Heteerste officieel treinboek De lersche kaporaal ALLERLEI Stharina stond hem te bekijken, me- ijdend doch vol eerbied; en wanneer priester zijne servet op tafel toevouw- inompelde zij tusschen haar tanden En dat heet hij o goed knauwen De priester was reeds op straat en al- ^•el zijn toog1 hem tusschen de bee- q sloeg, verhaastte hij immer zijnen Jij kwam door straten en nog stra- liep kroegbazen op kroegbazen trbij, en zag ellende op ellende, t Was reeds drie ure i* den namid- ir. In Januari zijn de dagen maar i. Een bittere mist hing over de mod- rige straten en de ontsierde bouw loden. allengs kens aan z%g hij van verre te dden van den steenweg een klein pkkarretje in den dichten nevel zich eekenen, opkomen en naderen Daar lag van alles op dat wagentje... •ee matrassen, eenig keukengerief', ne tafel, een oude kachel, drie stoe- een hoofdkussen... De steekkar verwijderde zich lang- im, al kermend en al grijzend... zij was erbarmelijk om zien... zij sloeg schen ieden kasseisteen der baan... werd voortgetrokken door een voor- r gebogen bleek jongentje dat scheen langen tijd geen voedsel meer genut lebhen... Zij was omringd van andere iueu die ofwel eene lamp of wel wat wieren droegen... gevolgd door eene gemergelde vrouw die een wichtje den arm droeg, en een ander kind met en rok voortsleepte. F,ii de priester, die toch zoo slecht and kon erkennen met al dat mistige der. dacht bij zijn eigen Nog een huisgezin dat voorbijtrekt laar hoe de vrijmetselarij met de fa- ies te werke gaat 5ene matraseen hoofdkussen beroeste kachel en wat weet ik nog, verstijfde schamele handen, te niid- i van den guren winter, op eene ie jkkar opeenstapelen, en die men dan a midden van een onverschillig volk e gs de straat voortduwt. Indien er rein profijt aan is... sterft dan maar i honger en armoede als ge wilt!... wijl de geborene beschermers van l8 werkman, de rechtschapene rijken, bestolene klóosteringen, de buiten de 5i gekegelde priesters, en al de onder d goede werken bezwijkenden, buiten te goudstroom der officieele liefdadig- g 1 met ruwheid gehouden worden... li 'erwijl de Flachons van alle ras, de ,p ïwe briefjes der vette toelagen en pgelden in de met goud, zilver en nantbelegde pollekens steken van P ere juffrouwen D ti nkele oogenblikken nadien, kwam priester aan den Thermopylendoor- er ui - Ziehier de eerste huizen... nr 4/ n ris 't?... 'Ne Pastoor!... men kwam I :en op den dorpelmen bekeek i... Was er dan iemand ziek?... Je - Waarom komt ge alhier, broeder- vroeg eene vrouw. - Om te beletten dat het huisgezin t in nr 47 woont buiten gezet worde t - Ah!... is 't daarom?... voegde zij ij, hare handen met haar voorschoot m «ogende... 0! dan is 't onnoodig u te haasten - Waarom dat - 't Is er al mee geklonken i i Ie priester trok zich achteruit i - Zijn ze weg?... -0 toch nog niet lang... een kwar- misschien, 't allerlangste... met een in kkar oe - En waar gingen ze naartoe?... g e vrouw trok hare schouders op, en i idde het hoofd, en stak de hand uit fe wijde wereld in, wat vroeger betee- ii le Op Gods genade vi e priester sloeg schielijk de hand zijn voorhoofd... Hij had het be- en!... Ze waren zij het die hij daar tonds in den mist tegenkwam... Hij 16 dat moeten vermoeden... Ja... hij Bt dat!... q hij vertrok nog rapper dan hij ge en was... Neen, dat mag niet... die Be jongen kon toch 0LVrouw