De herberg van den dood
Hoedde hrave zich wreekt
Meimaand.
Meizang
Schoon voorbeeld
Wij zouden deuken, beste lezers en
lezeressen, aan onze plichten te ontbre
ken, wijdden wij dit nummer niet heel
en gansch toe aan de zuivere onbevlekte
Moeder Gods Maria, wier maand wij nu
vieren.
Maria is eene machtige Maagddit
getuigen ons de duivelen zelf, gelijk
men leest in het leven van den grooten
H. Dominicus.
Een ketter had gruwelijk uitgevallen
tegen de allerheiligste Maagd Maria, en
werd van den duivel bezeten. Men
bracht hem voor den H. Dominicus. De
heilige vroeg in Gods naam aan de dui
velen of al wat hij van Maria predikte
niet echt was?
De duivelen, vreeselijk huilende rie
pen eenparig uit:
Aanhoort, menschen, al wat deze
man, die onze vijand is, u zegt. Wij
hebben geene macht op de dienaren van
Maria. Er zijn vele menschen die in de
uur der dood door haar gered worden.
Wij moeten bekennen dat niemand ver
loren gaat van al diegenen die in Ma-
ra's dienst volheiden, omdat zij aan die
menschen een waar berouw over hunne
zonden in de uur des doods verschaft.
Justus Lipsius, een der geleerdste en
vermaardste mannen van zijne eeuw
verhaalt onder andere het volgende:
De vrouw van Stephanus Morel, Fir
mina genaamd, bracht een dood kind ter
wereldVolgens gewoonte werd het op
ongewijde aarde begraven. De brave
moeder, zeer bedroefd omdat haar kind
zonder doopsel gestorven was, beval
zich aan 0. L. V. van Halle, bad haar
zonder onderbreking voor de zaligheid
van haar kind, beloofde haar van eene
bedevaart naar hare kapel te Halle te
doen en van dien jaarlijks te herhalen
zoo lang zij leven zou.
Zij zette onafgebroken hare gebeden
en hare smeekingen vijftien dagen lang
voort, 11a welke zij met zekerheid ver
klaarde dat haar kind levend was, en dat
God het haar binnen den nacht had ver
openbaard. Men gaf geene de minste
aandacht aan hare woorden die men aan
hare flauwte en aan hare overtollige
droefheid toeschreef. Nochtans zij vol
hardde met zoo veel aanhoudendheid dat
zij de vrouwen die haar omringden, ver
plichtte van in den hof te gaan zien op
de plaats waar haar kind begraven was
geworden. Zij deden het alleenlijk om
den geest der moeder te bedaren, die zij
dachten hierdoor te zullen stillen. Na de
aarde die het lichaam bedekte wegge
daan te hebben, o wondervonden zij
het kind schoon, blozend, wel te pas en
vol leven. Alleenlijk was eene kaak een
weinig aangetast door de natte aarde.
Zij namen het op, droegen het aan zijne
moeder en van daar naar de naburige
dorpkerk om gedoopt te worden. Daar
gaf het menigvuldige blijken van leven:
het bloedde uit zijnen neus, het kermde,
het stortte tranen, en deed verscheidene
malen zijnen mond en zijne oogen open
Dit ziende, aarzelde de pastoor geenszins
om het te doopen in de tegenwoordig
heid van zeventig personen die oogge
tuigen van dit wonder waren. Vijf uren
nadien stierf het kind.
Te Lede, bij Aalst, verwekte 0. L. V.
ook verscheidene kinderen, waarvan een
onder eenén hooiwagen verpletterd was,
die over zijn lichaam liep, en dat door
zijne ouders op haren autaar werd ne-
dergelegd en gezond weggedragen.
Stellen wij dus, beste lezers en leze
ressen, al ons vertrouwen in 0. L. V.,
bijzonderlijk gedurende de maand Mei,
aan haar toegewijd, en laat ons haar
aanroepen en vereeren.
1.
DE PLACE PICALE.
