De Vergiffenis van den Monnik Een zonderling beeldeken Eene drollige gewaarwording ALLERLEI (54,te Vervolg.) De kunstenaar ging naai' binnen, sloot de deur weêr zachtjes dicht, als vreesde hij de stilte te storen, stak eene "wask)eers aan die op een der armkande- laars in het portaal was blijven steken, en nam bij het flikkerend licht de om ringende voorwerpen op. De beelden in de werkplaats schenen zoovele spoken, het groote vleugelal taar fonkelde niet meer als eene kapel vol engelen en heiligen. De groote ver gulde lijsten, met stof bedekt, vormden ter nauwernood verlichte plekken op de donkere schaduwen, die van de gewel ven daalden. Dit vertrek, dat eertijds zoo schitterend was, als de zaal van een s, scheen thans zoo doodsch als een graf. Op den ezel stond nog het on voltooide portret van Philips IV. Een zelfde dag had den kunstenaar van het toppunt der grootheid in een afgrond van ellende zien verzinken. Alonzo wendde zijne blikken van dit doek af, welke schets zoo sprekend was, en bleef langen tijd in een gevoel van vlijmende smart verzonken. O nietigheid der menschelijke glo rie! riep hij uit, moet men dan zijn ge heel leven besteden om de verwezenlij king te verkrijgen van de beloften, waarmede gij ons in slaap wiegt, zon der ze ooit te vervullen. Hij verliet de werkplaats en steeg langzaam den trap op. Het eerste vertrek, dat hij doorging, was eene eetzaal, versierd met prachtig houtwerk en paneelen van dat heerlijk aardewerk), waarmede de Mooren eer tijds Spanje verrijkt hadden, zonder ooit het geheim hunner schitterende kleuren en de vervaardiging hunner mozaïken mede te deelen. Hoe dikwijls hadden zich vroolijke gasten om die gezellige tafel vereenigd hoe dikwijls hadden zij Cano's geluk mede gesmaakt en zijne triomfen als kunstenaar gevierd De plaats waar Mercedes gewoonlijk zat, was nog kenbaar aan haar hoogen, met Cordovasch leder bekleeden stoel.- Aan deze tafel gezeten rustte Alonzo, na ieverig gewerkt te hebben, van de vermoeinissen van den dag uit, verhaal- dan zijne jonge vrouw welke bezoe ken hij ontvangen had, welke bestel lingen afgeleverd waren, deed haar in ruime mate in zijn bijval deelen en zon derde voor haren tooi sommen af, die misschien overdreven waren, maar toch zijne inschikkelijkheid voor hare kin derlijke grillen bewezen. Op het met zilver overdekt buffet n herkende hij den beker waaruit zij ge woonlijk dronk, en eene kostbare kruik je die zij met rozenwater vulde. Hij wendde het hoofd af, verliet de ïetzaal en ging het tweede vertrek in. Dit was de kleine zaal, waar Merce- les voor 't laatst muziek gemaakt had. De gitaar waarop zij gespeeld had, lag nog op een klein ebbenhouten met voor ingelegd meubel. Een lint slinger de over het kleed, een verdroogde rui- üf ker was op een meubel tot stof vergaan Wat verder bespeurde hij de kamer van ttercedes. Alonzo aarzelde een oogenblik er den lorpel van te overschrijden. Hij schoof ie gordijn op zijde, en alvorens er een pnkclen blik in te werpen, stak hij de raskaars in een kandelaar. De snelheid, waarmede de laatste ge- leurtenisseii hadden plaats gehad, was torzaak dat. uit dit vertrek niet alle spo- en van wanorde verdwenen waren. De ledige juweelkoffertjes stonden log open op de groote tafel. Het ivoren Tuisbeeld, dat aan den voet van Mer- edes' bed geplaatst was, deed nog aan lare laatste gebeden denken, over een Tein meubel hing een gebloemd zijden Ien kleed in zware plooien op den grond I, in den onduidelijkcn vorm van eene knielde vrouw. Het bed waarover in der haast de zij- jen sprei geworpen was, scheen treurig 18 een doodsbaar. Alonzo zonk in een leuningstoel te- inover het bed neder en gaf zich aan bitterheid zijner herinneringen over. tij meende Mercedes nog voor zich te ien zooals hij ze de laatste maal aan- El chouwd had, bleef als een doode en iet eene borst, die uit zeventien won en bloedde.... ct< Met gesloten oogen en in smartelijke e