aanroepen zonder verhoord te wor- ii in den vuilen nevel, in dien duis- B avond... te midden van die onvei- wijken, keerde men zich om en 1 men een pastoor achterna, een oor die liep... die liep zoo rap hij •en kon... en die de voorbijgangers a dvastig ondervroeg Hebt ge toevallig geen klem •A kkarretje gezien?... (Naar Pierre l'Ermite.) lifi I WIJS WOORD VAN NAPOLEON DEN CROOTE Is eene wonderbare zaak, zegde hij, b men na achttien honderd jaren Je- v ÏJhristus nog bemint. Geen mensch, groot hij ook mochte wezen, heeft na zijne dood liefde ingeboezemd... hedendaags bemint nog Cesar, °I ander, Karei den Groot e? Neen, de n ite mannen bemint men na hunne 1 niet meer. Deze is de eenigste... r" ken de menschen. Jezus-Christus 'O' meer dan een mensch, en daarom £a &t dat hij na achttien eeuwen nog ind wordt. De reisgids bestaat eigenlijk van 1838. De eerste officieele gids verscheen dat jaar, onder den titel Spoorweg. Zomerdienst 1838 Het was een zeer net boekje. De druk, op fijn papier, was zeer verzorgd. Het boekje bevatte acht bladen en eene kaart. Dat was overi gens zeer voldoende want er bestonden slechts vier lijnenMechelen-Brussel; Mechelen-Antwerpen; Mechelen-Ans en Mechelen-Gent de totale lengte dei- spoorlijnen was 188 kilometers. Op de kaart waren ook de out worpene lijnen aangeduid. Benevens de uren van vertrek en aan komst der treinen vermeldde de Offi cieele gids ook den afstand tusschen de verschillige statiën en de tijdruimte noodig om denzelven te dooiïoopen men vond er ook de prijzen der plaat sen. Verder nog aanduidingen betrekkelijk den brievenpost, inlichtingen nopens de aansluitingen aan de eindpunten der spoorlijnen met de paarden-diligencies, reglement op het vervoer van reizigers ?n g'oederen, enz. De reis van Brussel naar Antwerpen duurde 1 u. 30 m. Te Meehelen bleef men 15 minuten stil. De enkele reis kostte in berline 3,50 fr.; in diligencie, 3 f'r.in open bankwagen, 2 fr. en in wagon 1,20 fr. Er waren dus vier klassen. Volgens tabel VII. (reglement op 't vervoer dei- reizigers) duidden de treinwachters aan de reizigers hunne plaatsen aan voor de berlinen en de diligencie mochten de plaatsen 24 uren op voorhand bespro ken worden. Het vervoer der reisgoederen was kosteloos tot 20 kilogrammen per rei ziger. Het vervoer van eenen colli van 100 kilogrammen van Brussel naar Ans kostte 4,20 fr. f Wij waren in Ierland. Het kloksken van eene katholieke kapel luidde het avondgebed. Bij de verwoeste abdij "van Sligo, een jonge reiziger als een Engel- sche dragonder gekleed, klom de helling van den heuvel op, en bleef eensklaps staan vóór liet oude klooster. Op dit oogenblik zat eene vrouw in rouwgewaad bij het graf' van eenen Ier- schen krijgsoverste geknield; eensklaps stond zij op, en de hand van den jonge ling vastnemende, trok zij hem onder de donkere gewelven der oude kerk. Kom nader, zegde de lersche vrouw terwijl zij zachtjes de hand over haar voorhoofd streek. Mijn armeGeor- gius, mijne eenige en laatste hoop, mijn zoon, gij gaat mij dus verlaten Moeder, antwoordde de jonge krijgsman met eene diepe ontroering, gij komt hier om mij te zegenen vóór mijne afreis, niet waar? Ja, Georgius Fitzgerald, ik heb u uog eens willen zien; ik wilde u zege- uen, in dit a erlaten klooster, door uwe godvruchtige voorouders gebouwd, en hetwelk zij met hunnen degen hebben beschermd. Vóór