VVV
Maria, Maagd der maagden,
Wij vallen U te voet,
En juichen met den Engel:
Maria, wees gegroet
Wij leggen krans noch bloemen
Op Uwen altaar neer;
Maar stemmeh U te zamen
Een huldezang ter eer
Aanveerd, o lieve Moeder,
Ons nederige lied;
Verstoot de zwakke bede
Van uwe kind'ren niet.
Wil uit des Hemels zalen
Uw' blikken nederslaan;
0 ja bescherm ons allen
En hoor onz' zuchten aan.
Maria, deel ons immer
Uw milden zegen meê;
Vertroost ons in het lijden,
Schenk heil, geluk en vreê.
0 Maagd, bewaar onz' zielen
Steeds onbevlekt en schoon
Opdat zij eenmaal glansen
Bij 's Heeren luistertroon.
0 help mij Satans helsche macht
En alle kwade lusten,
De wereld en haar ijdele pracht
Bestrijden zonder rusten.
Beschut mij in den laatsten strijd
Als mijne ziel gaat scheiden
En wil haar in dat uur, verblijd
Ten hemel binnenleiden.
C. H.
Den 18 Maart 1871 bestegen twee
mannen, die bij uitzondering geen van
beiden de jas of de kepi van nationale
garde droegen, langzaam een der stra
ten die naar de hoogten van Montmar-
tre voeren.
De morgend was zacht maar de lucht
beneveld en naarmate de beide wande
laars hooger kwamen op de hellingen
van den heuvel, van welks top het oog,
wanneer de lucht helder is, geheel Pa
rijs overziet, werd de groote stad hoe
langer hoe onduidelijker onder de
steeds toenemende dikte van den nevel.
Ten allen tijde zijn de hoogten van
Montmartre, evenals die van Chaumont,
voor de werklieden geweest wat het
Bosch van Boulogne voor de aristocra
tie van den naam of het geld is.
Maar in plaats van er in prachtige rij
tuigen rond te wandelen, zooals rondom
de vijvers, wandelde men te voet, men
lootte er om de amandelkoekjes, die ver
maard zijn, men juichte er de grappeu
der poetsenmakers toe en men kon er
met volle teugen de frissche lucht van
;len berg inademen.
De zuiverheid der lucht te Montmar
tre is voor ieder Parijzenaar een onbe
twistbaar geloofspunt.
Tijdens het beleg deed de genie, die
dat hoogste punt van Parijs had willen
benuttigen, er door de mariniers een
reusachtig stuk geschut op slepen, de
Josephine, als ik mij niet vergis, waar
van geheel Parijs de stem kende, en ne
vens de Josephine een elektrisch toe
stel plaatsen, waarvan de verblindende
stralenbundels als zilveren' pijlen de
duisternissen van den diksten nacht
doorboorden en door hun fel licht hoo
rnen, huizen, dorpen te voorschijn too-
verden, waarvan het gebladerte of de
daken wit op den zwarten achtergrond
uitkwamen. Soms doorboorde de pijl in
zijne vlucht, eene Pruisische kolonne,
die in den nacht naderde, men zag de
verblinde soldaten de hand voor de
oogen slaan en ijlings de duisternis zoe
ken. De Josephine liet er hun den tijd
niet toe, haar bronzen muil braakte een
bliksemstraal uit. en eenige seconden
later had er te midden van de verschrik
te punthelmen eene ontzettende ont
ploffing plaats, die eene groote bres in
den levenden muur maakte. De ver
strooide kolonne vluchtte naar alle kan
ten, vervolgd door den lichtenden stra
lenbundel en de dood en verderf ver
spreidende granaten.
In de laatste tijden van het beleg was
deze loer jacht een der geliefkoosde
schouwspelen der Parijzenaars gewor
den; intusschen was zij niet altijd geluk
kig: de vijand liet zich, zooals begrijpe
lijk is, niet gaarne zien.
