De Vergiffenis van den Monnik Het voorbijtrekkende Huisgezin De Stadhouder Gods Brief van een Pauzelijke Zouaaf (63gtc Vervolg.) De jonkman wendde het hoofd treu rig af. Ik denk dat het voor uwe veilig heid onmisbaar zal zijn, voegde hij er bij. Waar zult gij heengaan? Ik ga terug naar de schuilplaats, die ik nooit had moeten verlaten. Naar Porta Cceli En ditmaal zal ik er mijne gelofte doen. Wat mij betreft, riep Miguël uit, ik blijf te Madrid, meesterik blijf er om uw werk voort te zetten. Mijn zoon, zegde Alonzo, wanneer ik eenmaal mijne belofte heb afgelegd, zal ik mij niet meer bekommeren om hetgeen de menschen denken. Sanguineto trachtte zijne ontroering te bedwingen, doch het gelukte hem niet en hij wierp zich weenend in Alon zo's armen. Senor Rafaël, zegde Miguël, ik ga binnen een uur toebereidsels tot het vertrek maken. Eene koets zal tegen den nacht hier voor de deur zijn; ik sta niemand het recht af mijn meester te vergezellen en te beschermen. Alonzo werd bleeker dan ooit en wendde zich tot den jonkman. I11 de eene hand hield hij Sanguine- to's hand, in de andere die van Miguël, zijne door tranen verduisterde oog'en dwaalden van den eenen naar den an deren, een hevige strijd werd in zijne ziel geleverd. Hij durfde niet spreken, en toch drukte hem een geheim lood zwaar op het hart. Ten laatste trok hij die twee mannen, op welke hij wist dat hij elk oogenblik van zijn leven rekenen kon, naar zich toe en zegde Ik heb gezegd dat ik vertrekken zou, en ik zal woord houden. Wanneer? vroeg Miguël. Nog dezen nacht, zegde Alonzo. Gij zijt. moediger dan ik durfde hopen, zegde Sanguineto. Ik zal vertrekken, maar op ééne voorwaarde. Welke? vroeg Miguël. Dat woord voorwaarde a had ik niet mogen gebruiken, mijn dierbare zoon. Welke voorwaarde kan ik aan uwe toewijding stellen? Ik wilde alleenlijk zeggen dat ik nog een wensch, een vu rige wensch koester, waarvan het denk beeld mijne ziel verteert, en welks ver vulling, wel verre van mijne smart te vermeerderen, ze voorzeker zal lenigen. Spreek spreekriep de regidor uit. Welnu, zegde Alonzo. op een toon die door zijne aandoening een zonder lingen klank aannam, ik wilde het huis nog eenmaal zien, dat ik te Madrid bewoond heb. Dat noodlottig huis?... vroeg de jonkman met afgrijzen. Ja, antwoordde Alonzo, het is mij eene behoefte, al ware het slechts voor een uur er in terug te keeren, alsof ik hoopte er de sckaduwe te vinden van het geluk dat voor altijd verloren is.... Gij kunt die gebiedende aantrekking naar eene plaats, waar mij eerst alles heeft toegelachen en waar ik later de vreeselij kste smart geleden heb, die ooit een mensch heeft doorstaan, niet begrij pen. Sedert ik die woning verlaten heb, wensch ik niets liever dan ze weer te be treden. Ik wil de werkplaats, met mijne werken opgevuld, nog eens aanschou wen het zijn levende herinnneringen aan een roem, die met schande bezoedeld is; de zalen en het 0 patrio waar ik mijn huiselijk leven sleetde kamer waar ik Mercedes gewond, waar ik Mer cedes dood gezicD heb. Meester, ik smeek u, zegde Mi guël, zie van de voldoening af; het kan vreeselijke gevolgen hebben vertrek onmiddellijk, vertrek zonder aarzelen, zonder om te zien. Neen, zegde Alonzo, neen, daartoe zou ik geen moed hebben. Wat vreest gij Lello Lelli moge mijne tegenwoor digheid te Madrid vermoeden, hij twij felt toch nog, en van dien twijfel kan ik gebruik maken. Hij zal zich moeite ge ven, hij zal mij zoeken, dit stem ik toe, maar vóór hij zijn doel bereikt, zal ik reeds lang gevlucht zijn. Wie zal mij toch in het huis van den regidor durven zoeken, aangenomen zelfs dat men