dien autaar, waar uwe vaderen gebeden hebben, op deze graf zerken, mijn zoon, eiscli ik van u eenen plechtigen eed. Spreek, spreek; ik zal u gehoor- men, zegde de jongeling. Zweer mij, dat. gij u nimmer over uwen godsdienst noch over Ierland zult schamen. Georgius knielde vóór den ingestor- ten autaar, en sprak den vereischten ied uit, met gebogen hoofd en samen gevoegde handen. Eensklaps werd in de verte de roffel eener trommel gehoord. Hoort gij vroeg Georgius, ter wijl hij verbleekte. Ik hoor, zegde de arme weduwe, tot in het diepste van haar hart getrof fen. Het schip waarmede ik morgen uioet vertrekken, ligt daar op de gol ven, zegde Fitzgerald. AchGeorgius, zegde de moeder verberg mij dit schip. Vaarwel, mijne g'oede, mijne edele moederVaarwel, zegde de jongeling bid voor mij, terwijl ik verre van u in de zandwoestijnen en bosschen van Amerika zal strijden. Ja, ik zal voor u bidden, antwoord de de bedroefde moeder, hare tranen be dwingende. Ik zal eene bedevaart doen naar de grafsteden der Heiligen; ik zal met vasten en aalmoezen, den zegen des Heeren over u trekken; ik zal met mij- ue knieën de trappen van dezen verla ten autaar verslijten. Vaarwel, vaarwel, riep Georgius, terwijl hij zich uit de armen* zijner moeder losrukte, en daalde met grooten spoed den heuvel af. De droeve we duwe bleef roerloos staan, zoo lang als zij de klrijgskleeding van haren zoon in liet dal zag glinsteren. Daarna zette zij zich neder op een graf dat met mos be groeid was, en begon te w eenen. Weinige maanden nadien wierp dc fregat het anker in eenen zeeboezem van Amerika. Georgius begaf zich bij zijn leger in de Caroline, over hetwelk lord Rawdon, zijn landgenoot, het bevel voerde. Hij had welhaast gelegenheid om zijne dapperheid te laten blijken, waardoor hij de oogen en de aandacht van lord Raw don tot. zich trok. Deze be noemde hem kaporaal op het slagveld, na eenen geweldigen stnjd. De kettersche officieren van het le ger morden om deze gunst, en een oude Schotsche luitenant durfde zelfs tot lord Rawdon zeggen, dat hij het recht niet had van eenen papist eenige bevorde ring te verleenen. Dit is een schoon staaltje van uwe gedoogzaamheid, antwoordde lord Raw don, de schouders optrekkende. Daarna wendde hij zich tot. Georgius, en zegde hem: Maar waarom wilt gij Roomscli- katholiek blijven Milord, antwoordde Fitzgerald, gij zoudt mij dit niet durven.vragen in de oude kerk van Rawdon, waar uwe roemrijke voorouders rusten. Lord Rawdon sidderde onvrijwillig. Hoor, Georgius, zegde hij na wei nige oogenblikken stilte; denk op uwen toestond; gij zijt jong en wel geboren; alhoewel arm, kunt gij nochtans alle bevorderingen verhopen, indien gij van godsdienst verandert. Met- uwen moed :n rw verstand, zoudt gij op kórten tijd een hooge officier kunnen worden. Ik zal soldaat blijven, antwoord de Fitzgerald. Lord Rawdon schudde hem vriende lijk de hand, en bezag hem met eene groote goedwilligheid. Ik kan u de gouden paletten niet geven, zegde hij hem, maar ik kan u roem laten verwerven de gelegenheid is gunstig. Ik moet dezen nacht eenen -er belangrijken brief verzenden. Al les ware verloren indien die brief in de handen der Amerikanen moest vallen. Deze stap is een geheim voor liet leger; geheel liet land wordt van oproerlingen -loo* kruist: mijn bijzondere bode heeft eene dappeie lijfwacht noodig... ik