Maar het was noch om de frissche
lucht in te ademen, noch om de Pruisen
te béspieden, die zich, helaas niet meer
verborgen en wier vlag op de forten
wapperde, die door het verdrag in hunne
handen gesteld waren, noch om de groo
te overwonnenen en bedrukten, in den
uevel bedolven stad te beschouwen, dat
de beide vrienden den heuvel bestegen,
die volgens de aangenomen spreekwijze
der democratische bladen, de Aventijn
sche berg van het volk geworden was.
Montmartre geleek dien dag een reus
achtig menschelijk mierrennest, door
eenige onbekende oorzaak in beroering
gebracht, waardoor die steeds aan
groeiende menigte verward dooreen
krioelde.
Dit gewoel had een vreemd karakter,
moeilijk te verklaren voor ieder opmer
ker, die Parijs niet zou gekend hebben
gemakkelijk herkenbaar voor al wie
reeds eene revolutie zou hebben bijge
woond.
Parijs had eene gril. Parijs wilde voor
zich zeiven de kanonnen behouden, die
tijdens het beleg gegoten waren en be
taald met de opbrengst der nationale in
schrijvingenDie kanonnen, die nooit
tegen den vijand gediend hadden, maar
tegen degenen zeiven moesten dienen,
die ze besteld hadden, waren zoo nieuw,
zoo schoon, zoo blinkend, dat men ge
meend zou hebben speelgoed te zien van
massief goud. Twaalf- of vier-en-twintig
ponders, zij mochten de Eeuw of de Pa
triot, het Juweel of het Yolk, het Recht
of de Wreker heeten, zij waren zoo ele
gant, zoo goed gesteld op hunne affui
ten, dat men er zich wel wat mee mocht
vermaken alvorens ze aan de regeering
terug te geven, die de hare aan de Prui
sen gegeven hebbende, de onkieschheid
had de dappere soldaten van Belleville
en de wijken van den witten kiel, dat is
te zeggen, van den gestadigen oproer,
de hunne af te vragen.
Tijdens de eerste dagen van de over
gave had niets die botsing doen voor
zien; maar wanneer Parijs een inval
heeft, kaii men er zeker van zijn dat hij
aangevuurd wordt door geheime raads
mannen, door al die aanstokers van om
wentelingen, die geen ander middel
hebben om tot iets te geraken dan de
wanorde, en wier eenige bezigheid is
die te doen ontstaan.
Dit slaeh van lieden ontbreekt nooit
Parijs. Geen veiliger schuilplaats
voor een samenzweerder dan de menig
te; hij vermengt er zich tusschen als in
zijn elementen, ligt er op den loer in de
diepste holen om bij de eerste gelegen-
Iheid de beste te voorschijn te^komen.
Het beleg, waaronder die lage boos
wichten zoo weinig hun dierbaren per
soon hadden blootgesteld, had hen bij
zonder begunstigd, door hen te veroor
loven zich in de clubs een zeker aanzien
te verschaffen door de misdadige buiten
sporigheid hunner leerstellingen en door
de verkiezing tot tamelijk hooge ran
gen in de nationale garde te geraken
om eindelijk even te proeven van die on
derscheidingen en eerbewijzingen, waar
naar alle demokraten zoo vurig haken.
De oorlog geëindigd zijnde, kon het
natuurlijk met uitblijven of de clubs
zouden ontbonden en de nationale garde
afgedankt worden; zij zouden hunne
redevoeringen moeten wegbergen, hun
degen opsteken en zelfs in hunne be
hoeftige onbekendheid terugkeeren- de
vaderlandsliefde maakte het hun 'ten
plicht, maar het persoonlijk belang er
kent geene vaderlandsliefde.
erbonden door het eigenbelang, dat
hen weldra zou verdetlen en tegen elk
ander wapenen, maakten zij gebruik van
de losbandigheid, ontstaan uit den lan
gen duur van het beleg, van de verslap
ping der tucht, veroorzaakt door die ge-
dw ongeil toenadering, welke zekere
dagbladschrijvers de verbroedering van
het volk en het leger gelieven te noe
men, en van verschillende andere om
standigheden, om het vertrouwen van
den soldaat te winnen, terwijl zij te ge
lijker tijd zijne aanvoerders belasterden
om ze bij hem verdacht te maken.