jijmeringen verdiept, overwoog hij de 8 ietigheid der menschelijke teederheid, D ladat hij eerst berekend had, hoe wei- üg de menschen en de fortuin beteeke- ;ei en. ie De uren gingen voorbij, zonder dat a. e ongelukkige, in zijne mijmeringen, ijn gebed en zijne smart verdiept, hun Del voorbijvliegen bemerkte. b De klok van het naburig klooster, dat dl roeger de werkuren der leerlingen in tiet atelier regelde klonk in den nacht of uet. trillingen, die Alonzo onheilspel- >u >nd vond. til Na de slagen geteld te hebben, stond 'j op. Vaarwel! zegde hij, vaarwel aan rli leven vaarwel aan de wereldIk ga ri »ar Porta Cceli terug. I Hij drukte zijne bleeke lippen op den >et van het Kruisbeeld, en nam de j |ers op, om het vertrek te verlaten en j u trap af te gaan. H Maar de bijna geheel opgebrande '2 lars gaf een dansend en weifelend nchtdit viel om, flikkerde nog eens 'jen ging plotselings uit. «J Op den tast af moest de kunstenaar leuning aoekep. Beneden aan den trap gekomen, ging hij recht naar de deur, opende ze en zag de straat in. Ziji was geheel verlaten. Op tien stappen afstands van Alon- zo's huis stond het rijtuig. Miguël is een oppassend man, dacht, de schilder. Hij ging naar de koets, opende een der portels en stapte er in. Nauwelijks was hij nedergezeten, of eene hand drukte de zijne met kracht, een soort van gefluit diende den koet sier tot sein en de koets reed in galop weg. Bijna op hetzelfde oogenblik verving een ander rijtuig het. eerste op eenige stappen van het huis des kunstenaars, en een man, die men aan zijne bewe ging Voor een jongeling kon herken nen, ging herhaalde malen voor 't huis op en neer en gaf aanhoudend blijken van ongeduld. De koets, waarop Alonzo Cano zich bevond, reed met dolle vaart de stad door. Pleinen, straten, alles vloog hem voorbij, maar te vergeefs trachtte de kunstenaar zijn medegezel een woord af te persen, deze bleef onbeweeglijk en stom in den hoek zitten, waarin hij plaats genomen had. Een onbeschaamd wantrouwen maak te zich van den schilder meester. Een woord, zegde hij, een woord slechts uit medelijden, Miguël Geen antwoord. De kunstenaar boog zich naar het venster en hij bemerkte, bij het licht eener lamp, die voor een Mariabeeld brandde, een groot en somber gebouw waarvan de vorm hem reeds een gehei men schrik aanjoeg. Hij had geen tijd zich van zijn weg rekenschap te geven, het rijtuig stond stil, maar niemand kwam het portel openen, en toen de kunstenaar wilde uitstappen, kon hij het zelf niet openen. De groote poort van het ijzingwekkend gebouw, dat. zich voor hem verhief, rol de op hare scharnieren en het rijtuig reed eene binnenplaats op. Verraden riep Alonzo Cano ver pletterd uit, ik ben verraden Op hetzelfde oogenblik gingen de beide portels te gelijk open, de binnen plaats werd verlicht en eene ruwe stem riep Uitstappen Alonzo steeg uit de koets. Vervolgens zag hij met schrik, met afgrijzen vermengd, in het rond, en herhaalde De gevangenis, de gevangenis De rechter Rosalès had wraak geno men. XVII. DE PIJNIGING. Het. hok was een der akeligste van de gevangenis van Madrid er drong noch licht noch lucht in door, het was geen kerker, maar een donker hol, een ake lige grafkuil. Men kon er niet over eind in staan, ook was het niet lang ge noeg, om er in te liggen. De ongeluk kige die het bewoonde, moest er neêr- gehurkt blijven, zoowel van de bewe ging, die de leden verkwikt, als van frissche lucht, die de longen ver- verscht, beroofd. Geen enkel gerucht kon tot daar doordringen. Het was aan het uiteinde eene soort van trechter uitgegraven en van al de cellen der beschuldigden geheel afge zonderd. Men zou het den laatst en trap van eene door menschen uitgedachte hel hebben kunnen noemen. Als de ge vangenbewaarder er eenmaal daags de deur can opende, kon men eerst niets in de dikke duisternis onderscheiden, en wanneer eindelijk het licht der lan taarn in de hoeken van dit. ellendig hol