, en het
oei rige in evenredigheid, zoodat wij ten
sge edigste eerbied voor zijnen persoon
- gen, en geen lust gevoelden om ons
kki is te toonen. Er rees zelfs spoedig in
au een verlangen op, om in zijne gunst
1 istaan, en daarom vroegen wij hem
minzaam, als het ons wel mogelijk
e - Gij lacht, vriendschap P Dat doet
ïn plezier. Als men lacht, het is een
rijs dat. men welgezind is en zonder
gezinde menschen, ware het op de
eld drommels verdrietig. Maar, mo-
nwij u wel vragen waarmede gij
it! J
- Wel, omdat gij, steedsche heer-
is, altijd naklapt wat gij in boeken
it. De onmeedoogende tijd vernielt
s, roept gij uit, zonder te denken dat
tijd in veel gevallen maar vernielt,
yt men hem vernielen laat. Hadde men
kasteel, dat ge daar ziet, en dat nu
minhoop is gestort, bij tijds ber
il. het zou over duizend jaren daai
kunnen staan, fier en trotsck als
pauw doch de eigenaar heeft het
^ii vervallen...
Oh die barbaar, onderbraken wij,
geen eerbied voor de werken van het
jrgeslacht. heeft, zoo hij onder onze
jen moest verschijnen...
logmaals lachte de boer.
7ij hielden schielijk op van spreken,
jevonden dat wij den voet vooruit-
et, en den arm uitgestrekt hielden.
- Gij deklameert gelijk in -de kome-
liernam de boer, doch, zoo g'ij dien
inaar zien moest, gij zoudt medelij-
d de schouders ophalen, en zeggen
is geen mensch
- Het is misschien een vrek, een
öte vrek?
Ie boer schudde het hoofd.
^Een man, die zijne vijf zinnen niet
inj fieuw hoofdschudden,
k - Een ongedist, die vloekt en tiert,
,e le boeren, als in den ouden tijd nog
,j zijne slaven aanziet?
- Mis, mis.
- Welnu, wij hebben drie maal ge
in, wij geven bet op.
- De eigenaar van dat kasteel, sprak
IH boer nu zeer ernstig, is een dronk-
een walgelijke dronkaarden
Ier "g is zijne geschiedenis, gelijk die
ge meeste dronkaards,
lei - 0, verbaal ons die, riepen wij uit,
is, zijn op zoek uaar geschiedenissen
L laai ons die toch, en wij geven in
nnlsobe herberg een grooten druppel
rei en ten beste.
bi auwelijks hadden wij de herberg
gewezen, of wij zagen den boer als
a- 'eren, en slechts stamelend kon hij
8 1 rengen
tel 8'a zelden Ia herbergen, mijn-
ar. - Teen geld ter wereld
gindsche willen zet-
ieiT waarom niet? vroegen wij ver
in derd-
deHet is juist die herberg, mijnhee-
t v de eenige welke op ons dorp be-
Bi b die de oorzaak is dat de eigenaar
8j ons kasteel, en menige andere dor-
ad ïgen, dronkaars zijn geworden. En
?n Jk u met vertellen kan vermaken
tert dan
fic
D
1 Vóór een tiental jaren bestond hier
m< >ns dorp nog geene enkele herberg,
nj waren er niet te slechter om. In-
-n ndeel, eenieder paste dan goed zijne
ip !D °P. rookte na het werk zijn pijp-
•liti vrouw el1 kinderen, of
lü 1 eene goede, gezonde wandeling, of
'cht een gebuur, en klapte wat over
oen en het ander mede. Wij gevoel-
irii 1U §"e^ee^ riiet, dat er ons eene
o 'erg ontbrak, om vreedzaam en ce-
0 ag te leven.
3d( f*18 «loeg er op onze kermi® een
j.j 'dendanser binnen ons dorp zijne
2n °P. en daarin zou hij de schoonste
lo( 86Pronoen op de koord uitvoeren,
i betaalde maar een halven kluit
'inkomgeld.
r .fen maar voor
ik een voet in
ter
Maar de meeste boeren dachten dat
zij wel konden leven zonder op de koord
te zien dansen, en kochten liever met
den halyen kluit een lekkerkoek voor
hunne kinders. Onze koordendanser had
zich dus over zijne zaken niet te belo
gen.
