e bloemenverkooper Het Wonder ALLERLEP *- VLEIEND. di an ree (Vervolg,) 'ui, J- !j was bepaald ongeschikt voor irièn- om er in te wonen. Eenige var- jhokken zouden in vergelijking ■van nog mooi hebben mogen hee- Men noemde het hier een hofje, beide kanten van den steeg, die voet breed was en die doodliep, een blok huizen, oude gebouwtjes, I Sf- iede r oogenblik dreigden in te stor- Zij hadden van achter geen uit- 5 ir, daar zij tegen andere huizen aan- pe juwd waren, en twee vrouwen, die 1 goed om te drogen aan koorden, van liet eene huis naar het andere annen waren, ophingen, konden .e.D ar, als zij uit liet. raam leunden, 11J1 de hand geven. De versche lucht, z°l ons zoo ruimschoots door God ge- L*ln ?u is, kon niet in deze ellendige ver- ren doordringen. Eene geheele kolo- niD van menschen woonde er in deze en, hoeveel wel in één kamer al- in enkele der kamers zou 011- of li j k klinken. De trappen waren vertrouwd, de vloeren verrot; sme- vh eitl en ziekelijkheid voerden er den 5 'ntoon. Wat het reinigen dezer hui- betreft, daarvoor was het ivater er te schaarsch. icliard Sale liep bijna tot aan het e van dit hofje voort, sloeg toen vu deur aan den linkerkant in en kwam r een kamertje aan den recliter- 't Was een klein, laag vertrekje. mii i,ij in liet midden daarvan stond, hij de muren best aanraken, en hij st oppassen, als hij zijn hoofd niet .de zoldering wilde stooten. Welke r de muren oorspronkelijk gehad leu. kon niemand zeggen van het 1, dat in de steeg uitzag, waren de II p ;te ruiten gebroken en met kranten ik. Op den lioogen schoorsteen, te- e v iver de deur, stond eene kaars, die ra^ (lie flesoh gestoken was, te bran- J' De man keek vreemd op, toen hij eutrad. i j-Weihoe, Charley! hebt gij licht L vgen vroeg hij op een vrienclelij- ok rik oet) toon. lt> Bridget Kellv is hier geweest en Eï' eei e kaars pgestoken, vader eene zwakke stem, die van den id kwam, ten antwoord. Ik ben lieel k« 8'ewees*' va^el »t was de stem van een jongen, van an( ie jaar, die op een bussel stroo, wei nigs den muur tegenover liet raam u gespreid was, onder een smerige wol- j's leken lag. Wat zijn licliaumsgestal- etreft, scheen hij jonger te zijn ae\ r in zijn gezicht zag hij er veel 0 ir uit, want liet vertoonde die onna- lk lijke uitdrukking van schrander- ii i welke men somtijds hij zwakke eren van allerlei stand, en dikwijls Jk] bij de allerarmsten aantreft. Het veI pen mooi, maar vermagerd gezicht as iets in die helderblauwe oogen a die blonde haarlokken, dat den ike denken aan dat. andere kind izer die blauwe linten, dat hij dien da» j-ofo in had. Deze jongen was liet eenige tes|, dat Richard Sale overgehouden te]f Hij was een tijdlang aan liet suk- pt, u geweest, als werd hij door bin- ]jc [oortsen verteerd, en werd al zwak- e ij, en zwakker. *H stoel zonder rug, een laag houten Itje op drie pooteii, eene plank, die :p 2et midden van het vertrek' op een t ee aÉ? en voor tafel (lipnde, schenen het ele huisraad uit te maken maar de vloer daaronder begrepen, zag 1j iterst zindelijk uit. Sale zette de J en, die hij meegebracht had, neer nbli voorover om zijn kind een zoen •as even. aati Gij zijf heel naar geweest, zegt jal] Charley Is het dan slechter met u (jongen kwam even overeind. Zijn BC]J r streek het haar van zijn voorhoofd tor) Lt t p dii Vertel eens aan uw vader, wat er ■t, i «ff gescheeld r (lit oogenblik