De Vergiffenis van den Monnik Na de zaak van Saverne De toestand in Tnrkye OOEDE RAAD GIJ... ISTIEIT...' Hebt ge niet soms TJed. gesneden met scheeren, Juist als ge kaast Ködt en 't hand als een stier? Hebt ge altijd uwen rol kunnen leeren Als rederijker, puur voor 't plezier? Gingt ge nooit, als 't gesneeuwd had, op de straten Netjes gekleed, naar een leuke soirée Gleedt ge nooit uit? Laat uw broek er over praten Door op uwen knie de bekomene snee? Gooide 't nooit lïit, als ge veel hadt geschreven, 't Potjen vol inkt er net over heen? Moest ge, bij 't spraak van een toast, nooit eens beven, Yondt ge dan altijd tien woorden voor één? Kwaamt ge nooit binnen bij een uwer bazen Juist als een hond u vloog naar het been? Braakt ge daar nooit één van de twaalftal glazen, Die om zijne fijnheid zóó dierbaar hem scheen? Hebt ge aan 't spoor nooit den trein hooren fluiten, Juist als g' er toekwaamt met uw' pak en uw' zak? Kost ge dan ook in zijn snelvaart niet stuiten. Bleek uw geroep en uw brommen geen lak Zaten er nooit, toen ge netjes moest werken, Haren of klonters aan pen of in inkt? Hebt ge ook nooit, om uw verdriet te versterken, Tranen, met vingers vol inkt, weggepinkt? Sta'kt ge nooit bij uw geliefkoosd rooken, 't Vuur der sigaar met zijn ascli in den mond? Hebt ge in uw huis nooit een kopje gebroken, Waar juist uwe vrouw al hare pleziere in vond? Vloog nooit uwen hoed van de brug' in het water? Rookte nooit uwen haard, als 't koud was en guur? Hadt ge nooit last van een zeeveraar als prater? Kocht gij waarachtig nooit iets te duur? 0 dan zijt ge voorzeker gelukkig te noemen Dan stroomt er zegen waar ge nergens bevindt Maar, wilt gij altijd u op dien zegen beroemen, 'k Heb dan een raad sla hem niet in den wind Mijd dan de spelden ze konden eens prikken Pluk nooit een roosje er zijn doorntjes aan Eet nooit, of drink nooit uit vrees te verslikken Doe nooit eenen voetstap zij vallen die gaan o Opent nooit uwe oogen De zon kan ze blinden Steek nooit uwe hand uit Men doet zich soms zeêr a Leg u, wilt ge altijd er uiterst wel meê bevinden, Gauw in een doosje met watten maar neêr 0. Mamaire-E. Tasseur. zou, in den een of anderen hoek ver scholen, en het met mijn geheele ziel bewonderende, het niet gaan toejui chen Dat gaat mijne krachten te bo ven. Weet gij hoe het nieuwe stuk heet, Sanguineto? De Godsvrucht tot het Kruis. Dat Sakramentsstuk zal ik zien, ik moet. het zien. Het schijnt dat de ziel van Spanje zelf leeft in die voort brengselen, welke iedere litteratuur ons benijdt, en die geene enkele kan naboot sen. Calderon, eerst soldaat geweest zijnde, thans priester, bewaart in zijm werken het moedige vuur van den krijgsman, die voor zijn meester strijdt. Hij slaat bijna geen acht meer op de aarde, die hij veracht, maar boven zijn hoofd is altijd een geopenede Hemel, waarin de engelen zingen, eene geheim zinnige roos, die ontluikt, eene zon van gerechtigheid en liefde, in al hare heer lijkheid boven de zaligen uitstralende. Ik moet De Godsvrucht tot het H. Kruis zien, Sanguineto, en ik kan ze zonder gevaar zien. Hoe dat? Gij leent mij het kleed van een boeteling. Rafaël Sanguineto schudde het hoofd. Waarom zoudt gij aarzelen, hernam Alonzo Cano; de stad Madrid zal binnen een uur opgevuld zijn met grijze, zwar te, witte, roode, blauwe en bleeke boe telingen, zoodanig in hunne mantels verborgen, door hunne kappen vermomd, dat het den zoon onmogelijk zou zijn, zijn vader te herkennen... Dank zij het kleed, dat over het meerendeel der men sehen als eene kloosterachtige schaduw werpt, zal ik mij tusscken de menigte verschuilen.... Ik had bijna het habijt van den