Ziende dat alle moeite te vergeefs
was om de halve kluiten uit de zakken
der boeren in den zijnen te doen over
gaan, begon hij eensklaps als razend te
worden, en de boeren uit te schelden
vui ucu, bh ub uuereu uit re scneicien ,ouui. «j-
•oor grove kinkels, ijzerbijters, domme- en wanneer nu
fikken, die niet wisten wat een artist bracht, boorde men een klein gerucht,
was. Hij schreeuwde eindelijk zijne a^s da^ van eene muis, die aan een stuk
1 1 hout knaagt.
En gij hebt dat gezien en gehooid
riepen allen verbaasd uit
keel zoo droog, dat hij riep. dat hij drin
ken moest, of' bersten.
Hij drong door de menigte, die hem
schamper lachend stond te bekijken, en
liep van het eene huis naar het andere,
met den kop in de hoogte, om te zien^ 't>u lue' ec'u Pona Kiaisvieescü gespijsd,
boven welke deur een uithangberd hein ^en der bloemen was zelfs zoo gulzig,
drank vprknpJif daf ZÜ 111 ij eene beet in miinen rechter
aanduidde, waar men drank verkocht
Zijne moeite was vergeefs wat niet
stond kon hij toch niet vinden.
Welhoe, riep hij eindelijk hijgend
van vermoeienis uit, er is geene herberg
in dit dorp geene enkele herberg Het
verwondert mij ui et, dat de hoeren hier
zoo dom zijn Een herbergier zou hier
fortuin kunnen maken, en daarbij dwa
ze boeren tot gezellige menschen vor
men. Zij weigeren mij een halven kluit
om mijne kunsttoeren op de koord te
mogen bewonderen welnu, wij zullen
zien of zij aan de bekoring van een
druppel snaps zullen kunnen weerstaan.
Reeds acht dagen later had de koor
dendanser eene herberg op het dorp op
gericht; maar hij was, ofschoon een*ge
boren Vlaming, een franskiljon, en
vat koordendanser zou het niet zijn
die er trotsch op was, omdat hij wat
fransche woorden kon radbraken. Zijn
uithangberd moest in liet Fransch zijn
Vlaamsch was te gemeen. Er stond eene
zoetelaarster op geschilderd, en daar
onder las men:
Chez Jean Springers, au Vivandier,
On vent genièvre et bon bier.
Onze schoolmeester zegde dat het
Fransch was, dat krioelde van fouten
maar Jan Springers, de nieuwe herber
gier, wierp den schoolmeester n,aar het
hoofd, dat hij een domkop was, die niets
van Fransche verzen begreep.
•Jan Springers was evenwel een vroo-
lijk man, die geestige kwinkslagen kon
uitbrengen, en iemand uren lang met
vertellen wist op te houden. Het huis,
dat hij bewoonde, behoorde den eige
naar toe van 't vervallen kasteel, waar
over wij reeds gesproken hebben. Deze
laatste leidde alsdan een leven, dat men
benijdenswaardig mocht noemen. Hij
had eene lieve, brave vrouw, welke hij
uitermate beminde, en vermaakte zich
met op zijn kasteel allerlei soorten van
zeldzame bloemen te kweeken. Die lief
hebberij was zijne vreugde, zijn leven.
Men moest hem maar van bloemen spre
ken, om zijn vriend te zijn hij kon dan
van u niet weg. Daar hij bemiddeld was.
mocht hij zijne liefhebberij met vollen
teugel vieren.
in den beginne had Jan Springers in
zijne herberg bijna niets te doen maai
liij was vindingrijk en arglistig, en be
at de bijzondere gave om iedereen bij
zijn zwak te nemen. Gaarne hadde hij
den eigenaar van het kasteel, tevens zij
nen huismeester, naar zijne herberg ge
lokt het was trouwens de voornaamste
persoonaadje van het dorp en wanneer
deze er eens kwam, dan zouden anderen
ook komen, al ware het maar uit ijdel-
•leid, om met den kasteelheer, zoo noem
de men hem, een woordeken te mogen
spreken.