Sanguineto verdacht van mij niet geheel verloochend te hebben Dit huis zou het laatste van Madrid zijn, dat men zou doorzoeken. Lello heeft mij in het boetekleed niet kunnen herkennen; wij zijn buitengewoon gelukkig ontsnapt van dien kant hebben wij voor het te genwoordige niets te vreezen. Toch vrees ik voor alles, zegde Mi- guël. Alonzo hernam Ik heb den sleutel van mijn huis bewaard, ik zal er dezen nacht als een dief binnensluipen, ik zal er de herinne ringen van voorheen zoeken, en nis ik op de puinhoopen van mijn geluk ge weend zal hebben, zal ik weder in bal lingschap gaan. Zulk eene onvoorzichtigheid zal ik nooit toestaan zegde Sanguineto. Zoo gij 't weigert, zegde Alonzo Cano, verwerp ik ook ieder plan tot vluchten, ik verlaat uw huis, ten einde u niet in gevaar te brengen, maar ik verberg mij in de nederige woning van Madrid, en blijf er tot men er mij uit rukt... Maar zoolang ik mij in het bezit mijner vrijheid zal zien, zal ik iederen nacht naai het huis van den moord gaan, om er mijne laatste uren te door leven Sanguineto en'Miguël zagen elkander aan. De regidor vroeg hem met bevende stem Zoudt gij werkelijk doen, wat gij zegt? Ja, antwoordde Alonzo. De Hemel bescherme u voegde Sanguineto er bij. Zult gij mij helpen, niettegen staande gij het eene dwaasheid noemt? Ja, antwoordde de regidor. Miguël, zegde Alonzo, zorg voor eene koets; als alles klaar is,-wacht, gij mij met het rijtuig op tien schreden van mijn huis. Ik beloof het u, meester antwoord de de jonkman. Gij zult goud en wapens in het rij tuig vinden, voegde den regidor er bij. - Ik zou meenen u te vernederen, door mijne dankbetuigingen, Rafaël wat gij voor mij doet, kon ik voor 11 ge daan hebben. Miguël nam zijnen mantel. Ik ga voor het rijtuig zorgen, zeg de hij. Ten elf ure, op tien schreden af- stands van uw huis Gij behoeft mij niet te waarschu wen, zegde Alonzo, ik zal bij t-ijds naar u omzien. Een minuut later ging Miguël heen. Hij bemerkte niet, dat iemand om zoo te zeggen in zijne schaduw liep en hem gedurig volgde. Toen Miguël op de bin nenplaats van de uitspanning was ge komen, welker eigenaar paarden ver huurde, verschool de spion zich tegen den muur en Miguël trad de lage wacht kamer binnen en betaalde zonder afdin gen. Reken er gerust op, zegde de mees ter der afspanning ik houd van nauw keurigheid, kwartier vóór tien ure kunt gij in het rijtuig stappenhet behoort 11 met paarden en al, daar gij ruim en als een flink rijder betaald hebt. Miguël ging gerust heen. Nauwelijks had hij den weg naar het huis van den regidor weer ingeslagen, of de spion verliet de beschermende schaduw van den muur. Torre, zegde hij tot den waard, kent gij dit teeken Maar al te goed, antwoordde Torre, blijkbaar hevig verschrikt. Gij zult mij immers zonder tegen werping gehoorzamen Zonder de minste tegenwerping Het rijtuig op het bepaalde uur.... Slechts vijf minuten vroeger. Goed, antwoordde Torre, meer en meer bevende... Kan ik in geweten ge rust. zijn omtrent den prijs, dien ik voor dit rijtuig gekregen heb. Houdt het- als de belooning voor een dienst, dien gij aan eene goede zaak bewijst. Dan zal ik het houden, zegde Torre met een zucht, van verlichting. Gerustgesteld door den goeden uitslag zijner poging, kwam Miguël bij Sangui neto terug. De regidor onderhield zich met zijn vriend en deze maakte om zoo te zeggen een feestelijk testament,waar hij het beste deel zijner ziel vermaakte. Ik heb mijne laatste beproeving doorstaan, zegde hij. Ik heb half ge- wenscht, weer in de wereld terug te keeren en de eerste, die mij tegenkomt, is mijn vijandDaar ginds, in het Karthuizerklooster, scheen