doordrong, bemerkte men onduidelijk eene menschelijke gedaante tegen den muur neergehurkten welker been en van vocht en gebrek aan beweging ver stijfd lagen. De gevangene, die tijdens de eerste ste dagen na zijne arrestatie aanhou- verzocht had, zijne rechters te mogen preken, bewaarde thans een volslagen stilzwijgen, daar hij wel begreep, dat zijne gebeden nutteloos waren. Hij sprak in het geheel niet meer, en had zich misschien reeds verbeeld, dat hij de gewoonte der spraak geheel verlo ren had, zoo hij niet van tijd tot tijd, als hij alleen was, bittere klachten ge uit en vurige gebeden gestort had. De gevangenbewaarder, die eerst verbaasd had gestaan over de gewillig heid van dezen gevangene, had zióli reeds of gevraagd of die schijnbare be rusting geen inwendigen opstand ver borg. vreezende dat zooveel lijden zich door zelfmoord zou wreken, had hij den ongelukkige aan handen en voeten ge kluisterd. Een ring, die zijne polsen omvatte, was aan zijne ijzeren gordel bevestigd'. Evenzoo droegen zijne en kels zware ketenen, aan een haak van den gordel verbonden. Als het zwakke licht van de stoklan- teern van Piquillo, den cipier, het ver oorloofde, het gelaat van den gevan gene te beschouwen, werd men door smartelijke aandoeningen getroffen, op het. zien van dat breed en edel voor hoofd, waarop een zeldzaam verstand troonde, en dat door smart verwoest en voor den tijd gerimpeld, slechts een ontzettend lijden, door gelatenheid ge temperd te lezen gaf. Sedert vier maanden bad en zuchtte hij in dit hok, toen opeens een onge woon gedruisch op den trap, die naar de cel voerde, zich deed hooren. (Wordt voortgezet.) Dezer dagen viel er ons een beelde ken in handen, dat wij zoo schoon ge vonden hebben dat wij ons haasten het onze lezers bekend te maken. Een jon gen wordt er op achtervolgd door een kruis dat dreigt op hem te vallen. Hij loopt er van weg, doch komt twee groo- tere kruisen met beenen tegen. Onder stonden de volgende versjes Ziet dezen dwazen menscli Verhaasten zijne schreden. Opdat het kruis hem niet Zou vallen op de leden I.... Uw poging is vergeefs Al liept gij nog zoo snel De kruisen links en rechts, Bestormen u te fel. Spaar toch, onnoozel mensch Uw lichaam en uw voeten Ontvlucht gij aan een kruis, Gij zult er twee ontmoeten. De schrik is zelfs een kruis, En zoo beangst te zijn, Als gij een kruisken vindt Is zelfs een dubb'le pijn. Wees dus wat minder dwaas Wil graag uw kruis aanveerden Dat God u zenden zal, En houd het zelfs in weerde. Het kruis is uw geluk Vereerd door 't duurbaar bloed Dat ons de helle sluit En d'Hemel opendoet. 't Was 's avonds om 7 ure. Ik moest in stad gaan dineeren, en kel een paar stappen verre, in een zeer wel gelegen heerenhuis daar door eene weldoenster bewoond. Toevallig was ik wat_ te vroeg op gang. Eene arme vrouw, toch zoo ellen dig, hoestende en bassende, kwam me voorbij al roepende met eene heesche stem: Vraagt l'Intranla Presse Ik kocht haar eene gazet af uit louter medelijden. Reeds had ik met mijn gewoon ge baar 't dagblad ontplooid en stond ik onder 'ne gazbek te zoeken naar een waar gebeurd nieuws.... Caillaux De groote leening?.... de schoolwet..., enz. Schielijk hoorde ik een dwaze gil en een nog zottere kreet, onverwacht in de duisternis van den avond.... Kwek!... Kwek!... Ik draaide mij om.... Niemand te be speuren Kwek!.. Kwek!... Ik kwam er op0 dat- was te erg... de kreet kwam uit de kelderkeuken zelf van het heerenhuis, waar ik binnen en kele oogenblikken ging aan tafel zit ten!.... Een lange bleeke jongen, in habit opgeschikt en opgesmukt met- een wit halsdoekje als een spotvogel, stond daar aan de kelderkeukenvenster die uitgaf op de straat. Nu zooals hij mij zag naderen en ver mits er eene ijzere afsluiting van dikke staven tusschen ons beiden bestond, werd ik de eer aangedaan, eene derde maal nog eenen verzorgden kwek in de ooren te krijgen. Hij had zich bij zonder bijgezet om