Maar hoe hierin gelukt? De kasteel-
lieer toonde zich zoo afkeerig van de
herbergen als de boeren. Jan Springers
kreeg echter een goeden inval hij zou
hem van bloemen spreken. Wanneer hij
ien kasteelheer zijne eerste maand huis
huur ging betalen, zegde hij dezen dat
lij ook een groot bewonderaar van bloe
men was, dat hij zelfs tusschen bloemen
was geboren, dewijl zijn vader hovenier
was geweest, dat hij als koordendanser
vele landen der wereld had doorreisd, en
Je zonderlingste planten en bloemen ge
zien had, waarvan hij den kasteelheer
eene beschrijving zou geven, indien hij
zijne herberg eens de eer van een be-
joek wilde aandoen.
Mijnheer, voegde hij er bij, gij
:ult wonderbare dingen hooren, en kunt
-rij eenige kennissen medebrengen, het
:al mij plezier doen.
Oh ik zal komen, sprak de kas
teelheer, reeds morgen met den avond
reken op mij.
De slimme herbergier had hem bij zijn
zwak genomen: om iets nieuws van bloe
men te hooren vertellen, zou hij gewil
lig tien uren wegs te voet afgelegd heb
ben. Geen wonder dus, dat hij zijn
woord getrouw bleef, en op gestelden
tijd zich in de herberg bevond. Hij had
;elf eenige boeren medegebracht, aan
wie hij gevraagd had. om hem te verge
zellen, en die over zulk eene eer gevleid
waren.
Men kon natuurlijk in de herberg
niet gaan zonder drinken, en de kasteel-
beer vroeg voor elk eenen druppel.
Het duurde niet lang, of baas Sprin
gers was aan het vertellen over planten
en bloemen, en bracht zulke wonder
bare dingen uit, dat de boeren met ga
penden mond, als om zijne woorden op
te vangen, hem zaten te bekijken.
Ja, riep hij uit, in den hof van den
koning van Portugaal heb ik zelfs plan
ten gezien, die men met vleesch moest
voeden. De bloemen dier planten waren
steeds toegeloken maar, hield men er
een stuk jen vleesch tegen, dan openden
zij hunnen kelk, en deden eene wiege
lende beweging op bunnen stengel, als
of zij leefden en u wilden te gemoet ko
men. Eu nauwelijks had men een brok-
sken vleesch in den kelk der bloeme la
ten vallen, of zij sloot zich weder toe,
men er dan het oor bij
„.'fic.nt hrsmvl» man aan lrlain
al
met een dwaas, slaperig wezen, en deed
niets dan geeuwen en over zijne oogen
wrijven. Zij liet echter geen woord van
berisping hooren, en sprak slechts des
anderendaags tot hem
Vriend lief, ga toch uaar die lier-
berg niet meer ge kunt niet tegen den
drank blijf liever bij mij. 't Ts hier zoo
verdrietig zonder u
De kasteelheer wist eerst niet, wat op
die zoo lieftallig uitgesprokene woorden
tegen te werpen, en het was slechts na
zich bedacht te hebben, dat hij uit
bracht
Vrouwtje, 't is waar, ik ben giste
ren wat te laat uitgebleven maar de
herbergier wist zulke wonderbare his
toriën van planten en bloemen te ver
(-..11 ir...1i I*-
Jü"yl ionen van planten en bloemen te ver-
Of ik het gezien en gehoord heb tellen. Vandaag zal hij er weer nieuwe
dan dat ik heb zelf een rlier n!nn_ verhalen mani' wppo T-m"7ol.-ov/-i ar» ii-
Meer dan dat ik heb zelf een dier plan
Jen met een pond klaf'svleesch gespijsd
uo /.cuo puu guxziy
dat zij mij eene beet in mijnen rechtei
duim heeft gegeven ziet, de teekens
staan er nog van in
Baas Springers toonde den rechter
duim, waarop een klein teeken was
overgebleven van iets, dat misschien
ivel eens eene lichte kwetsuur was kun
nen geweest zijn.
De kasteelheer zegde, dat hij inder
daad eens van eene vleeschvretende
plant had gelezen, en vroeg er Sprin
gers nog meer bijzonderheden over.
Ja, maar eerst eens gedronken
sprak baas Springers, die zich ook een
druppel had geschonken, en om het
voorbeeld te geven, dien ledigde.