De gemoederen, door andere belangen
bezig gehouden, bemerkten noch liet
eerste bedrijf van die samenzweering,
die met g'las 111 de hand 111 de kroegen
gesmeed werd, noch het tweede, waarin
het bloed met den wijn samen moesten
vloeien, en die voorbereid werd door den
geheimen raad, aan de nationale garde
van Belleville gegeven, om zich van de
kanonnen meester te maken, de hoogten
te bezetten en door hare kalme en held
haftige houding den vasten wil te doen
blijken, de republiek te steunen tegen
de schandelijke reactie, die Parijs aan
den vreemdeling overgeleverd had.
Die raadgevingen droegen hare vrach
ten. Men weet welke wanordelijkheden
de laatste dagen van den wapenstilstand
kenmerkten en ternauwernood eenige
weinige uren de intrede der Pruisen in
de hoofdstad voorafgingen.
Gelijk men weet, werd in naam der
vrijheid, de roode vlag, waarboven de
phrygische muts prijkte eene afzich
telijke samenkoppeling van liet dubbele
zinnebeeld der slavernij en der dwinge
landij op verscheidene monumenten
geheschen en zelfs tot op de Vendöme-
zuil, waaraan razende krankzinnigen de
schendende handen sloegen en die zij in
het gezicht der Pruisen omverhaalden,
als hadden zij zich over de roemrijkste
gedenteekenen van Frankrijk's roem
tegenover de soldaten van koning Wil
helm geschaamd. Men herinnert zich
den afgrijselijken moord, waaraan vrou
wen en kinderen zich medeplichtig mie
ken, op clen persoon van een ongelukki-
gen policieagent.
Al die aanslagen waren slechts het
voorspel van grootere misdaden maar die
noodzakelijk waren voor de verwezenlij
king der eerzuchtige plannen van een
Megy, een Assy, den aanstoker dei-
bloedige tooneelen van Creuzot, een Ri-
gault Raoul, en Pyat, een Gaillard, ont
slagen galeiboeven, onbekwame praal
hanzen, verloopen schrijvers, het uit
vaagsel der hoofdstad.
De misdadige .ophitsingen van al die
vijanden der maatschappij moesten wel
doel treffen om reden dat zij zich richt
ten tot de eigenliefde der menigte en
hare verdorven natuurdriften streelden.
Met vereenigde krachten van armen
op de hoogte gesleept, werden de kanon
nen er in batterij opgesteld, v»niet meer
tegen de Pruisen, die van de muren der
in hunne handen gevallen forten met
blijdschap getuigen waren van die toe
bereidselen, waaraan hun goud en hunne
raadgeving- niet vreemd waren, maar te
gen Parijs, dat zij niet hebbende kun
nen verdedigen thans dreigden te ver
nielen.
Belleville, Menilmontant, het Witte
Huis wilden evenals Montmartre hunne
artillerie hebben: niets is zoo aantrek
kelijk als het voorbeeld.
De goede burgers, die eeuwige bij
zienden in hunne dwaze eigenliefde, zich
verbeeldende de sterren met het bloote
oog te kunnen tellen, juichten dat zoo
schoone heldenfeit toe. Zij vonden, even
als altijd, dat de regeering ongelijk en
de nationale garde gelijk had; dat is de
geschiedenis van alle omwentelingen, en
met hunne vrouwen en dochters gingen
dj de werkzaamheden bewonderen, be
stuurd door nieuwbakken ingenieurs en
kolonels van de genie, wien niets anders
ontbrak dan dat zij zelfs de beginselen
uiet kenden van een vak, dat nimmer
het hunne geweest was.