trad er eene vrouw do fertrek binnen. Zij zag er vrij mor- p uit en bare kleeding paste goed bij t©j [eheele omgeving 't was dezelfde ,td get Kelly, waarvan de knaap bad •o-ro loken. Zij woonde met haar man wat 'aderen op een der bovenkamers en me n dikwijls naar den jongen kijken,- ,r b< daar, als zijn vader uit was, zoo pi aam lag. Dit hetgeen zij hem ver rani maakte Sale op, dat zij (lien na j lag eens. naar Charley was komen hoe en en hem niet- goed bij 't hoofd xjzei inden had, waarmee zij bedoelde, Kr« bij aan liet ijlen geweest was. oni Misschien is liet wel liet opkomen Qot de koorts geweest, zeide zij. Zijne eer stonden wild en zijne wangen om. 'den als eene kool vuur. Ik denk, ing( hij de koorts al eeii heelen tijd ge- ij kei bad, want bij kon er zich niets van Et mi "lieren, hoe hij den dag had (loor- „ul aclit. Daarop heeft hij eene flauwte - He '«gen, en dacht, dat hij erger was t zij forover maakte ik' mij ongerust. V gaf geen antwoord, maar sloeg dik op zijn kind. De vrouw Aver ting de Ik lieb mijn Put dadelijk naar den er gestuurd en hem laten verzoe- d hier eens te willen aankomen da r wij hebben nog niets van hem ge en Pat k ook nog niet teruggeko niet! Ik zal Irem een duchtig pak slaag i da zijn lang wegblijven geven, als lnj hi feomt. teOm welken dokter hebt gij gezon- ,egdC vro g Sale. Om een, dien Jenny ons opgege- heef't. Zij kwam juist van pas en zeide, dat zij wel een beetje bij hem zou bljjven. Ik moest de kleereu van de kin deren uit.wasscheii Vrouw Kelly ging' heen, en Richard Sale knielde nu lieer om dichter bij zijn kind te zijn. Hij voelde ziju heet voor hoofd hij voelde zijne handjes deze waren koud en toen hij den zieke op lettend in zijn gezicht, dut naar hem gekeerd was, keek, kromp zijn hart van w eemoed ineen. Hij had den jongen zoo hartelijk lief. De aanraking met de ru we zeden van ruwe menschen had zijne aandoeningen niet verstompt, g'elijk zulks bij de meesten liet geval is. De jongen draaide zich om, als heriiinerde hij zich eensklaps iets, en kreeg eene bloem, die ergens tusschen zijne leger stede en den muur lag, te voorschijn. Het was een van die enkele hyacinten, die men in het voorjaar heeft. Kijk eens, vader! zeide hij. Jenny heeft mij deze bloem gegeven ruik eeus, boe heerlijk zij ruikt. Ja. Hebt gij honger, Charley? Ik heb dorst, antwoordde Charley. Sale stond op. Hij lichtte het deksel van den doofpot op en nam daaruit eenige drooge stukjes hout. en een hand vol kolen daarmede wakkerde hij liet vuur aan. Tan eene plank, die teg'en de muur gespijkerd was, kreeg hij een paar komnietjes, een paar borden, een trekpot en een klein blikken keteltje, dat hij zelf met water ging vullen. Ter wijl Inj wachtte totdat liet water begon te koken, sloeg hij van tijd tot tijd een teederen blik op liet gelaat van den jon gen, die bedaard lag te kijken. Dit hui selijk avondmaal, waarop hij den gan- schen dag met zooveel geduld gewacht had, was het eenige lichtpunt in zijn moeitevol leven. 