dien kwek uit het diepste van zijne ruischende keel tot op zijne zeepschuimende lippen te zenden kwek!... kwek!... Ik bekeek hem met veel aandacht, ik wilde absoluut zijn aangezicht altijd in dachtig blijven. Alsdan, zooals men iets wat men op zak heeft, zoude zoeken, zocht hij insgelijks in 't verborgendste van zijn haatdragend hert en wierp mij wat vuilnis toe... Hij had het te schoon onze kerel,!die priester stond daar immers alleen op straat, en niemand kwam er juist voorbij... Daarom laat er ons nog maar eenige scheldwoorden opzetten... Kwek!... kwek!... Zijt ge weg., o gij vuile zwarte!.... Een zacht stampjeen de glazen deur die mij toegang in den vestibule verleende, ontsloot zich op hare beurt. Ik ontdeed mij van mijnen hoed en mijne kapot, welke ik aan dien grooten kerel, ge weet wel aan Francois, wiens huwelijk met de bovenmeid ik verleden jaar inzegende, overhandigde... Ik speelde mijne handschoenen aan... keek eens of mijne romeinscke mantelet récht hing... en ging recht door den praehtigen trap op die tot het groot sa lon leidde. Goeden dag, mevrouw!... Allerbeste en everweerde heer Pas toor.... hoe gaat het nog ginder boven, in uwe wijk van de Demi-Butte op Montmartre?... Eerste klas, mevrouw... ik! ben er uiterst tevreden Denkt ge dat uwe verkooping gunstig zal afloopen?... Ik hoop, Mevrouw, dat ik het overgroot genoegen zal smaken er u insgelijks tegen te komen!... O geheel zeker Plotselings liet zich eene plechtige stem hooren Mevrouw de gravin, alles is ge reed Een beetje rumoer Laat ge mij toe Waarom niet!... Wij kwamen in stoet de eetzaal bin nen, zij glinsterde van de elektrieke verlichting en van de overschoone go belins of oude muurtapijten. Hier is uwe plaats, heer Pastoor En wie, trok er zeer eerbiedig mij nen stoel van onder tafel?.... 't Was hijmijn bloed van uit de kelder keuken mijn beleediger van over eenige oogenblikken Onze blikken troffen elkander... wij hadden elkaar herkend... 't was hij, de lange magere met zijn platgestreken zwart haar... Hij was zoo rood gewor den als een haantje.... Bij 't eerste zicht, meende ik dat hij er ging van onder trekken... Doch hij werd wederom kalm... Nochtans beefden zijne dikke in wit te handschoenen verborgen handen nog al een beetje, wanneer hij eene telloor voor mij schoof. Ze zouden zeker nog meer gebeefd hebben, hadde ik bij het aanvangen van liet diner, dan wanneer ieder genoodig- de in stilte zijne soep uitslorpte, eens op een gansch bijzondere toon verhaald: Ik moet aan u allen eene wondere gebeurtenis die mij daar aanstonds.... aan de deur van het huis voorviel, ver tellen Hij verwachtte zich aan zoo iets. Want- hij hield mij in 't oog. Hij was zeer onhandig door geworden... In den spiegel, zag ik de huisheer hem zeggen: Let toch op jongen!Of hij oplette, de ongelukkige Hij lette maar te wel en te veel op De diner moest hem zeker lang schij nen toch zoo lang Ik gehoorzaamde en trok er van on der. Eenige stappen verder kwam ik aan de groote poort, zoo schoon en blinkend vernist als 'ne spiegel, van het heeren huis. Wat zou ik doen?... Ik had maar een woordje te zeggen aan den portier, 't- was tien jaar dat ik hem kende Ehwel, g'houdt hier deftige knech ten!... En ik was zeker van den uit val. Hoe gemakkelijk kon ik de straf doen toedienen!'t Was immers een uit muntend huis... Men zag er mij geerne, en voorzeker moest die jongen nog niet lang in dienst zijnWie weet! het was misschien door tusschenkomst van 'ne brave pastoor dat hij er binnen trad.... Ik belde... de deur ging open. De oude Baptist groette mij met de klak in de hand... ik vroeg hem naar de gezondheid van zijnen kleinen, die de kinkhoest had opgedaan. Wanneer hij zich nevens mij bukte om de kruimels brood weg te borstelen, perelden de druppeltjes zweet op zijn voorhoofd. Voorzeker vroeg hij zich af Heeft hij gesproken, of zal hij spreken?... En ik dacht meer en meer Tot wat zou dat batenIndien