het mij vaak toe, als gevoelde ik een zékeren spijt., als ik aan mijne verloren schatten dacht. Zoodra ik Miguël zag, sprong mijn hart op; Miguël verpersoonlijkte voor mij liet roemrijk verleden, de kunst, den lof van allen, de vriend schap des koningsHij was voor mij het beeld van het verleden en de toe komst, de edele jonkman die zijn leven aan de eerherstelling zijns meesters wijdt. De Hemel wilde ongetwijfeld mijne roeping op de proef stellen, alvo rens het. mij geoorloofd was mijne ge- ften uit te sprekenVrijwillig zal ik daar weêrkeeren, Sanguineto, en om er nooit meer vandaan te komen Gij zult de schilderij, die thans op de trap pen der hoofdkerk staat, en die mij den geest niet onweerdig schijnt, die men mij eertijds toekende, als eene gedach tenis aan mij behouden. Alonzo zweeg: de regidor was te zeer aangedaan om te spreken, en verge noegde zich bij tussckenpoozen de haud zijns-vriends te drukken. De nacht viel in. De kunstenaar knelde Sanguineto in zijne armen. Ik zal u niet meer zien, zegde hij, ontvang ook de zegeningen mijns har ten Toen scheidden zij. Alonzo begaf zich alleen op de straten van Madrid. Gedurende den dag waren zij het too- neel eener koortsachtige opgewonden heid geweest op dit uur schenen zij stil. De menigte bevond zich thans in de huizen en herbergen. Het maal duui- de langer dan gewoonlijk, de vermoeie nis had den eetlust verdubbeld. Vroo- lijkheid heersehte in alle wijken, eene gepaste vroolijkheid, zonder de uitgela tenheid, die wij in onze steden kien non. In zijne gedachten verdiept, richtte Alonzo Cano zich naar zijn huis. Nie mand had er den drempel van verschre- den sinds den dag. waarop de kist van Mercedes naar het kerkhof gedragen en de kunstenaar onder bewaking van Ro- salès naar de gevangenis gesleept was. Alonzo's sleutel kon slechts moeilijk in het. slot draaien. op |aa,rd.e Hij staat als vaste rots, De Stedehouder Gods Vergeefs brult de Oceaan En vrucht'loos loeit de orkaan; Ontzet zich 't gansch heelal Hij staat onwrikbaar pal; Schoon 't muitziek volk hem hoon'. Met altaar spotte en troon, Zijn oog reeds in 't verschiet Weer nieuwe stormen ziet: Neen, hij verbleekt niet, neen Zijn hoop is God alleen; Wanneer 't gevaar ook klimt De boosheid woedend grimt: Hij biedt aan allen 't hoofd Wijl Hij in God gelooft En op zijn Heer vertrouwt. Wiens sleutelmacht hij houdt. Verheven Priestervorst Gij die het wagen dorst Den helschen euvelmoed, Die om uw schreden woedt, Alleen te wederstaan, 'k Staar U met eerbied aan De grootheid uwer ziel, Waarvoor ik willig kniel; De kalmte, die ik lees In 't oog, door schrik noch vreef Ontsteld; uw heldenhart. Gelijk ij) vreugd en smart, Dat nooit voor onrecht buigt; O ja, dat alles tuigt: 't Is niet van aardsche macht Dat Gij den zege wacht. Uw blik, omhoog gericht. Naar 't U ontstolen licht, Leest daar het eeuwig woord, Uit Jezus mond gehoord Geen menschelijke kracht, Geen hels ene list of macht Verbrijzelt ooit den steen, Waarop door de eeuwen heen Go^ls Kerk hier staat gebouwd, Aan uwe zorg vertrouwd. Van daar vloeit onverpoosd En licht en kracht en troost U toe, en sterkt' den geest; En fier en onbevreesd Staat Ge als de onwrikbre rots, O Stedehouder Gods Almogend Vader! Gij Blijft PIUS steeds nabij; Bestraal Hem met. uw raad, Beschaam der boozen haat. O dat uw aim hem sterk' Bescherm, verhef uw Kerk; Dat Haar uw Geest bestier', En Zij steeds zegevier'. Van nieuwen luister gloor', De went'lende eeuwen door'. G. W. K. (Wordt voortgezet.) JA DEN VELDSLAG VAN CASTELFIDARDO. Rome, 1863. Nooit heeft onze Heilige Vader meer laten blijken wat belang Hij in