Maar hoe onwetend men ook zij, moet
toch een duizendtal geladen kanonnen,
terrasvormig op een berg opgesteld en
van zeer nabij op het door u bewoonde
huis gericht, een zeer onplezierige na
buurschap wezen. Voor een oogenblik
van de Pruisen ontslagen, wierp de re
geering eindelijk de oogen op Montmar
tre.
Het was geen artilleriepark meer,
maar een ware opeenstapeling van ka
nonnen en mitrailleuzen, door duizenden
chassepots bewaakt; een vonk zou vol
doende geweest zijn om van dien berg
een vulkaan te maken, waarvan de plot
selinge uitbarsting Parijs in de lucht
zou hebben doen vliegen.
Met. een takkebos op den rug, bijna
versteven van koude, kwam Semnon, de
oude visscher, uit het bladerlooze bosch
terug. Hijgend wandelde hij op het be
sneeuwd pad voorbij de hut van Itha-
mar, den iger, en wilde over de brug
naar zijne voning wederkeeren, toen de
jager woe»t uit zijne hut sprong en riep:
0 oude, waar haalt gij dat hout
vandaan? Dat hout is niet van u. Dat
hebt gij gestolen.
Ik heb niets gestolen, jager, ant
woordde Semnon verschrikt.
Lieg niet, oude grijskop; gisteren
heb ik hout gekapt; daar ginds in het
bosch ligt het, daarvan hebt gij het ge
nomen. Hier daar mede.
Neen jager, ik heb het opgeraapt,
takje V001* takje.
Dat liegt gij ,oude Geef hier
Zie maar. Het zijn niet dan doode
takken, die onder de hoornen verspreid
lagen op de sneeuw.
Gestolen hebt gij het! Wat heb ik
mij 0111 uwe leugens te bekommeren
Hij rukte den grijsaard woedend den
takkebos van den rug, en wierp dien
over de brug in liet water.
Nu is de strijd ten einde, zegde hij
met een lioonend gelach en ijlde naar
zijne woning. Semnon zag hem weemoe-
lig 11a en wierp eenen treurigen blik ten
hemel.
Na eenige dagen werd de lucht war
mer. Groote ijsschotsen werden met ge
weld door den stroom afgevoerd; zij stie
ten tegen de brug, zoodat dezelve elk
oogenblik dreigde in te storten.
Chalisson, de zoon van Itkamar, war
ven uit de stad gekomen en stond br
vend voor de brug. Verscheidene mal-n
nam hij het besluit 0111 er over te ga in,
iloch telkens keerde hij van schrik t ?-
Wat zou hij doen? Aan den ande
ren oever blijven kon hij ook niet.
Al zijnen moed verzamelende, li >p hij
over de brug; doch nauwelijks h id hij
eenige treden op dezelve gedaan, of de
brug stortte met een ijselijk geki tak in
den vloed.
Radeloos stond de vader aan de)' over-
ant. Semnon, die in de nabijheid bezig
was met zijne boot te herstelle i, be
schouwde dit ongeluk met diepe t mart.
Angstig schreeuwde de knaap in den
vloed. Door eenen balk geklemd en rloor
ijsscliollen ingesloten, rukte de stroom
hem voort. Ontroostbaar liep de ja,:er
lieen en weer en wrong wanhopig de
handen. Wie kon denken dat de vis
s'cher hem zou redden De grijze Sem
non sprong moedig in zijne boot, drong
tusschen de schotsen en balken door,
redde den knaap uit het grootste gevaar,
en bracht hem gelukkig aan land bij zij
nen vader.
Hier breng ik uwen zoon terug-,
zegde hij op eenen minzamen toon; hij
is frisch en gezond, doch een weinig-
verschrikt.
Ithamar durfde van schaamte de
oogen niet opslaan en stond lang spra
keloos voor den grijsaard.
Vergeef mij, edele grijsaard,
sprak hij eindelijk zeer ontroerd en on
der eenen vloed van tranen, vergeef mij
mijn onredelijk gedrag.