kies u tot die ouderneming, indien gij wilt; gij begrijpt dat zij gevaarlijk is. Ik aanvaard ze, zegde Georgius met krachtdadigheid. Om middernacht reed Fitzgerald met ijuen reisgezel uit het Engelsch leger kamp. De nacht was zacht en zoel de maan spreidde eenen zilverglans over ;le toppen der magnolieren de hemel was gansch onbewolkt. Terwijl de bode zijne oogen naar de noordster sloeg en zijne aandacht op het mos der oude eiken vestigde, om dwars loor het boscli eenen rechten weg te olgen, dacht Georgius aan zijn vader land, en dit gedacht vervulde zijn hart met een zoet gevoelen. Wie daar? riep eensklaps eene Amerikaansche nachtwacht, die door 't bosch kruiste. De twee soldaten vluchtten stilzwij gend tusschen de boomen. Wie daar? riep eene andere stem, an eene tegenovergestelde richting? Wij zijn omringd, zegde Fitzge rald tot zijn medegezel. Op hetzelfde oogenblik brandde eene ontploffing van snaphanen op de twee jongelingen los. Ik ben dood zegde de bode, ter wijl hij van zijn paard viel red den brief'. Georgius nam den brief en vluchtte in het dichtste der boomen. Eene nieuwe ontploffing volgde de eerste. Fitzgerald snelde dwars door het bosch maar hij verloor zijn bloed langs drie wonden; hij viel bleek en krachteloos neder aan den voet van eenen ouden cederboom. Mijn brief, zegde hij, den Heinel aanschouwende mijn brief, die pand van eer, welken ik beloofd heb onge schonden te bewaren Mijn God! geef mij raad. Eensklaps voelde de jongeling zich aangemoedigd hij opende met eigene handen de grootste zijner wonden, stak ?r, met groote pijn, den brief van lord Rawdon in en trok dan wederom het vel van zijn bloedig vleesch over het kost- ba apapier. O mijn vaderland zuchtte hij, een arme soldaat laat u al stervende zijn laatsten zucht over. Met het krieken van den dag vond .cue Engelsche patroelje hem in zijn bloed liggen; hij drukte tegen zijn hert een kruisken van zwart eiken hout, het- vclk zijne moeder hem gegeven had, en zijne lippen herhaalden Leve Jezus Leve Ierland Er bleven hem njet vele oogenblikken te leven meer over, en hij nam die waar om te verhalen wat hem en zijn mede gezel was overgekomen, en om de plaats te melden waar hij den kostbaren brief verborgen had. Lord Rawdon kwam zelf tot den armen kaporaal geloopen hij lichtte zijn hoofd een weinig op, en drukte de koude handen van den jongen soldaat in de zijne. Ik hadde liever gehad eenen veld slag te verliezen, zegde de lersche krijgsoverste. Alzoo stierf Georgius Fitzgerald in de wildernissen der Nieuwe Wereld. Zooals men door dit verhaal kan be- statigen moet men niet opklimmen tot aan de geschiedenis van den ridder de Bayard, om ons te overtuigen dat de katholieke godsdienst altijd helden heeft voortgebracht en er altijd voortbrengen zal. GOED GESPROKEN Een goddelooze, ter tafel genoodigd vóór het eten te bidden hij bracht in een christelijk huisgezin, weigerde de schaamteloosheid zoo verre dat hij aan liet gezelschap zijne verwondering uitdrukte, omdat-hij in dit huis alleen was van zijn gedacht. Gij zijt mis, mijnheer, antwoordde hem de vrouw van den huize, mijn hond en mijne kat doen gelijk gij. HIJ KON ER MAAR EENEN. Een jonge knaap, die tot straf in de kerk midden zijner makkers op de knieën had moeten zitten, kwam te huis. De vader, die hem op de straf plaats gezien had, zegde hem Frans,! de Pastoor heeft