H. Benediktus aangenomen, ik kan dus gemakkelijk het kleed van een boeteling omslaan. Alonzo, herhaalde Sanguineto op ongerusten toon, gij zoudt eene onvoor zichtigheid begaan, waaraan ik mij me deplichtig zou maken. God is mijn ge tuige, dat ik voor mij zelven niets vrees, en al mocht ik de gastvrijheid, die ik u verleen, duur betalen, ik zou mij nog vereerd gevoelen, ze u te hebben aange boden... Maar kunt gij wel op u zelven rekenen?... Wie zegt u dat gij Rosalès niet ontmoeten zult, die u beschuldigt, of Lello Lelli, dien gij verdenkt? (Wordt voortgezet.) (503te Vervolg.) Niet alleen flikkerde het altaar van den glans der diamanten, waarmede de ciborie versierd was niet slechts het al taar fonkelde onder de gouden kandela ren en remonstransen, terwijl de altaar stukken met heiligenbeelden in het licht der waskeersen schitterden, maar ook het portaal was bijna even prachtig als het koor, en de met kostbare tapijten behangen straten spreidden evenveel rijkdom ten toon als de hoofdkerk. Van afstand tot afstand wachtten, op den weg, dien de stoet volgen zou, de schil derijen der. beroemde meesters op den zegen des priesters en den lof der me nigte. Verbazend groote doeken, sargos genaamd, ontrolden hunne heiligengc schiedenissen en mystieke zinnebeelden langs de met vlaggen versierde huizen. Het volk verdrong zich in de straat, om later in de kerk binnen te trekken. Op de balkons vertoonden zich talrijke, op lettende nieuwsgierige, fraaigekleede toeschouwers, minder uit liefde tot op schik dan uit eerbied voor het feest, op het schoonst uitgedoscht. De geplunder de bloemperken hadden korven en vazen met hunnen verschen oogst gevuld. Al de klokken luidden; van alle zijden verhieven zich zilveren processiekrui- sen, staven van abten, vanen van kloos- ters, gilden en broederschappen in de j sedert lang beoefen ik de kunst als eene lucht. Van verre bemerkte men de ge-{misdaad, en moet ik mijne doeken in beeldhouwde en vergulde relikwiekas- onbekende galerijen of in kloosters ver- sen, die koorknapen of jongelingen uit. bergen. Welnu! thans staat mijn werk de stad eerbiedig op de schouders moes-J in het volle daglicht de menigte kan loond geworden, niemand vermoedt uwe tegenwoordigheid hier, en gij kunt met Miguel al de mogelijkheden van het on derzoek, dat gij instelt, bespreken. Neen, zegde Alonzo, ik ben niet vrij genoeg. Gij spreekt Miguël toch alle da- °en Dat is waar, maar gij staat mij niet toe, hem te vergezellen. Hoor eens, zegde Sanguineto, als gij een voet op straat zet, zijt gij ver loren. Ach zegde Alonzo Cano, deze ge vangenschap verstik mij Ik weet dat ik te Madrid ben, op eenige schreden af- stands van het huis, dat ik met Merce des bewoond heb, en mag die woning niet meer binnentreden, waar ik al de genoegen des harten, al de vreugd van een edelen trots gesmaakt heb Ik kan uit dit venster het paleis van Eilips IV zien en mag niet om zijne muren rond dwalen Ik hoor de klokken der hoofd kerk luiden en mag mij niet onder de schare mengen, die het H. Sakrament zal volgen, ik mag mij niet buigen on der de zegenende hand des priesters Gij hebt nog eene andere drijfveer, Alonzo. Nu ja, ik beken het. Ik heb eene schilderij tentoongesteld, rondom wel ke, naar het mij toeschijnt, de menigte zich zeker zal verdringen. Hoe dikwijls heeft zij niet in de handen geklapt voor mijne werken, als die op de treden van het kerkportaal waren opgericht ten dragen. Rijk *gekleede heiligenbeel den verhieven zich op hunne draagba ren. De rijk met. goud geborduurde man tels der madona's glansden in de zon het natuurlijk haar, dat op haar hoofd bevestigd was, werd gekroond door een