Wat moet ik u vergeven? hernam
Semnon met een vriendelijk gelaat; heb
ik mij nog niet genoeg aan u gewro
ken
Dus was weldoen uwe wraak, be-
leedigde man? zegde Ithamar. 0 God,
wreekt de brave zich zoo?
(Wordt voortgezet.)
Lange Jan was een tinraermansgast.
Twee van zijne medegast' a, die nevens
hem wekten, zegden lie 1 op zekeren
Maandag:
Jan, werp uwe schaa weg, en kom
met ons; wij hebben vand.iag al genoeg
g-ezweet.
Neen, zegde Jan, ik blijf werken
geheel den dag.
Hoe wilt gij met ons geen glas
bier gaan drinken? Gij, die den heili
gen Maandag genoemd word omdat
gij altijd zoo getrouw zijt 011 dien
schoonen dag met eenen goeden i'ter te
vieren
Ik heb dien heiligdag uit mijden
almanak geschrabt, zegde Jan, ik vn-r
hem niet meer.
Bahbah hernamen zijne mede
gezellen, een deftigen Vlaming gelijk
gij, is van geen stoop verveerd.
Laat mij gerust, zegde lange Jan,
ik ben met al uwe guitenstreken niet ge
diend.
Ondertusschen werkte Jan voort, en
zijne kameraden ziende dat hunne woor
den geenen indruk op hem uitoefenden,
vertrokken uit het werkhuis en gingen
naar eene plaats waar wij hen niet zul
len volgen.
E11 hoe verging het met lange Jan?
Lange Jan bleef geheel dien Maandag
aan het werk, tot groote verwondering
van al zijne vrienden. En inderdaad, zij
hadden er reden toe. Want lange Jan
was des Maandags altijd de eerste ge
weest om zijn werk te staken en tegen
den uitzet te velde te trekken. En ik
mag u verzekeren dat hij tegen dien
vijand veel poer verschoot... uit zijnen
zak; in dier voege dat zijne vrouw en
kinderen dikwijls honger moesten lij
den.
Waarbij kwam. het dan dat hij pf
dag met zijne k imeraden niet wild,
gaan? Ziehier do oorzaak:
Zekeren dag aws lange Jan des
dags te huis g.-komen om zijn ma-i
te nemen; als hij den trap opgekloiq
was en vóór zijne deur stond, lioonj
gezucht en ge ierm dat van het opp
scheen te komen; verwonderd zijnij
niet wetende wat dit beteekende,
hij hooger tot vóór eene deur wal
„achtjes klopje. Geen antwoord ont
gende, zoo opende hij de deur, en
daar eene jorge vrouw met een bleet
laat, afgemat en als uitgeteerd door
moeienissen n gebrek aan voedsel
zót op den gï md met twee kinderei
schreeuwden: het eene lag met zijn li
op den schoot zijner moeder; het au
omhelsde haar en vroeg haar al wee
de een stukj 3 brood. Een bed zonder
tras, ja, zelfs zonder stroozak, eene k
water die in eent n hoek stond, en eei
versletene kleedt ven die aan eenen
gel hingen maakt.>n gansch den inl
der woonst uit en •.-aven eene groote
moede te kennen.
Jan, d: 3 op den do:pel bleef staan,
alles ge: en en begrei en.
V rschooning, g.'buurvrouw,
de hij net belangstelling; waarom
nen u- e kinderen? Mij 1 unkt dat g
nood ijt; indien ik u, als gebuur, in
kond helpen, gelief het m'i te zegj
Ach, zegde de moeder, ik dan
mij e arme kinderen schreien omda
he' en nog niets te eten hebber
Ik ben ziek, ik heb sedert drie da
o et kunnen werken, en bijgevolg 1
gewonnen.
Maar uw man? vroeg Jan
Mijn man, antwoordde de vrti
spreek er mij niet van; het is hard
eene moeder den vader barer kindi
te moeten beschuldigen; maar hij is
gelukkig-lijk een dronkaard. Hij hee:
onze meubelen en lijnwaad in den I
gezet, zoo dat er niets in het huis ge
ven is, en hij is vertrokken, 0111 zijn
zin niet te moeten onderhouden.