De kasteelheer en de boeren volgden
dit na, en wat konden zij nu anders
doen dan een tweeden bestellen? Men
was ook te nieuwsgierig om nog meer
wonderbare dingen te hooren en zoo
vroeg kon men van den vermakelijken
herbergier geen afscheid nemen. Sprin
gers voldeed nu aan het verlangen van
den kasteelheer, en gaf de beschrijving
van nog andere natuurwonderen, waar
niemand nog had hooren van spreken
en bij het eindigen riep hij uitt
Ge zoudt mij somtijds niet willen
gelooven Maar ziet, als ik de waarheid
met spreek, dan mag mijn druppel in
azijn veranderen.
En hij droilk zijnen tweeden drunuel
uit. r
Als zonder er aan te denken hadden
al de aanhoorders weder zijn voorbeeld
gevolgd.
-Nu zal ik eens iets vertellen, her
nam hij weldra, van eene nog wonder
baarder plant, die ik in een land, wel
drie duizend uren verre van hier, gezien
heb Maar gij gaat zeker naar huis
zijn 218 UWG druPPe*s geledigd
W ilde men nu de geschiedenis der
nog wonderbaarder plant vernemen, dan
was uien wel -gedwongèn een derden
druppel te drinken. De boeren bekeken
den kasteelheer; doch deze was zoodani^ i
door nieuwsgierigheid gekwollen, da°t
hij het niet kon opgeven, en den derden
druppel bestelde.
Baas Springers lachte reeds heimelijk
m zijne vuist, en dacht dat hij al die
dwaze boerenkinkels, zoo als hij ze bij
zich zeiven heette, in zijn net had; en
onder het drinken van den derden drup
pel, begon hij de volgende vertelling
De plant, die ik wel drie duizend
uren verre van hier gezien heb, groeit in
breede rivieren en meeren, en ieder blad
er van is zoo wijd en breed als hier mij
ne herbergkamer. Ik heb een dier bla
deren, al duikelende, afgesneden, er mii'
op gezet, en er, alsof' het een boot ware
geweest, de rivier mede overgevaren
die een kwaart uur breed was. Er komt
op iedere plant alle jaren maar ééne
bloem, die zoo wit als sneeuw is en zoo
groot als onze kloktoren. Die bloem wa
semt zoo veel aangenamen geur uit dat
met. ze van op een uur afstand riekt.»
Maar andere ongeloofbare wonderen
voegde baas Springers er nog bij.
O gezegende landen, waar de na
tuur zulk eene pracht ten toon spreidt
nep de kasteelheer in begeestering uit,
terwijl men den derden druppel ledigde.
De listige herbergier dacht dat dit nu
voor den eersten dag genoeg was de
avond was ook reeds lang gevallen. Hij
/segde nu tegen den kasteelheer en de
boeren dat, zoo zij morgen terug kwa-
men, Inj hen nog meer wonderen zou
vertellen en allen beloofden, des ande
rendaags weer de herberg te zullen ko
men bezoeken. Nog nooit was de kas
teelheer zoo lang uit zijne woning afwe
zig geweest. Zijne brave vrouw was zoo
ongerust geworden, dat zij een nichtje,
me bij haar inwoonde, en een goed meis
je was, uitzond om eens te gaan zien,
wat, oom zoo lang in de herberg bleef
doen.
Draag een korf mee, zegde tante,
alsot gij op het dorp iets moest koopen-
niemand moet weten waarom ik u uit
zend.
Het nichtje kwam juist aan de her
berg, toen oom er uit strompelde, met
den regenscherm, die hem bijna nooit
verliet, onder den arm. De drank scheen
hem wat bedwelmd te hebben want hij
kon met vast op zijne voeten staan.
Drie groote druppels achter elkander
was ook te veel voor iemand, die zich
nooit aan sterken drank had gewend.
Nichtje nam oom bij den arm, en
bracht hem op het kasteel.
Zijne goede vrouw verschrikte als zij
bem bekeek. Hij, die anders zoo spraak
zaam en lieftallig was, die er zoo ver-
I standig uitzag, stond daar nu voor haar
verhalen maar wees verzekerd, dat ik
vroeg zal naar huis komen.
De kasteelheer ging weer naar de her
berg. en hij vond er de boeren van den
dag te voren met nog andere boeren,
door de eerste nieuwsgierig gemaakt
naar liet hooren van wonderbare ge
schiedenissen.