diadeem, waartoe iedere vrouw een edel steen geleverd had. En boven al deze mannen in heerlijke kleederdracht, bo ven die in kanten gehulde dames, die re- likwiekassen, die geschilderde, vergul de, van goud schitterende beelden, bo ven die uit zijde geweven of geborduurde vanen, over die straten, met rietgras uit den Man^anares en rozen uit de ko ninklijke tuinen bestrooid, goot zich de trotsche en felle lichtgloed der zon van Spanje uit. In het huis van den rechter Rafaël Sanguineto heerschte eene ongelooflijke drukte. Zoo even was de laatste hand ge legd aan de uitwendige versiering van het huis. De met purperen zijde bespan nen miradors zouden de vrouwen veroorloven in hunne schaduw de pracht der processie te aanschouwen. In eene hooge kamer, als eene schil derswerkplaats gemeubeld, bevonden zich op dat oogenblik de regidor en zijn gast, Alonzo Cano. Nooit zal ik toelaten, dat gij eene dergelijke dwaasheid begaatsprak de a regidor Sedert de zes maanden, dat gij te Madrid zijt. hebt gij liet geduld en den moed gehad, u voor aller oogen to verbergen. Die voorzichtigheid is be- Wijzullen u wel uit uw bed krij gen... ge zult dat gewaar worden en be- statigen Doch hij zweeg, want hij kwam te be speuren in 't toiletkamertje daarnevens, eene lange, magere, blonde vrouw, ge kleed met eenen langen grijzen kiel en die bezig was met een fleschje te spoe len. Alsdan hield de priester nog langer op van spreken, hopende dat de ziek n dienster hem zou verstaan lr 1 1 n en er ging van onder trekken. Maar zij, en 't was van harent wege gemaakt spel, keerde zich niet om en bleef haar fleschje schudden en de priester verstond maar al te wel dat hare stilzwijgendheid veel beteekende, 't is te zeggen dat die vrouw hem zeker zeer vijandig was. Indien ik haar gebood er van on der te trekken?... Doch de zieke deed juist op dat oogen blik een teeken met 't hoofd,... men zou van dat magere wijf met hare koude, zeggen dat ze benauwd en bevreesd is blauwe kijkers, die nochtans maar sinds acht dagen van tijd tot tijd haar ziekbed nadert. En vermits het slechts 't eerste bezoek was, drong de priester niet verder aan. Hij verliet de ziekenkamer en gezien de goedwilligheid hem eigen was, ook om bij de ziekendienster in achting te winnen, vroeg hij haar, stillekens in 't voorbijgaan Hoe vindt ge de zieke De gestoorde vrouw wachtte eenige oogenblikken en dan met eene gemaak te hoogdravendheid en eene stijve stem, waar men de verachting kon uitrapen, antwoordde zij Bah.... zoo goed mogelijk En de priester vertrok, ingelicht. Gelukkiglijk, wanneer hij beneden kwam, vond hij de echtgenoot die tot hem naderde met de handen uitgesto- :en Dat is schoon van u Wat heeft ze?... Typhus. Ah!... Maar ik ben zeer gerust... ik heb eene ziekendienster!... Hebt ge ze ge zien?... Ziet ze er nog verstandig uit!... 't is eene protestantsche... Ik dacht het zoo... ...Eene diakones. 't Is nu de a mo de Met zoo een vrouwspersoon in huis, mag men op zijn twee ooren sla pen Maar rnjj dunkt dat gij van mijn gedacht niet zijt?... O voorzeker niet en dan Wei hoe, gij doet uwe vrouw, zoo zwak en 400 godvruchtig, door eene protestant sche diakones oppassen!... Laat ons eens rechtuit spreken zijn we dan zoo misdeeld dat we in onze eigene en tal- zijke toevluchtsoorden en ziekenhuizen geen braaf, deftig zusterke, dat alles ;oo wel en misschien beter zoude doen, kunnen vinden!... het zien, het misschien evenals vroeger begroeten, en ik kan mij niet over mijne zegepraal verheugen Neen, Alonzo, gij gaat nieteen gebaar, een uitroep kan u verraden. Ik zal zwijgen, Sanguineto, ik zal zwijgen. Dat kunt gij niet beloven en het