u op de knieën gezet, nu ook zult gij voor mij op de'knieën vijf Vader Onzen bidden. Het kind antwoordde Onmogelijk, vader, ik kan er maar éénen. VOOR DEN RECHTER Waartoe brengt gij dien dikken knuppel mede, beschuldigde Deze antwoordde In de dagveerding stond, ant woordde deze, dat ik mijne verdedi gingsmiddelen zou medebrengen. Ik uilde eerst den. dorschvlegel nemen, doch ik dacht, mijnheer, dat ik het hier wel met een knuppel zou kunnen af doen Twee arme studenten lagen in hun jolderkamerken te bed. Op eens hoort .;e:i van beiden eenig gerucht en ziet :cnen man door het venster binnen klimmen. Psssstzegt hij stil tot zijnen ge zel, die ook wakker was, daar komt een dief op ons af. Stil maar, was het antwoord, laat hem maar doen; ik zal hem heel barsch toespreken, en dan laat hij misschien hier iets vallen, dat hij op een ander ge stolen heeft. GEEF AAN CESAR WAT VAN CESAR IS Een brave boer verzocht een student in vakantie, den zoon zijns vriends, met hem het ontbijt te willen nemen. Deze nam aan; doch de huisvrouw, die bitter gierig was, diende slechts eene patrijs op, zoo mager dat men enkel vel en been zag. Arme beestzegde de student met medelijden, wat moet gij streng gevast hebben Wij zijn nochtans niet in vas tentijd. Wat vrouw, riep de boer, hebt gij ons niets anders te g'even Op mijn woord, neen zegde de vrouw, en nog is het goed dat onze hond Cesar het dezen morgend heeft aange bracht, anders kondet gij wel gevaar loopen van in het geheel'niet te ontbij ten. Ah Cesar heeft deze patrijs aan gebrachtvroeg de student spottend. Ja, mijnheer. Nu vrouw! zegde hij, terwijl hij le patrijs bij de pooten nam en aan den hond overgaf men moet Cesar geven wat van Cesar is. En Cesar was met de brok weg. De boer, gebelgd over de onheusclie handelwijze zijner vrouw, onthaalde den student op een goed stuk hesp. DE KEIZER VAN DUITSCHLAND EN DE PEERDENSMID. Jozef II, keizer van Duischtland, reis de in Italië; op weg brak een wiel van zijn rijtuig, zoo dat hij slechts met veel moeite in het naastgelegen dorp kon ge raken. Daar zijnde, liep hij bij den peer- den smid en verzocht hem spoedig zijn rijtuig te vermaken. Ik zou het geerne doen, antwoordde de smid, maar 't is te laat; al mijne gasten zijn weg en de jongen die mijnen blaasbalg trekt is juist niet te huis. Ha dat is juist eene goede gele genheid om mij wat te verwarmen, zei de keizer, die onbekend reisde, en aan stonds begon hij den blaasbalg te trek ken. Toen het werk voltooid was, vroeg de keizer hoeveel hij schuldig was Zes stuivers klonk het antwoord. De kleizer gaf hem zes dukaten. Mijnheer, zegde de smid, gij zijt uiis gij geeft mij zes goudstukken en ik heb maar zes stuivers gevraagd er is niemand in ons dorp die mij die goud stukken kan wisselen. Dat trek ik mij niet aan, antwoord de Jozef II, een keizer mag het ver maak van smidsblazer geweest to zijn, wel duur betalen. En daarmede reed hij voort. Men kan denken wat voor een koppel oogen de smid opentrok. EEN DOKTER TE LEUR GESTELD De vrouw van een Xormandischen boer was gevaarlijk ziek. Er werd een doktor geroepen; hij ondervroeg, onder zocht en al klappende liet hij de vrees hooren, niet behoorlijk voor zijne zor gen betaald te zullen worden. Mijnheer, zegde de man, ik heb hier vijf schoone gouden louis, en of gij mijne vrouw doodt of' geneest, ze zijn voor u. De vrouw