et kleed der onschuld
wraak van den Molenaar
ALLERLEI
Wat minlijke wenken
Bij vreugdig gebaar,
Die bij het vlug zwenken
Zijn blik wordt gewaar
Wat plooien haar lippen
Zich blij tot een lach,
Bij 't wentlen en trippen,
Voor elk wie haar zag
Hoe zwellen haar aderen,
Hoe beeft haar gemoed,
Dat vuur schijnt te gaderen,
Door 't-snelstroomend bloed.
Al sneller bewegen
Zij immer zich voort,
En schoon beiden zwegen,
Een goedkeurend woord
Ontzweefde hun oogen
En 't weemlend gelaat,
Dat rustloos bewogen
Hun zielsvreugd verraadt.
Daar komen de schoonen,
Gevierd en gevleid,
Aan d' arm zich vertoonen
Des vriends die haar leidt,
En 't mommelend druizen
Schijnt fluistrende taal,
Bij 't eindeloos ruischen
Der schreên door de zaal.
t Al schikt zich en paart zich
En wacht op geen kans,
De zucht openbaart zich
Al meer tot den dans.
En luider nog stijgen
De toonen vol gloed,
En zwoegen en hijgen
De boezems zoo zoet
Van weeldrige vreugde,
Die de oogen ontstraalt,
Doch velen lang heugde,
Daarna droef verdwaald.
Zoo schijnen de paren,
Op vlinderen wiek
In 't rijk om te waren,
Des drooms. De muziek
In voetmaat en toonen
Zoo sleepend en malsch,
Verlustigt de schoonen
Een poos in den wals;
Daar rijzen haar noten
Al krachtiger op,
En zwellen, besloten
Tot d' ijlen galop,
En allen begeven,
- De rustigen meê
Onz-chtbaar gedreven,
Zich fluks in de zee
Van cl liz'ling en woeling,
Waar weelde en vermaak
Alleen it bedoeling,
Doch matheid wordt taak.
Zoo dartelt men lustig,
En 't hart gansch ontgloeid,
Wordt eindlijk eerst rustig
Is 't lichaa.u vermoeid,
Totdat men zich weder
Ter rust legt wat spot-
Men spreekt dan zoo feeder
Van schuld'loos genot;
Want, zoo al dat peinzen
Geen misgrepen schiep,
Wil elk voor zich veinzen,
O, 't zetelt niet diep
Doch hoe men vergeten
Wil wat men eens (.'acht,
Het tergend geweten
Ontwaakt eens met kracht,
En stelt ons voor oogen.
Wat tocht, ons onwaard,
De ziel heeft bewogen,
En steeds houdt bezwa ird.
Dus vloeien èn avond
Èn nacht ras ineen,
t Genoegen begravend
In 't graf van 't verleêa,
En was thans de beker
Van vreugd voor de ma igd
Geledigd, die zeker
Haar ziel had verklaag*
Toch waant zich Amine
Des nachts onbespied - -
En dan de Ongeziene,
Die weet wat geschied!
Die nieren en harten
Omsluierd, ontkleedt,
En 't kwaad dat Hem tarten
Durft nimmer vergeet:
Zag Hij dan haar wang< n
Niet hooploos verkleu d,
Teen 't hoofdje bleef hai gen
Zoo trotscli eens gebe rd?
in den molen stil was, zich door de nau
we opening tusschen de staven begon
heen te werken.
Ik zou nietliebben kunnen denken,
dat een ouder persoon dan een kind van
twaalf jaar door die opening had kun
nen komen, mompelde Lebrun bij zich
zei ven.
Het viel aan de onbekende gemakke
lijk genoeg, het hoofd tusschen de ijze
ren staven .door te steken, maar zij
scheen er gedtirende eenigen tijd niet
met de schouders door te kunnen ko
men, en Lebrun lachte reeds in zijn
vuistje en knikte met zijn hoofd, daar
hij zich vast overtuigd hield, dat de dief
in de klem zat. Maar door een weinig
volharding kwam zij de moeilijkheid te
boven, zooals dit zonder twijfel bij
vroegere gelegenheden insgelijks het
geval geweest was. Daarop wist de in
dringster zich zoo te draaien en te kee-
ren, dat zij al spoedig in den molen was.