spijt mij reeds, dat ik mijne toestem ming gegeven heb tot de tentoonstelling van die schilderij. Zij draagt toch geene naamteeke- ning De hand van den meester en niet het naamcijfer is de ware naamteeke- ning eener schilderij. O, ik smeek u, drong Alonzo aan, houd mij al die onmogelijkheden, al die tegenwerpingen niet voorGij weet niet, wat het zegt, als vluchteling, be dreigd en verontrust te leven. Ik heb be hoefte aan lucht en vrijheid. Het schijnt mij, dat het gezicht eener bedrijvige, vroolijke menigte mijn geest zou ver kwikken. En daarbij denk eens sedert hoe langen tijd ik geene feesten, geen godsdienstigen praal, geene plechtighe den, van welken aard ook, gezien heb... Wordt er geen o auto van Calderon ge speeld Ja, antwoordde Sanguineto. En gij eischt nog, dat ik in dit huis opgesloten blijve, terwijl eene van geestdrift trillende menigte het werk van onzen eersten dramatischen dichter zal toejuichenCalderon, die mijn vriend was, geeft een niouw stuk en ik Ziet eens, mijn beste en weei heer, hbe goed die mevrouwen diakoii sen zijn!... Zij hebben met welwilleu heid, Maria, onze meid, aanveerd gij voor uwe penitentie, ge zult ze ga bezoeken. Want vergeet niet dat 't a me schaap dagelijks de mis van 6 ij bijwoonde en communiceerde... En dat gij ze haren intrek doet nemen in een protestantsch ziekhui 't Is nog erger dan voor uwe vrouw Doch mijnheer loech met dat alles l heerschend denkbeeld, en die bestendi vervolging van den priester... Gij houdt er waarlijk aan mi beste en eerweer.de Heer, gij ziet ovei vijanden... niet waar?... dat bedroi mij... dat verootmoedigt me wat vo mijne religie zelf. Wanneer gij uwe j men kruist en met afschuw eenige m achtige woorden uitbrengt, spreken mevrouwen zoo minzaam en openen hu ne armen zoo wijd als En hij deed zijn twee armen open alsof hij gebed de wereld ging onu men De priester ging Maria bezoeken. Doch de diakonessen hadden hem voorwaardelijk aan de deur gezet. Misschien, zoo dacht hij, was het e< persoonlijke kwestie. De ziekendiens zal met zekere achterdochtigheid s mij gesproken hebben... Hij gelastte een andere priester n de boodschap, die insgelijks beproef binnen te geraken en insgelijks van zelfde laken eene broek kreeg, moest haastig buiten op den voetweg werd dan nog door een policiebediei wat aardig bekeken. Eindelijk gewaagde de priester er "V aan Maria's meester. Hoe dat, mijn eerweerde en all beste vriend, maar daar moet een m verstaan in 't spel zijn't is onmoj Jijk die mevrouwen zijn immers 't land der vrijheid zelve geboren Men noemde mij Zwitserscke prot tantsclie huizen op die als. voorbeeh van verdraagzaamheid mogen doorga Ik zal die kwestie niet uitlegg Ik ken die Zwitserscke huizen niet. bestatig alleenlijk een feit dat mij ai gaat, waar ik tusschenkom en over h welk ik mijn gedacht mag uitdrukkei Wacht, eens! En Mijnheer schreef een inleidin brandbrief je dat hij aan den priel overhandigde. Met dat briefje komt ge ov< binnen De priester zette zich nog eens op \i en betaalde nogmaals de reis. Eene portieres droog en rood, zeer aangedaan, gekamd en opgezet, gou< bril op den lijnen neus, deed open, n en las 't briefje, en reikte het tersh wederom met hare magere vingeren den priester over, en sprak koud w Zeg aan Mijnheer Ndat mag komen zooveel het hem lust... d< gij,... niet... NochtansMaria is eene vur christene. De portieres bekeek alsdan de pi ter met een paar opengereten oogen Dring niet aan... 