ons bataljon stelt. Een onderofficier die zijnen tijd kwam te voltrekken, had een gehoor gevraagd aan den Paus om zijn afscheid te nemen. Waarom gaat. gij henen vroeg hem Pius IX. Wel, ik word oud, H. Vader, was het antwoord. Ik ben veel ouder dan gij, zegde hem de Paus, en ik blijf op mijnen post. Een andere aan wien hij eene dus danige antwoord had gegeven, teeken- de voor nog twee jaren zoo zeer had hem dit antwoord getroffen. Aan eenen derden vroeg hij of hij niet zou weder keeren Zeker, antwoordde deze, indien er gevochten werd. Spoed u, spoed u, zegde hem de Paus, hem op de kaken kloppende, kom ten spoedigste terug. Onze Belgische bevolking verstaat die begeerte van Zijne Heiligheid: eer aan uw bisdom van Gent. Gisteren nog was ik een uitstapje naar de statie gaan doen, toen ik eensklaps een-en-twintig Belgische vrijwilligers zag afstappen wij gingen gretig drie ouden die terug keerden, de genaamden De Reu, van Somergem, De Croo, van Michelbekte en Callewaert, van Meulebeke, de hand drukken. De drie dapperen waren na hier dertig maanden den Paus gediend te hebben, hunne bloedverwanten van België gaan bezoeken, en kwamen nu terug naar hunnen en onzen Vader, om hier de ware lucht, van vrijheid, groot heid en onafhankelijkheid, die heilza me lucht^ waar recht en bewaring heer- schen, opnieuw in te ademen. De reis van die een-en-twintig dapperen was al lergunstigst geweest. Wel is waar als men jong en roern- gierig is, valt het moeilijk een beleg- dienst te doen, wij zouden liever lauwe ren en martelkroonen op de slagvelden plukken maar dunkt, u dat men toch ook niet gelukkig is als men zich des avonds nederlegt met de innige overtui ging dat men eenen dag heeft overge bracht. gansch aan den dienst, der hei lige Kerk toegewijd; een dag ter bewa ring harer rechten opgedragen voor den plaatsvervanger van Jezus-Ckristus, den doorluchtigen Pius IX? Voor wat mij ne Vlaamsche wapenbroeders betreft, zij verliezen verders hunne rusturen i niet.; zij wonen lessen bij door de ge- leerdsten onder hen gegeven; zij leeren Franse h en Italiaansch lezen, spreken en schrijven. Hun vooruitgang zou u verbazen. Ik ken eenvoudige boeren knechten hier uit liefde tot de Kerk, in haren dienst getreden, die slechts bij hunne aankomst konden lezen, en die zich na twee jaren dienst nu met gemak zoo met de pen als met de tong van dne talen bedienen. Kondet gij ons met ge legenheid ee ïge Vlaamsch-Fransche spraakkunsten laten gewórden ach dit zou ons alleraangenaamst en aller nuttigst wezen. Wat meer is, onze Vlaamsche Zouaven hebben hier om zich te verzetten eene Vlaamsche boekkamer die drie honderd boekdeelen behelst. Deze zijn zij aan de edelmoedigheid van Mgr Delebecque, uwen Doorluchtigen en zoo zorg vollen Bisschop verschul digd. Dat wij op het punt zijn van groote daadzaken te zien voltrokken worden, dit is onbetwistbaar als men al de won deren beschouwt die hier plaats grij pen. In zeven steden der zuid-oostelijke grenzen van de pauzelijke staten, vindt men beelden en schilderijen der Heilige Maagd, waar de oogen van Maria leven, en zich rechts, links, omhoog, omlaag wenden. Dat goddeloozen er mede spot ten, dit doet niets ter zake. Ik heb het gezien, honderde mijner medegezellen ook, duizende geloovigen zijn er dage lijks ooggetuige van. Voorspelt dit ons rampen en onheilen? Gaan er opnieuw akelige dagen voor onzen Heiligen Va der oprijzen Ofwel kondigt de Moe der van bermhertigkeid ons zegepralen voor de Kerk, voor het recht, voor de waarheid aan Wie kan het zeggen Wie weet. hetVoor wat ons betreft, wij zijn vol hoop. Heeft Pius IX Maria niet onbevlekt