stierf. Na eenigen tijd den echtgenoot aan zijne droefheid overgelaten te hebben, bood de geneesheer zich aan om de hon derd franks te eischen. Dokter, zegde de arme bedroefde man, ik ben gereed mijne belofte te vervullen. Laat mij slechts toe u twee kleine vragen te doen in tegenwoordig heid van achtbare getuigen hebt gij mijne vrouw gedood? Stellig neen. Des te beter ik zou wanhopig zijn u van hare dood te moeten beschuldi gen Hebt gij haar genezen Ongelukkiglijk neen. Dat is nogmaals maar al te waar. Welnu, indien gij haar, gelijk gij be kent, noch gedood, noch genezen hebt, 2Ïjt gij buiten de bewoordingen der overeenkomst en gij hebt niets te eischen. Eene schoone, bevallige Dame zegde aan den koning van Pruisen: Hoe is het mogelijk na zoo veel roem te hebben verworven, nog altijd naar nieuwe te zoeken Och mevrouw antwoordde de klo ning, zeg mij, hoe is het mogelijk als men zoo schoon is als gij het zijt, nog rondsel aan de kaken te strijken *- DAPPERE MANNEN Sissen kwam thuis van den oorlog. Blij van u weêr te zien, Sisken, en veel batailles bijgewoond? Zeker, Nonkel En hoe ging dat, Sisken? 't was zeker schrikkelijk wreed? Nonkel, ik ga u dat vertollen, van onzen voornaamsten veldslag. We lagen daar gekampeerd. Alle vijf minuten kwam de adjudant ons zeggenJon gens, 't gaat uwen toer wordenEn eiken keer dronken wij dapper aan de geneverflesch, om ons sterk te maken tegen de doodDat duurde zoo van 's middags tot 5 ure. Dan kwam er een adjudant en hij zegde ons Dat wij den slag gewonnen hadden - Sissen, jongen, 'k ben blij van u nog levend te zien, na al die gevaren Eene vrouw wier zoon schoenmaker was en soldaat moest worden, deed een knieval voor den koning van haar land en vroeg om vrijstelling voor haren zoon. Mijn eigen zoons moeten dienen, zegde de kbning. Ja maar, die hebben niets geleerd, hernam de vrouw, maar mijn zoon is schoenmaker. OUDERDOM Balthen kwam te Gent in een Gods huis van oude vrouwkes: Hoe oud is dat moeder ken al, vroeg hij, die zich in de zon zit te war men? Z'is honderd en twee jaren, mijn heer. Hoe oud? herhaalde Balthen op een verbaasden toon. Honderd en twee jaren, mijnheer. Is het mogelijk, riep hij uit; wel, op mijn woord, ik mag vlieg heeten, als ik haar meer dan 3U0 jaar had ge geven; z'is nog- heel jong voor haren ouderdom. EEN BETER LEVEN Een jongmensch te Deventer, diep in de schulden zittende, ontving dezer da gen het bericht, dat zijn oom ploste- imgs overleden was en hem algemeen erfgenaam had gemaakt. Hij gaf van deze omstandigheid kennis aan het pu bliek door de volgende advertentie Hiermede heb ik de eer Ued. te be richten, dat mijn oom en ik, beiden een beter leven zijn ingegaan. ONDER SCHOOLJEUGD Een schoolopziener kwam rond Ja- uuari in Holland onder schooltijd in het dorp, en vond het grootste gedeelte der schooljeugd zich op het ijs verma kende. Zeg eens, kinderen, vroeg hij, waarom zijt ge niet in de school?... Als uit één mond klonk het zonder ling antwoord Wij mogen niet, wij hebben de mazelen WAT WAS HIJ? Een vrijdenker stopt op den trein en een pastoor ziende zitten, roept hij Ho, hier zijn niets dan Pastoors en verkens Dan zet hij zich neer. Mijnheer, vraagt de pastoor, zijt gij 'nen pastoor? Ik, ik o neen Eidan moet gij een verken zijn, als men op uw woorden moet acht ge ven I t

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3