't Is nu klaar, CharleyWilt gij nu eens opstaan Charley stond van zijne legerstede op, nam plaats op den stoel met drie pooten bij liet vuur, en scheen daar door eene koortsachtige rilling overvallen te wor den. Sale sloeg een wollen deken om hem heen en sneed een stukje brood voor hem af. Charley nam er eene beet van, maar kon dit blijkbaar niet door de keel krij- gen. Ik zal u een tasje thee geven, mijn jongen Sale schonk een tasje thee voor den zieke in, en (leze dronk het in één teug' uit, waarop hij de tas en liet bord aan zijn varder teruggaf. Dit was niets on- gewoons, want zijn eetlust was sinds geruiinen tijd al niet groot geweest. Ik kan niet eten, vader sprak de ongelukkige kleine. Wil ik wat pap maken Ik heb nog wat melk over. Terwijl Sale naar de plank ging om er iets at be krijgen, deed lnj eene on verwachte ontdekking- Daar stonden twee aardappelen en een stukje haring op een bord, Aijk eens, Charley daar staat uw middagmaal nog nep lnj uit. Hebt gij net niet opgeëten ik heb het vergeten,'vader Dat was wel een bewijs, dat hij den rechten eetlust niet bad. Uit beviel Sale nietliet w as ae eerste maai, dat het middageten, betw elk bij voor liem ach tergelaten üad, geueel onaangeroerd ge- oieven was. xNaaat Sale een stuk brood in een klem geel schoteltje gebrokkeld nad, goot gij ee een weinig kokend wa ter op, legde er vqor een paar minuten een bord over been, goot er toen bet wa ter weer at en deed er een weinig sui- Ker en de melk, die overgebleven was, op. Hel was opmerkelijk, dat Richard rtaie alies zoo handig deed, zoo geheei anders aan de meesten van zijn stand. Charley at een lepel vol van het pap en gaf het. schoteltje toen terug, zeggende Ik heb maar altijd dorst, vader Hij lag opnieuw op zijne legerstede en was in slaap gevallen- ^ijh vader was aan het af'wasschen dpr borden en kom metjes, toen zich eene vreemde stem bo ven de stemmen der overige bewoners van het'hofje, die aldoor in de steeg heen en weer liepen en juist niet zeer kiesch in hunne uitdrukkingen waren, deed hooien Is hier een zieke, die Charles Sale heet? Het was de dokter, die eindelijk ge komen was, een jongmensch, een zeke re M. What ley, die nog maar pas in de naburige straat was komen wonen, in de hoop, praktijk te zullen krijgen. Hij had eene luide stem, waarmede hij zijne meening op een beslisten toon placht uit te spreken, maar toch- ontbrak liet- hem niet aan gezond oordeel, noch aan'aan- geboren vriendelijkheid. Hij trad bin nen, zeide met een enkel wóórd, dat hij opgehouden was, en sloeg een nayor- schenden blik in liet rond. Sale begon de verschijnselen der ziekte van den ou- gelukkigen knaap te vertellen, maar de dokter stelde hieraan een einde door de kaars zonder veel beslag in de band te nemen, terwijl hij de flescli liet staan, waarover Sale aich verontschuldigde, daar de kandelaar een paar avonden ge leden gebroken wys. Hij hield de kaars dicht bij het gezicht van den slapende, 't. Was een doodsbleek gezicht met een flauw blosje op de wangen en droge lip pen. Hij voelde het kind den pols. Wil ik hem wakker maken, dok ter Dat hoeft niet, antwoordde de heer Whatley, zette de kaars weder in de flescli en bleef bij den schoorsteen •taan, daar hij niet scheen te bemerken, dat Sale hem een gebroken sioel aan bood. Hebt gij al iets aan hem gedaan vroeg hij. Ik ben met hem naar de armen- apotlieek geweest, Maar.... Welnu? zei de dokter,want Sale bleef eensklaps steken. Zij hebben mij daar gezeg'd, dat ei' niet veel aan hem te doen was. Al wat hij noodig had, was versche lucht en li- cliaambeweging, zeiden zij, en verster kend voedsel. En hebt. gij hem versche lucht en Jichaambeweging gegeven Een blik op het vertrek maakte, dat hij er niet bijvoegde en versterkend voedsel Hoe zou ik dat