De zware wenkbrauwen van Lebrun
fronsten zich en hij knarsetandde als
iemand, die eene flauwte krijgt.
Wat was die indringster een
meisje of eene vrouw? dat was de vraag,
die Lebrun nu bij zich zeiven deed. Was
het eene vrouw, dan moest zij tot een
dwergengeslacht bekooren: geen vrouw
van eene gewone gestalte kon zich door
zulk eene nauwe opening gewerkt heb
ben. Maar hetzij het eene vrouw of een
meisje was, er kon niet langer twijfel
bestaan aan hare misdadige bedoelin-
gen.
Zoodra zij binnen den molen was.
sprong zij vlug op eenige opeengehoopte
zakken met graan en liet zich zoo op
den grond afglijden. Zij liep over den
vloer heen, bijna even vlug als eene kat,
sloop dicht voorbij de schuilplaats van
Lebrun heen als iemand, die met de
plaatselijke ligging goed bekend is, en
begaf zich naar de plek, waar eenige ge
bonden zakken met meel stonden, ge
reed 0111 afgeleverd te worden. Wat zij
verder deed, kon Lebrun slechts gissen.
Indien hij dacht, dat zijn meel juist op
dat oogenblik gestolen werd, dan was
hij waarschijnlijk niet ver van de waar
heid af.
Hij wachtte al met'ongeduld, wat er
verder zou gebeuren, maar zijn geduld
hem voorbijvloog, maar overigens was
hij ongedeerd. Een oogenblik daarna
kwam zijne hand met de kracht van een
hamer op het gezicht der vrouw neer, en
viel zij bloedende en bewusteloos op den
grond.
De vrouw, bijgenaamd Mère Babet,
was een welbekend persoon op 't eiland.
Werkelijk was zij er meer bekend dan
bemind. Er was nauwelijks een huis van
den geringen stempel tusschen Noir-
mont-Point en Gorey, waarvan zij den
drempel niet minstens één of tweemaal
gedurende de zomermaanden over
schreed, terwijl zij in de keukens van
verscheidene menschen, tot den kooge
ren stand behoorende, een drukker be
zoekster was dan de hoofden dier huis
houdens wel wisten. Want het was op
het gehele eiland wel bekend, dat, als
iemand de macht bezat om droomen uit
te legg-en en de toekomst te voorspellen,
deze persoon Mère Babet was. Boven
dien zei de men, dat zij bedeeld was met
gaven, noo- zonderlinger en gevaarlijker
dan die der waarzeggerip. Het was, bij
voorbeeld, wel bekend, dat de macht,
om ergens en vloek op te leggen, haar
in hooge mate verleend was de macht
om te maken, dat iemands oogst geheel
mislukte, en dat zonder eenige blijkbare
reden, dat zijne kinderen wanstaltig en
gebrekkig opgroeiden, dat al wat hij
ondernam hem mislukte en dat zijn le
ven eene reeks van ongelukken en te
genspoeden was.
Daar men dan erkende, dat zij deze
mac lit bezat, was het ook verstandig,
alle mogelijke kwaadwilligheid te ont
wapenen, door haar al dergelijke kleine
oplettendheden te bewijzen en geschen
ken te geven, die den arme niet armer
konden maken, terwijl daaruit misschien
een zegen kon voortspruiten. Want
Mère Babet was nog al gemakkelijk te
vreden te stellen: nu en dan een eenvou
dig maal, wanneer zij iemands huis
voorbijkwam; een vriendelijk woord, en,
als men dit kon missen, een paar geld
stukken bij het afscheid nemen. Als
men door deze en dergelijke kleinighe
den van zijne belangstelling in haar kon
doen blijken, dan mocht men zich ver
zekerd houden, dat, voor zooverre hare
goede wenschen dit vermochten, de le-
werd niet op eene zware proef gesteld, venslijnen op g-oede plaatsen getrokken
(le Vervolg.)