En Avat hebt gij dan gedaan?
Dan heb ik gewerkt zooveel al
kon, zegde de vrouw; maar wat kan
vrouw met twee kleine kinderen
nen? Ik heb mijne gezondheid door
arbeid verkreukt, en nu heb ik ge
krachten noch I ulpmiddelen meer.
Lange Jan, dit gehoord hebben
ging- scaileKers Aveg, nep naar zijne
rntu t-ii ZvjCiic er temg geld, maar te
geefs. Bij eenen werkman die niet
spaarzaam is, is de beurs dikAvijls le<
Tot deze edelmoedigheid, zoo sch
i'i Gods cogen, voegde de vrouw
large Jan ook hare toegenegenheid,
gavtr de helft A-an hun middagmaal
de armt vrouw en de tAvee kinderon
boA'en hi n ncvf'd schreeuAvdeT'^Joch
kon dagelijks niet gescnieden. Die
pe armoede deed Jan tot inkeer kom
het geducht Aran dit arm huisgezin
meer te kunnen ondersteunen, pijnij
grootelijks zijn hert. Maar wat
om het te helpen zonder zijn eigen ln
gezin te kort te doen? Dit vroeg
zich zeiven afZijn geest ontde
niet aanstonds dit middel, doch ei»
lijk vond hij het:
Daartoe, zegde hij, zou ik m
moeien Averken en min drinken.
LLij üad ook sedert eemgen tijd op
merKt dat zijne vrouw en Kinaeren
langer noe meer vervielen, bij geb
aan, voedsel en andere noodAvendig
den.
Indien ik in mijne oude geAvoon
\-oortga, zeigde Inj, dan zal ik 1111
vrouw en kinderen tot den zelfden ell
digen staat Drengen Avaann ik mijne
buui'A'rouAv van Inerboven ge vont
heb; daar ik hen, integendeel, met vl
en gespaarzaamneid zeer treftelijk zoi
kunnen onderhouden, en andere on
lukkigen een Avemig onderstand verl
nen.
Dit gedacht broeide in het hert a
lange Jan; het versterkte meer en mi
en bracht er eindelijk eene groote t
andering in teweeg. Lange Jan zavi
gedurende eene maand lang geen bier
genever of eenig ander sterke drank
te proeven; en om alle aanloksels da
toe te vermijden, maakte hij het va
voornemen van zelfs niet omtrent ec
herberg of drankhuis te komen.
Hij had geweldige beproevingen
ondergaan, maar door zijnen sterk
Avil ovei-Avon hij die kloekmoedig.
Aveinigen tijd kon hij zijne arme en 2
ke gebuurvrouw dagelijks eenigen
derstand ATerschaffen zonder zijn eig Ie
huisgezin te kort te doen.
Na verloop van die eerste maand v 1
nieuwde kii zijne belofte voor de v 11
gende maana; rJsdan had hij zoo vi8*
bekoringen niet meer, >»a,ub de g<
gewoonten worden hoe ouder hoe 1
ker, even gelijk de kwade gewoonten;
uitA'oering van zijn opzet werd dus tls
gelijks gemakkelijker, en hij bevo
zich meer en meer in goede gezondbe
en geldmiddelen, zoodat hij van zich z(
zeer tevreden was.
Het is nu reeds één jaar geleden jje
onze Jan in die goede gewoonte is voor
gegaan; hij verzet zich altijd tegen
listige uitnoodigingen van zijne Avei ip(
gezellen; somtijds beschimpen zij heJen{
maar Jan is onwrikbaar en laat ze pl q
ten. jl
Wij Avenschen aan alle dronkaai roi
eene zoo goede bekeering, en moei [a,
onze wensch uitvallen, de g^vangeniss lcp
en bedelaarshuizen zoudefi/ihin bevol ee
zijn dan nu.
'ar
te 1
he
g0€ '«I
st<,ek