ik dien kerel doe wegzenden, hij is mis se h ien toch geen slechte knecht, dan zoude ik te werke gaan zooals iedereen zou doen iki verbitter nog zijnen haat, en ik vereeuwige misschien dien haat. Indien ik zwijg... alsdan... zal hij mij misschien verstaan!... Ik heb al de kansen niet, maar indien ik geluk wil te wege brengen, 't zal door de vergiffe nis zijn die Christus aan ons allen voor hield en voordeed... Juist op dien oogenblik, presenteerde hij mij een tussckengereckt met honing De schotel weegde loodzwaar op zij ne bevende handen ik herinnerde mij de woorden van St-Franciscus van Sales: Men zal meer vliegen vangen met een lepeltje honing dan met eene voUe ton azijn... En ik hield mij aan het lepeltje ho ning. Maar 't is algelijk eene drollige ge waarwording wanneer men zoo met veel manieren en stille stemme zich hoort af vragen o Kreeftensoep?.... of Toma tensoep?... welke begeert Mijnheer? en dat wel uit den mond van den- zelfden persoon die enkele oogenblik ken geleden u toeriep: Zijt ge weg eh, vuile zwarte (Naar Piere l'Ermite.) EEN FAMILIEFEE8T Een leerling verontschuldigde zich bij den meester wegens zijn uit school blijven met de vérzekering, dat het om een familiefeest gebeurd was. Welk feest hebt gij dan gevierd vroeg de meester. Wij hebben een varken geelaebt. OE GELEERDHEID BRENGT TOCH VER. Narden Maantje zit in eene herberg de gazet te lezen. Als ik zeg lezen, dat is wat veel gezeid, want Narden kent eigenlijk geen letters zoo groot als eene kerk maar Narden beeft nogal centen, en hij denkt, voor een man van zijn for tuin, dat zulks eene deftige houding is in eene herberg. Bij ongeluk houdt Narden zijn gazet verkeerd, doch het belet hem niet met de grootste aandachtigheid de aankon digingen te overloopen. Hij was juist bezig met een molen te bekijken die omgekeerd op de gazet ge drukt stond, als Mieltje Bonte, die wat verder zat, opeens vroeg Narden, geen bijzonders nieuws? Ba! zei Narden droog weg, niets bijzonders, tenzij dat ze daar spreken van een groot on weêr. Een groot onweêr 't is het eerste dat ik er van hoor. 't Is nogal erg geweest, antwoord de Narden hierop, want er is zelfs een molen omverre gewaaid. Een molen/vroeg Mieltje, en waar is dat gebeurd, Narden 't Moet ver van hier zijn, zei Nar den, want het staat bijkans op 't einde van de gazet. Zijt gij een christen mensch vroeg de pastoor van Baan eenen jongen knaap, die in de katechismusles aanwezig was. Neen, antwoordde de kleine, ik ben Frans van den pannenmaker. OP 'T TRIBUNAAL. Betichte, waarom hebt gij uwe vrouw zoo hard geslagen Wel, mijnheer de juge, ik ben een beetje doof als ik zoo iiard niet klop, dan schreeuwt ze niet en dan weet ik niet of ik haai' geraakt heb. WEINIG VERANDERD. Gelooft gij aan de zielsverhuizing, vroeg Koben aan Leo van Gompel. Ja, zei Leo... Ik geloof zelfs dat ik indertijd het gouden Kalf ben geweest. Allée, Koben. Dan is er bij u het verguldsel maai' afgegaan... WAAnntlD. Hoe oud is madame Van Peper noot Wel..., ze zegt dat ze 29 jaar is.... Dat moet waar zijn ze zegt dat al sedert vijftien jaar. DE LAATSTE Jan Patat trouwde. Zijne bruid vroeg hem? Jan, gij hebt veel dwaze streken uitgezet in uw leven. Zult gij dat nu niet meer doen ->Mie, sprak Jan, dees is de laatste dwaasheid die ik uitzet. ONDER VRIENDINNEN Neen, ik kon niet in die buurt aar don. De menschen waren er mij te or dinair. En kont gij daarin op geenerlei wijze verbetering brengen dan door te gaan verhuizen? EEN KNAPPE BAAS. De baas. Dat wil maar niet goed uitkomen de duivel mag weten waar het aan ligt. De leerjongen. Ik weet wel, waar 't aan ligt, baas. De baas. Waaraan dan? De jongen. Ja, dat durf ik niet zeggen gen! e baas. Zeg maar op; domme jon- De jongen. Aan den baas. POEZIE EN PROZA. Hij. Kom, Emma, laat ons op de vleugelen der liefde naar huis gaan. Emma. Zouden wij niet Kever de tram nemen?,

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3