hebben kunnen doen, dokter? Hij is te zwak om te loo- pen, en liij is voor mij te zwaar om te dragen. Nu en dan heb ik hem in de steeg in de zon neergezet, maar dit scheen hem geen goed te doen. Hier in de steeg is geen frissche lucht, en in be tere straten zou de policie hem dadelijk weggejaagd hebben. De jonge dokter keek den spreker eenige oogenblikken aan. Dat de man boven den stand, waartoe hij behoorde, stond, viel niette miskennen. Sale ver telde hem, dat hij vroeger al twee kin deren verloren had, en zijne vrouw ook; dit eene, Charley, was nu al aclit maan den aan het sukkelen geweest er scheen niets aan hem te doen te zijn. De dokter luisterde slechts, maar gaf geen antwoord. Wat zou hem tocli schelen, dokter? Wirdt voortgezet1 Op zekeren schoonen lentedag zat de jongeling Salomo onder de palmboomen m eten tuin Aan zijn vader, en was iu diepe gedachten verzonken. Langzaam naderde hem Nathan, zijn onderwijzer, en sprak hem aldus aan Waar zit gij zoo ernstig over te denken De jongeling hief het hoofd op en ant woordde Nathan, ik wensckte gaarne een wonder te zien De profeet gTimlaclitte en zeide Een wensch dien ik eveneens in mijne jongelingsjaren koesterde. En hij werd u toegestaan? vroeg de koningszoon haastig. Een man Gods, vervolgde Nathan, naderde mij, een granaatpit in zijne hand houdende. Geef acht, zeide hij, wat uit dezen granaatpit zal voortkomen. Daarop maakte hij met zijn vinger eene diepte in den grond, legde den pit er in en overdekte dien met aarde. Toen hij de hand terugtrok, spleet de schil vaneen, en ik zag twee blaadjes te voor schijn komen. Nauwelijks had ik die echter gezien, of de blaadjes sloten zich aan elkander, en het 'werd een ronden stam, met schors omgeven, deze stam werd hoe langer hoe liooger en dikker. Daarop zeide (1e man Gods tot mij Geef acht En terwijl ik mijne opmerkzaam heid verdubbelde, ontsproten zeven tak ken zich uit den stam, evenals de zeven armen aan den kandelaar van liet taber nakel. Ik geraakte in verbazing doch de man gebood mij te zwijgen en opmerk zaam te blijven. Zie, zeide hij, weldra zullen nieu we scheppingen een aanvang nemen. Daarop nam hij water in zijne holle hand en besproeide daarmede diiemaal de takken toen werden deze eensklaps zoodanig met groene bladeren bedekt, dat eene verfrisscheude schaduw ons omgaf, Aermengd met aangename geu ren. Van waar, riep ik uit, komt deze welriekende geur, en de verkwikkende schaduw Ziet gij, zeide de man Gods, dien purperkleurigen bloesem niet, die tus schen liet groene gebladerte slingert en in trossen nederliangt Ik wilde spreken, doch een zachte wind speelde door de bladeren en strooi de den bloesem rondom ons, gelijk (les winters de sneeuw uit de wolken neder- valt. Nauwelijks was bloesem afgeval len, of er hingen tusschen de bladeren roode granaatappelen, evenals de aman dels aan den staf van Aarop. Daarop verdween de man Gods, mij iu diepe verbazing achterlateude. Haastig vroeg Salomo l— Waar is hij Hoe is de naam van dien goddelijken man? Leeft hij nog? Daarop antwoordde Nathan Zoon van Isaïas, ik heb u een droom verhaald. Toen Salomo deze woorden hoorde, werd liij bedroefd en zeide Hoe 'kunt gij mij zoo bedriegen Nathan echter antwoordde Ik heb u niet bedrogen, zoon van Isaïas. Zie, in den tuin uws vaders kunt gij alles in werkelijkheid aanschouwen zooals ik liet u gezegd heb. Geschiedt niet aan