verklaard? Moet Hij bijge volg de overwinning, de zegepraal der Kerk niet- zien beginnen? Zijn wij, wij, pauzelijke Zouaven, zijn wij thans met onzen Heiligen Vader te Rome niet? Wij zijn slechts eenige honderden, on ze vijanden tellen meer kanonnen dan wij mannen, zij zijn duizend tegen één, zij hebben te Castelfidardo overwonnen en roepen sedert dien Rome of de dood Waarom komen zij niet? Waar om verschaffen zij ons het geluk niet van martelaren te sterven, met voor den hooggeachten persoon van Pius IX on zen laatsten druppel bloed te vergieten Ls het niet omdat er een Almachtig oog over ons waakt en dat. Maria hare al vermogende bescherming over Rome laat zwaaien. Ik heb u daar aanstoifds van Castel fidardo gesproken. Een jonge abt die over twee jaren nog in ons bataljon diende en die nu hier zijne priesterlijke studiën voortzet, komt dit slagveld te bezoeken. Hij heeft er gezien het prach tig marmeren gedenkstuk dat er de Pie- monteezen opgericht hebben om hunne schaamtelooze overwinning te bestati- gen. Daar hebben inderdaad 45.000 hunner soldaten, 4.000 krijgsmannen overwonnen, waarvan die twee derden uitgekocht waren. Als de H. Vader, niet. door de kracht der wapens noch door den wil der congressen, maar dooi den sterken arm Gods in zijne staten zal weergetreden zijn, dan zou ik eenen pauzelijken schildwacht voor dit monu ment willen zien wandelen, om het te bevrijden van den wraaklust der volks standen aan de slavernij el) de onder drukking van den woelgeest ontrukt. Wat verder op eenen heuvel pronkt een zwart houten kruis op de plaats waar onze gesneuvelde medemakkers begra ven liggen. De armen van dit kruis ver tederen dagelijks, want al de katho lieke pelgrims die dit roemruchtig slag veld bezoeken, snijden er een stukje af, dat zij bewaren als eene relikwie op het graf der dappere verdedigers van het recht geplukt. Ik eindig, Mijnheer, mijnen brief met u te zeggen dat er zich veel Vlamingen onder het roemrijk vaandel van Pius IX bevinden; wat eer voor ons zoo katho liek Vlaanderen In eenen aanstaanden brief zal ik den naam van al de Vlaam sche Zouaven mededeelen, met de aan- teekening der parochiën aan welke zij toebeliooren. Eer aan die parochiën! de tegenwoordigheid harer kinderen alhier moet hemelsclie gunsten over haar doen nederdalen. X.... 't Sloeg kwart na twaalf ure op den toren. Half en half geschoren en gekamd, met 'nen te korten en versleten toog aan en eene te lang gebruikte albe daar boven stond de priester ongeduldig een in te zegenen huwelijk af te wachten... Hij ging over en weer, en met zijn zwa re stappen deed hij het stof en zand dat op den kerkvloer verspreid lag kraken en knarsen; hij hield zijnen bi'evier met beide handen vast en kreeg een jongen tje in 't oog dat. zich in een zijbeuk der kerk veinsde te verduiken.... Deus.in adjutorium meum Hein wat moet die jongen hebben Deus in adjHij bekijkt leelijk de stoeltjeszetster!... 't is zonderling! Adjutorium meumHij komt. nu in den middenbeuk intende hij is daar weer!... Waarom moet hij zoo zij ne hand houden?... Daar zit iets onder, me dunkt De priester richtte zich tot de knaap, die er klaarblijkelijk verlegen uitzag. Goeden dag, beste vriendje!,.. Goeden dag.... broeder... Komt ge O. L. Heer bidden?... Neen... Uwe biecht spreken?... Neen... Gij zijt toch in de kerk binneng treden om iets te doen?... Ja... De knaap hield met zijne linker hai maar altijd zijn armtierige broek vas die voorzeker reeds door andere broe kens werd afgedragen, en doorsnufte de met de rechtere een zoogezegd broekzak waaruit hij eindelijk een dij ken stuiver te voorschijn haalde. Dat