an uit de schuilplaats van Lebrun
eig le dikke duisternis, die er in den mo-
heersckte, kon men het st u'ienlicht
Het gedruisch hield op, en nu zag'
^rlrun tot zijne niet geringe verbazing
v it het hoofd, daarop de sch< uders en
■0( lelijk het geheele lichaam Aan eenig
;ti lekend persoon, die blijkbaar tot het
uwgeslacht behoorde, achtoreenvol-
8 te voorschijn komen, tot dat her
ic J eele lichaam zichtbaar werd. Lebrun
ïd'hi nie* onzekerheid t s verkee-
hoe deze persoon tegen het. raam
eklommen was. Aan den bu.tenmuur
den molen hing aan twe3 groote
kers een korte ladder, waarvan hij
r allerlei dingen gebruik maakte
\y dien nacht had hij haar zien ge-
wel iken tot een doel, waarvoor haar
h® snaar haar niet. bestemd had, en Le-
P1 n knarsetandde van woede, toen dit
zich als onweersprekelijk aan hem
iaa® rong.
aar zijne woede paarde zich aan ver-
idering, toen hij zag, dat de gestalte,
evoi eenige oogenblikken geluisterd te
>ben, om zich te overtuigen, dat alle?
Na verloop van hoogstens vijf minuten
kwam de gestalte voorbij hem heen en
sloop naar het raam terug. Hij kon haar
alleen daaraan onderscheiden, dat zij
een weinig zwarter was dan de duister
nis, die er in den molen heerschte. Toen
zij hem voorbijkwam, strekte hij zijne
ijzeren hand uit en pakte, haar stevig bij
den schouder.
Een luide en schelle gil deed zich hoo-
ren, maar in een oogenblik was het we
der stil; een duchtige beet met scherpe
tanden, die in het vleezige gedeelte van
zijne hand te, land kwam, een luide gods
lastering van den molenaar, terwijl.zijne
vingers de dievegge loslieten; en een
oogenblik later was zij, die hij vastge
houden had, naar het raam terugge
keerd en als een woedende tijgerkat te
gen de staven opgeklauterd. Maar daar
werd zij tegengehouden. Zij had nog
maar één arm door het raampje heen,
toen het licht van de lantaarn van Le
brun haar in de oogen straalde en zijne
woorden haar in de ooren klonken als
het gelui der doodklok.
Kom naar beneden, of ik schiet u
voor den kop
Terwijl zij zich nog met hare beide
handen aan de staven vastklemde, keer
de zij haar hoofd om en deed den mole
naar een doodsbleek gelaat en oogen,
waaruit de wanhoop straalde, zien. Zij
aarzelde, en dezelfde verschrikkelijke
bedreiging, maar akeliger dan te voren,
weerklonk nu in hare ooren.
Er was iets in de stem van den man,
die haar uitsprak, dat haar zeide, dat hij
ook zou doen, waarmee hij haar bedreig
de. De staven schenen met hare vingers
mee te gaan veeleer dan dat hare vin
gers de staven loslieten; en met een Hau
wen kreet om genade viel zij achterover
op de opeengestapelde zakken.
Kom eens hier, ellendige dievegge
Wij moeten eens beter met elkander be
kend worden.
Het verschrikkelijke pistool blonk
haar nog in de oogen en zij scheen te
willen voldoen aan het bevel van hem,
die het in handen hield.
Nogmaals smeekte zij om genade,
maar met eene flauwere stem dan de
eerste maal, en gleed van de zakken op
den grond en wentelde zich daarop doo-
delijk verschrikt rond.
- Zoo, zoo, Mère Babetis dat de
manier, waarop gij in uw onderhoud
voorziet voegde Lebrun haar op een
3pottenden toon toe.
Genade, heb genade met mij was
alles wat het ellendige schepsel, dat aan
zijne voeten lag te wentelen, kon uit
brengen.
Wel zeker, ik zal genade met u
hebben, wees daar maar niet bang voor.
Maar, ik zal genadig zijn op mijne ma
nier.
Dit zeggende legde Lebrun zijn pis
tool neer, als wilde hij daarvan niet ver
der gebruik maken ten opzichte van zulk
een verachtelijk schepsel, en stak een
paar kaarsen, die in een houten toestel
in de nabijheid stonden, aan.