't is nuttelooi M. ALFRED VON TIRPITZ, die M. von Bethmann-Hollweg, na zijn ontslag zou opvolgen. Eerweerde Heer, Ik ben overgelukkig bij het vernemen dat ge weer thuis gekomen zijt Ik wachtte op uwe terugkomst, want, mijne vrouw is sedert 8 dagen nogal ernstig ziek en gij zult haar waarlijk pleizier verschaffen met haar zoo haast mogelijk een bezoek te brengen. Dus tot welhaast, en gelief allerbeste en eerde Heer, de uitdrukking mijner ver kleefdste gevoelens te aanveerden. N. Een uur later. De priester trad eene groote, rustige en eenzame kamer binnen de venster luiken waren gesloten, alles was dicht gestopt. Men had al de meubels op kant geschoven en te midden van 't vertrek, op een koperen bed, lag de zieke uitge strekt. Zij verroerde niet, hare oogen schitterden, hare lippen waren openge sprongen, men zou gemeend hebben dat ze heel en gansch lam geslagen lag. Nochtans bij het gerucht van den kra kenden plankenvloer, keerde zij 't hoofd zijwaarts, en de priester bemerkende, stak zij de hand uit. Oh dank omdat ge gekomen zijt... Gaat 't niet, dan?.... Haar hoofdschudden bewees genoeg hare diepe neerslachtigheid. De priester gaf haar zijne verwonde ring en zijn betrouwen te kennen.... hij zal immers wel bidden voor hare gene zing. Doch de echtgenoot schoot op Men moet. breeder gedachten koes teren, mijn weerde lieer!*-.. De religie heeft toch niets te zien in zulke zaken... Ei- bestaat geene katholieke en protes tantsche quinina!... Er bestaat quinina als geneesmiddel en 't is er mee amen en uit Men zou toch gelooven van ja ver mits gij zelf bij voorkeur eene protes tantsche deed komen. Maar..., en de hartelijke overeen komst Gaat eens zien te Londen of de En- gelsche families het zoo verstaan. Die vrouw heeft toch 't recht haar brood te winnen... En de onze insgelijks!... 't Blijft niet bij 't stoffelijke alleen. Zij is vol maakt die vrouw... dat willen we aanne men Doch veronderstel eens dat uwe vrouw verslecht?... dat ik haar de H. Teerspijze brenge en haar het H. Oliesel oediene?... Zal uwe zieke zoo vrij zijn, 400 wel voorbereid worden als door een goede en brave kloosterlinge Waarom niet?... Ziedaar waar het peerd gebonden staat. Die diakonessen hebben een grooter gedacht van de vrij heid van u, Eerw. Mijn arme en weerde Heer, ik herhaal u wij zijn in de XXïtc eeuw... de eeuw der weggeno men hinderpalen!... der geopende deu ren!... Laat ons maar vrij en vrank de lucht scheppen En de priester vertrok al droomende, hij schepte de lucht op het voetpad der breede straat, waar de verbleekende en wegstervende herfstzon de weemoedige schaduwe der woningen, bij het vallen der doode bladeren, op afteekende. Drie weken nadien. Mevrouw was aan de beterhand. Doch de keukenmeid op hare beurt lag nu met de typhus. Vermits hare slaapkamer op de zesde verdieping gelegen was, kon onmogelijk er de badplaats in gemeenschap mede gebracht worden, en daarom had Mijn heer een ziekhuis gezocht en gevonden De diakones had het hare, in den omtrek van Parijs, gelegen, voorgesteld en het wierd aangenomen. En wanneer de priester de dienstmeid kwam bezoeken, had men haar reeds weggevoerd. En terwijl de teruggekeerde pries zijn derde gesprek met de fameuze testantsche verhaalde, opende Mijnl zoo wijd mogelijk den mond van ve; zing en verslagenheid Maar 't is onverstaanbaar, beste en eerweerde heerMen heeft nochtans verzekerd dat in Zwitserlan Ik weet liet.... g'hebt het me al zegd.... Maar wij bevinden ons in Z seriand niet en ik verzeker u dat ik f uitvindsels vertel't is de zui waarheid. Maar alsdan alsdan ik be Bedrogen en voor den gek ge den geweest!.... hielp de priester. (Naar Pierre l'Ermite. VVV M. DJAVID BEY, Turksche minister van financeuj die thans te Parijs verblijft, waarsi lijk om er eene leening aan te

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2