is voor aan die vrouw daar geven... Aan de stoeltjeszetster?... De die daar met haar snorbaard. En waarom haar die twee liah kluiten gegeven r Eli wel hierom; de eigenaar hee aan moeder, o zeer fatsoenlijk, gezegi dat hij ze van avond aan de deur zc gezet hebben. Hebt ge misschien uw huishuur c tijd en stond niet betaald?... Toch wel... maar 't is omdat k met zeven zijn. Alsdan, heeft hij eei roudig weg verklaard dat hij geen k nijnenperk wilde houden en dat we 01 met genoeg konden haasten om buik te zijn. JSedert dezen morgend zit me der overvloedig te weenen... Mijne zui ter zegde mij aat. indien we een keers] voor t (Jnze Lieve Vrouwbeeld dede branden... men kan dikwijls niet wi ten... Waar woont ge?... Tkerinopyiencioorgang, 47, op h< derde koerken. En uw vader?... Vader... die is dood. Steek uwe twee stuivers wederoi in uwen broekzak, jongen, ik zal keersje voor u doen branden. 4ai 't zeker zijn?... Ja, beste jongen, ge moogt er rekenen Binst de huwelijksmis moest de pri« ter zich geweld aan doen om een aai tal verstrooiingen van kant te koude O indien de landman zijn geluk vt stond, hij die zijne eigene woning, aardappelen van zijnen akker en melk van zijne geit bezit, hij, die ma van God alleen afhangt ...De priester zag van verre bij zi zelf, het klein gewit kamertje van d i hermopylengangde vrouw sclie den eigenaar nog te willen beweg door haar schoon smeeken en deerli zien maar, er was niets aan te klapp of te doen Ge moet er uit omdat te veel kinders hebt Ik kan toch mijne arme schaap van kinderen in 't water niet werpen Er is hier geen spraak van ze 't water te werpen... Men begeert, sti in huis en daarmee gedaan!... Maar, waar zal men werklieden soldaten gaan halen als de arme mi schen zelfs geen kinders meer hebben O dat, mijn beste moederke, gaat u niet aan!... En 't vrouwtje keerde en wende kf en weer. Waar naartoe, dezen avond?. Eerst en vooral moet g' er uit en vóór 4 ure nog Daarna moet u maar uit den slag trekken En de kinderen sprongen rond m 0 der. Zeg, moeder?... waarom wil heer van ons niet meer hebben?... Ah! arme priester?... En slechts kele oogenblikken geleden hebt ge twee ongelukkigen vereenigd uiet het misboek in de hand, hebt ge l de eer der vruchtbaarheid om de kin k! ren hunner kinderen te zien, toe - wensckt.Maar waar zullen ze g e wonen, die ongelukkigen.Binnen 1 ld nige jaren, zult ge misschien weifi d om de absolutie aan die arme vrouifle schenken indien.kortom Ah misdaad der schijnheilige samenlevi waarin de verantwoordelijkheid sle< eenen naam krijgt, wanneer zij op schouders van de laatsten der se ha nu loodzwaar komt wegen... O gij gemeene en schurftige same ving. stc 8t De mis was ten einde... De twee gebannenen der toeko 7 hadden reeds den huwelijksregister teekend. Na eenige oogenblikken dankze kwam de priester thuis 0111 met haasten wat te peuzelen. Uwe soep is te warm Catharina schoot op Eerst en vooral de soep kan nii warm zijnA 't. Vleesch?.. Maar zendt dat toch zoo ni< iuwe maag'!... Yan dezen avond zul 'weeral met scheele hoofdpijn tkuifi men De groensels?. Ohals ge zoo haastig zijt zijn hier!... daar, zie!!.. En Satharina overhaastig, bedi en goot op de telloor aardappelen, teltjes, prei, raapjes, tot zelfs de dekens waarmede 't vleesch was te bonden geweest. De priester hoorde of zag niets., ne voeten bleven niet meer stil o] zelfde plaats... zij sloegen heen en en wrikkelden onder tafel... hij ha sloten zich gauw een half uur verd begeven, naar den Thermopvlen< Iv ie 'k te I n kei gang, om te zien wat er ginder ga wa*... j ^cl

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2