Nauwelijks had hij zich omgekeerd,
of Mère Babet deed een grooten sprong,
en vooraleer Lebrun wist, wat er was
gebeurd, bevond het pistool zich in hare
handen.
Toen hij zich weder omkeerde, schoot
zij het af. Het licht verblindde hem bij-
ha voor een oogenblik, en de kogel
sóheen zijn haar aan te raken, toen hij
zouden worden.
Zij was een zeer klein, gerimpeld, oud
vrouwtje, en haar ouderdom zal zoo wat
tusschen de zestig emzeventig jaren ge
weest zijn. Al nam men ook aan, dat zij
nog maar den eerstgenoemden leeftijd
bereikt had, ofschoon iedereen zeide, dat
zij veel ouder was, dan mocht men toch
nog zeggen ,dat zij bijzonder vlug en
sterk was. Er was eene zekere rusteloos
heid, eene zekere beweeglijkheid bij
haar, die met de gewone zwakheden van
den ouderdom scheen te spotten. Haar
haar was sneeuwwit, terwijl hare zware
wenkbrauwen, hetzij van natuur of door
de kunst, nog de zwartheid der jeugd
behouden hadden.
Het zou misschien moeilijk zijn, de
redens op te geven, waardoor de oude
vrouw bewogen werd, ten opzichte van
den molenaar van La Roquette zoo te
handelen, als zij gedaan had. Misschien
heerschte er wel een zeker gevoel van
wraakzucht in haar binnenste, hetwelk
ontstaan Avas door de minachting, waar
mede Pierre Lebrun het gewaagd had,
haar een paai- malen te behandelen. En
toch was de wijze, waarop zij wraak
nam, als het ten minste eene wraakoefe
ning Avas, zoo armzalig en nietswaardig,
dat deze eigenlijk niet met zulk een naam
mocht bestempeld Avorden. Gebrek kon
niet als eene verontschuldiging voor den
diefstal gelden. Zij leed immers nooit
eigenlijk gezegde armoede. Zij zou al
tijd wel eene lijst van twintig huizen
hebben kunnen opgeven, waar eene
slaapplaats cf een maal ter barer be
schikking stond. Het is mogelijk, dat
de diefstal van het meel slechts de eer
ste Avas van eene reeks van groot ere dief
stallen, of dat zij verwacht had, dat
zulk een geheimzinnige diefstal de bij-
gelooArige zijde van het karakter van
Lebrun zou doen uitkomen, en dat er
meer bij hem uit te Averken zou zijn door
hem vrees aan te jagen dan door eenig
ander middel, dat ter barer beschikking
stond
Ongelukkig voor haar, vras hare be-
schouAA:ingsAvijze van het karakter van
Lebrun niet geheel juist; ten gevolge
Aran Avelke misvatting zij zich nu in zijne
macht Bevond en er niemand was om
haar uit zijne handen te verlossen.
Toen Mère Babet weder tot bewust
zijn was gekomen, dank zij eene me-
uigte koud water, dat de molenaar over
haar heen wierp, bemerkte zij, dat zij
aan handen en voeten gebonden was met
eene dunne koord, dat Lebrun verschei
dene malen om haar heen had gewik
keld, tot dat zij bijna geen ander ge
deelte van haar lichaam kon verroeren
dan haar hoofd. Wat zou hij nu met haar
doen Hare verschrikte oogen schenen
deze vraag tot hem te richten, terwijl
'üj op een bankje tegenover haar gedul
dig zat te wachten, tot dat zij weer ge
heel bijgekomen zou zijn. Bij het flau
we licht, dat de kaarsen rondom zich
verspreidden, zag 't gelaat van den mo
lenaar er even wreed en even onverbid
delijk uit, alsof het het gezicht van een
afgod in den een of anderen tempel ge
weest was.
Eindelijk stond hij op en richtte zich
in zijne geheele lengte op.
Gij zult nu voor uwe misdaad boe
ten zeide hij.
Genademompelde de vrouw voor
de derde maal.
Als dat alles is, wat gij mij te zeg
gen hebt, dan kunt gij uwe mond wel
nouden, zeide Lebrun met een hoonen
den lach.