Baas Springers wist weder veel onge
hoorde dingen te vertellen, en weder
was het laat in den avond toen men de
berberg verliet. Zoo wist hij zijn volk
goed bezig te houden, en weldra had hij
vaste kalanten.
Vele boeren waren al spoedig de her
berg en den drank gewoon, en konden
die niet meer missen. Zoo ook was de
kasteelheer. Deze laatste had den meest
ledigen tijd, en de ledigheid is immers
eene groote bekoorster.
YY at verandering greep er thans op
bet dorp plaats Nu zat menige arme
huismoeder, tot laat in den nacht, be
drukt naar haren man te wachten
Hit dronkenschap ontstond twist, ge
veent, armoede, diefstal! Verscheidene
dorpelingen boeten er tegenwoordig nog
de gevolgen van
De Jan van Rier-Tieste bracht in
dronk nschap eenen kameraad, met
wien hij voor een niet twist kreeg, eene
messteek toe, en werd tot vijf jaren ge
vang veroordeeld
Kobe van Jan Joris, na alles verdron
ken te hebben, beging eene diefte met
braak, waarvoor hij tien jaren dwang
arbeid kreeg
Meer andere misdaden, gevolgen der
dronkenschap, hier op ons dorp ge
pleegd, zou ik nog kunnen aanhalen.
Eh wat wedervoer den kasteelheer?
YVeldra was hij alle dagen beschonken
hij verzuimde zijne eigendommen na ie
zien, die vervielen, en min en min op
brachten. Zijne teergevoelige vrouw
kon dat niet lang uitstaan, en stierf van
verdriet. Ganscli het dorp beweeude
haar.
Sedert hare dood drinkt de kasteel
heer nog meer gansche dagen zit hij
m de herberg. Zijn kasteel laat. hij tot
een puinhoop vervallen, alsof het met
hem vergaan moest
0, de ellende, welke die herberg hier
al op het dorp heeft te weeg gebracht,
is onberekenbaar. Slechts iemand heeft
zij voordeel aangebracht dat is aan
baas Springers. Die is nu een dik,
zwaarlijvig man geworden, met roode
wangen, dubbele kin, en een buik als
een ton.
Hij heeft reeds eenige duizende fran
ken op de bank liggen.
De landbouwer had nauwelijks zijn
verhaal geëindigd, wanneer wij van
verre, uit de puinen des kasteels, een
bejaard man zagen te voorschijn komen.
Het is de kasteelheer, sprak de
landbouwer.
Om u, lezer, een afschrik in te boe
zemen, willen wij u het portret van dien
dronkaard op het papier afschilderen.
Met langzamen wankelenden tred,
met schuddend hoofd en bevende han
den, en op een stok leunende, naderde
Wanneer hij ons nabij was, deinsden
wij als van schrik terug. Nog nooit had
den wij walgelijkere dronkaards ge
zien. Wellicht uit hoofde der hitte droeg
de vervallen kasteelheer geen hoofddek
sel, en liet hij een kalen schedel zien,
waar eenige lange hairen over verspreid
lagen zijne oogen waren als toegetrok-
ken en diep ingedrukt zijn neus was
dik en leelijk rood, en hier en daar ver
toonden er zich dingen op zijn wezen,
die wij uit kieschheid niet gaarne bij
hunnen naam noemen.
Wat zegt gij er van? Zoudt gij aan
dien man willen gelijken? Wees even
wel verzekerd dat het portret hem nog
verschoond heeft want zoo walgelijk,
als hij was, kan hem geene teekenpen
afschetsen.
En moeten wij nu eindigen, lieve
miet u een preek voor te houden
YVij gelooven het niet Gij toch ook
zijt overtuigd, dat de dronkenschap de
ondeugd is, die de meeste rampen ver
oorzaakt, en de meeste huisgezinnen in
het verderf stort.
Mocht gij, voor het geluk van u en
der uwen, nooit een dronkaard worden.
EENE KLEINIGHEID
Twee reizigers zitten in 't gasthof
aan tafel.
Egypte is een schoon land, zegt de
eene, en warm Zekeren dag liet ik, niet
verre van de Pyramiden, een ei in het
zand koken
Eene kleinigheid, wedervoer de
andere. In Zanzibar gaat het heel an
ders daar kookt men de eieren in den
maneschijn.