eiken granaatboom en aan an dere boomen hetzelfde? Ja, zeide Salomo, echter onge merkt. en niet dan na langen tijd Toen zeide Nathan Is liet daarom minder een godde lijk wonder, omdat het langzaam en on gemerkt geschiedt? Ik meende dat liet daardoor (les te goddelijker was. Door grond eerst de natuur, voegde hij er bij, en bare werken, en gij zult zonder moei te eene hoogere wonderdoende macht herkennen. HET BLIJFT ER BIJ. Wanneer koopt gij nu eindelijk eens de broche, die gij mij beloofd hebt? De volgende week, vrouwlief. Dat hebt gij mij ai drie weken ge legd En dat zal ik telkens weer opnieuw herhalen als ik eenmaal iets gezegd heb, dan blijft het er bij. 'k Weet haast zelf niet, wat ik u geven moet, sprak iemand tot een bede laar. Och, hernam deze, wat u maar het liefst wil missen Dat is uw gezelschap, was het ant woord, dat kan ik het best ontberen. OP SCHOOL. Leerling. Meester, daar zit eene spin op liet venster, die wil zeker gratis onderwijs van u hebben. Onderwijzer. Dat geioof ik ook. Doch aangezien zij niet schrijven kan, maakt gij deze week al het schriftelijk werk dubbel, eenmaal voor u zelf en eenmaal voor de spin. VERDEELINC VAN DEN ARBEID. Frits. Zeg eens, Hendrik, gij voert den ganschen dag niets uit, geloof ik. Hendrik. Dan vergist gij u ik deel het werk met mijn vader, en daar hij zooveel werkt, dat hij geen tijd heeft om zich rust te veroorloven, zoo neem ik de laatste over en rust van mijn va ders arbeid uit. BESTRAFTE LEUGEN. Bedelaar. Mag' ik u eene aalmoes verzoeken sinds acht dagen heb ik geen wiivm eten gehad. Keukenmeid. Daar hebt ge wat. (Zij geeft hem een bord soep.) Bedelaar (onwillig). Alweer brood soep dat is nu al de vierde maal van daag. DE PROEF OP DE SOM. Hoe gelukkig ben ik toch met mij ne vrouw verzekerde een gehuwd man in een gezelschap. Wat een orde in mijn huis Ik kan midden in den nacht op staan en toch vind ik ieder stuk van mijne kleeren in het donker. Na deze woorden wilde hij zijn neus snuiten en haalde uit zijn zak een kin derhemd je. TROEF. Een gewoon nachtraaf lachtte een zuinigen heer in een koffiehuis uit en riep Ziet, mijne heeren, hij draagt zelfs de broek van zijn grootvader nog. Goed gezien nep de zuinige, ik heb zelfs de landgoederen van mijne grootouders ook nog EEN VERZOEK. Heer. Zou ik u mogen verzoeken om bij gelegenheid van den verjaardag mijner vrouw een mooi vers te maken Dichter. Zeer gaarne, zou ik me vrouw, uwe echtgenoote, eens mogen zien Heer. Neen, man, dan kan het nooit een mooi vers worden. DE BESTE PLAATS. (Kareltje komt met zijne maandkaart thuis.) Papa, ik lieb de beste plaats op de school Zoo, beste jongen, laat eens zien. Ik zit het dicht bij de kachel. EEN GOED HART. Kapitein. Waarom hebt gij mij niet om 5 ure gewekt, zooals ik u bad bevolen Oppasser, Kapitein, toen ik u wil de wekken, waart gij aan 't droomen, gij riept. Kellner, nog een karbonade Toen lieb ik nog een half uur gewacht om u den tijd te geven het bestelde met smaak te verobberen. ONDERSCHEI Dl NCSTEEKEN. Vreemdeling (tot zijn vriend). Zie eens, welk eene merkwaardige gelijkenis tusschen deze twee jongens. Tot de twee knapen. Zijt gij twee lingen .Jonge*]!. Ja. Vreemdeling. En gij zijt ook een en hetzelfde gekleed, waaraan herkent men u dan Jongen. Ik eet veel meer dan mijn broeder. HIJ ZONG. Iemand in een spoorwegwagon, begon eensklaps zoo vreeselijk te kreunen, dat