KOELBLOEDIGHEID
Een Engelscliman, te Washington
verblijvende, doodde door een pistool
schot eenen der bedienden van het ho
tel, waar hij zijnen intrek genomen had.
Hevig verschrikt roept de hotelhouder
hem toe
Mylord, gij hebt mijnen knecht
vermoord
Met echt Engelsche koelbloedigheid
antwoordde hij
Welnu, zet hem maar op de reke
ning.
x
OP HET TOONEEL
Op zeker tooneel werd een zeer slecht
stuk opgevoerd. De bestuurder verde
digde de weerde er van met te zeggen
Het is immers niet eens uitgeflo
ten.
Geen wonder, zegde een student,
het publiek kan toch niet fluiten en
geeuwen te gelijk.
AARDIGE KEUKEN
Jan Smals was naar Brussel gegaan
en zond den tweeden dag aan zijne we
derhelft, den volgenden telegram
Wat hebt gij dezen middag geëten
en hoe gaat het met de kleinen
Waarop zijne vrouw spoëdig het vol
gende antwoord zond
Kalfsvleesch met pataten en de
mazelen
IN DE STATIE
Eene oude dame kwam in eene statie
waar de trein gereed stond om te ver
trekken. Een boodschapper hielp haar
hare talrijke pakken en doozen inladen.
Zij* gij nu zeker, vraagt de dame,
dat ik niets achtergelaten heb?
Niets, mevrouw, antwoordt de
uian, zelfs geen drinkgeld.
EEN BERICHT
Een veldwachter kreeg het bevel op
te geven wie er in de gemeente eenen
hond hield, en hij stelde zijn bericht op
in de volgende woorden
Onderdanigst hondenbericht. De
heer burgemeester, één hond; de school
meester, één hond; de dokter, één hond;
de heer notaris, één hond.
Te zamen vier honden.
POETS WEDEROM POETS
Een kleermaker had van eenen heer
een jas te vermaken ontvangen. Zijn
werk gedaan zijnde, haastte hij zich
hem naar huis te dragen, om zijn loon,
■3 franks, te kunnen bekomen, want hij
had geld noodig. De meid aanveerdde
wel den frak, maar de beurs van Mijn
heer niet houdende, kon zij den kleer
maker niet betalen zij verzocht hem
dus eeue andere maal terug te komen,
wanneer Mijnheer zou te huis zijn.
Nogmaals voor niet gekomen zijnde,
uam onze kluchtige kleermaker den frak
terug met zich. Hij gaat aanstonds naai
den Berg van Bermhertigheid, doet zich
1 franks op den jas geven en zendt het
be wijsbriefje naar den heer met het vol
gende briefje er bij van zijne hand
Mijnheer, uwe meid heeft mij ge-
aoeg doen loopen om mijn geld te krij-
gen gij moogt op uwe beurt ook wat
loopen om uwen frak te krijgen hij
staat in den Berg; hierbij gevoegd het
bewijsbnefje. Het is poets wederom
poets wij zijn effen.
Twee jonge heeren begaven zich op
jacht m eene gemeente, waar de papa
veie eigendommen had. Hun knecht
was een neger. Als zij nu bij eenen der
pachters den nacht doorbrachten, moes
ten de twee heeren in één bed slapen,
u de neger met den zoon van den pach
ter op dezelfde kamer.
De jonge gasten besloten den boeren
poon zwart te maken als hij wel inge-
Pien7aS' 7j0° 8'ezegd, zoo gedaan.
Als de boerenzoon 's morgends geroe
pen werd, opstond en zich in den spiegel
zag, nep hij uit
M at dommerik men heeft Ben
ueger in plaats van mij opgeroepen
SIMME BOER
Een boer kwam, versteven van koude
lil eene herberg, waar de stoof rondom
bezet was. Zijne karre en peerd stonden
aan de deur en daar bij zag dat er mos
selen op de stoof stonden, zegde hij aan
den baas
Geef mijn peerd een bak mosselen.
De baas, zeer verwonderd, schepte de
mosselen uit den ketel en bracht ze naar
.uiten. Dadelijk sprong alleman op en
liep hem na, om een peerd te zien mos
selen eten. De plaats vrij hebbende, zet
te de boer zich aan de stoof, en als de
goiopten terug binnen kwamen, had de
boer zich goea gewarmd.