zijne medereizigers er medelijden mede kregen, en een hunner hem zelfs zijn fleschje cognac aanbood. De man nam een duchtigen teug en bedankte vriendelijk. Gevoelt gij u nu wat beter? werd hem gevraagd. O ja, veel beter. Wat scheelde u dan - Ik begrijp u niet. Waarom zat ge dan zoo te kreu nen Ik!.... kreunen? Wel, sapperloot, ik zong. MODERNE HUIZEN. Nu had ik toch eindelijk een dienstmeisje gevonden, dat mij aanstaat,, zegt de moeder, maar acli Wat is er dan nu weer? bromt de man. Waarom neemt gij haar niet? Ach, zij is voor ons meidenkamer tje veel te groot TOCH MOGELIJK. A. Gij zijt veroordeeld wegens de mishandeling van een bediende. B. Ik lieb het hoofd wat geschud. A. Dat is toch onmogelijk daar voor kan men u niet veroordeelen B. Zeker, kan men dat. Het was niet mijn hoofd, maar dat van den be diende. EEN ONBESCHAAMDE. A. Waar zit toch onze vriend, Emiel, de wijnhandelaar? B. Die is naar eene zeebadplaats vertrokken tot herstel van zijne gezond heid. A. Dat heet men onbeschaamd zijn Niet tevreden, dat hij door liet. wa ter gansche Aermogen heeft gekregen, nu wil hij ook nog zijne gezondheid Aran liet. water hebben. DE SIMME LUITENANT. Twee officieren werden gedurende de A-eld-manceuvers bij een rijk en voor naam heer ingekwartierd. Zij Averden vorstelijk ontvangen en Arerpleeg'd. Des avonds vóór den dag Aran liet vertrek overlegden zij wat zij den huisknecht als fooi zouden ter hand stellen. Men kAvam overeen dat ieder tien gul den zou geven. De volgende dag bleekt aan en met hem het vertrek. De huisknecht begeleidt de beide lui tenanten tot aan deur en ontvangt zijne fooi waarop de tAveede officier tot zijne verwondering bemerkt dat de eerste en kel drie gulden geeft. Op straat gekomen vraagt de eerste eene opheldering OArer deze ATeemde handelwijze, Avaarop de andere liet vol gende antwoord geeft Beste Awiend, ik heb beden morgen den inktkoker op mijne kamer omge- Avorpen, nu denkt natuurlijk de huis knecht dat gij zulks gedaan hebt, om dat gij een veel grooter fooi gegeA'en hebt dan ik?. DAAR KAN DE KONING NIETS AAN DOEN. Naarmate de policie meer Avaakzaam Avordt, spitsen ook de dieven hun ver nuft om de goede burgerij te bedriegen. Verleden Aveek kAvam een goed ge- kleede dame in den Avinkel A7an een ju- Aveelier te L... en liet zich eene menigte voorAverpen tooneh, maar geen Aran allen scheen haar te bevallen en zij vertrok. f^De A\ in keiier had echter opgemerkt at de bewuste dame een ring in haar mof had gestopt, en wilde haar juist na- loopen, toen een deftig heer binnentrad en zegde Maak geen gerucht, mijne vrouw, die in belangAvekkende toestand ver keerd, heeft de manie van stelen. Heeft zij u iets ontvreemd? Ik Aolg haar al tijd en overal. Wat ben ik u schuldig? Dat is plezierig voor den echtge noot, dacht de winkelier. De ring Avas vijf-en-twintig gul den waard. -Ziehier uw geld, zeide de heer, en gaf den winkelier eene banknoot van dit bedrag. De lieer ging heen, zeggen- de Zoo zij soms mocht terugkomen, maak u niet. ongerust. De dame kwam Averkelijk eenige da gen later terug'. De winkelier liet haar begaan en zag haar een vijftigtal rin gen medenemen, maar mijnheer wacht hij nog altijd. De ringen hadden ditmaal eene waar de \an bij de tAvee duizend gulden. Eene aankondiging in het dagblad bracht den gewenschten uitslag niet op.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3