Daarop nam hij haar, zonder verder
een Avoord te spreken, onder zijn arm
op, alsof zij een bos stroo was, deed de
deur open, droeg haar naar buiten en
legde haar daar op het gras neer. Ver
volgens keerde hij naar den molen te
rug en haalde van daar nog een lang
stuk touw. De morgen brak juist aan
't Avas een heldere, maar koude herfst
morgen. De oostelijke hemel Avas met
de heerlijkste tinten gekleurd. De nach
telijke duisternis vertoonde zich nog in
het westen. De opkomende vloed deed
de golven op de rotsen van het strand
breken en telkens een wit schuim ach
terlaten.
Het groote scheprad, Avaardoor de ma-
chienen van den molen in beweging ge
bracht werden, liep in een diepen stee-
nen bak, die in den grond uitgehold was,
waarin het water, na het rad te hebben
doen draaien, van boven neerplofte en
langs een kanaal onder den grond weg
stroomde. Het rad zelf was van hout ge
maakt en stevig met ijzer beslagen.
Het eerste wat Lebrun nu deed, Avas,
het laddertje te gaan halen, met behulp
waarvan Mère Babet zich den toegang
tot den molen had weten te verschaffen
Dit zette hij in den steenen bak neer,
zoodat het smalle einde op de breede
velg van het molenrad rustte. Daarop
nam hij Mère Babet op, terAvijl hij het
losse touw tusschen zijne handen vast
hield, en klom voorzichtig tegen de lad
der op. tot dat hij en zijn last goed en
wel aan het boveneinde daarvan geko
men waren. Met de meeste vlugheid
bond de molenaar de ongelukkige vrouw
nu aan een van de dikke spaken van het
wiel A*ast. Dit was spoedig gedaan, en
Lebrun knikte met zijn hoofd, en een
tevreden glimlachje speelde er om zijne
lippen bij het aanschouwen van hetgeen
hij gedaan had.
Eene smeekbede om genade, altijd
dezelfde woorden ontsnapte er nu en
dan aan de lippen van M re Babet. An
ders was zij stil. Zoodra Lebrun er zich
van overtuigd had, dat het aan zijne ge
vangene onmogelijk Avas, te ontsnap
pen, klom hij van de ladder af en nam
deze met zich mede. Daarop bleef hij
even staan en zeide:
Ge dacht Pierre Lebrun te beste
len, en er maar zoo gemakkelijk af te
komen. Ellendige dieveggeGe ?vlt nu
Avel nooit meer stelen. Lang vjci' dat
de zon haar toppunt bereikt heeft, zal de
duivel, waaraan gij toebehoort, u als
zijn eigendom opgeëischt hebben. Adieu,
ma mère Geef hem de verzekering van
mijne hoogachting en zeg hem, dat, als
hij ooit dezen weg durft uitkomen, ik
met hem zal doen als ik met u gedaan
heb. Adieu Adieu
(Wordt vervolgd.)
VOORZICHTIG.
Jef Sniksteen was garde vil te Brussel.
Op zekeren dag ontving hij de opdracht
aan de vrouw van Dingemans te gaan
meedeelen dat haar echtgenoot door een
automobiel was doodgereden geworden.
Er was hem opgelegd dat met de
grootste omzichtigheid aan de sukkel
bekend te maken.
Sniksteen belde aan en Madame Din
gemans kwam zelf opendoen.
Is dat hier bij de weduwe Dinge
mans? vroeg de pakkeman.
't Is wel bij Dingemans, was het
antAA'oord, maar ik ben God dank geen
weduAve.
Toch wel, madame, zei Sniksteen,
want uw man Averd daar straks kiks dood
gereden door 'nen automobiel
DAT WAS DE OORZAAK.
Karei Peloere zat in 't Ankertje
aan 't drinken. Zijne vrouw, Lina, moê
van wachten, gaat hem opzoeken. Zij
vindt hem in eenen deerlijken staat in
't Ankertje en verleidt hem met veel
schoone woorden, om mede naar huis te
gaan.
Onderweg doet Karei eenen kwaden
stap, hij schopt tegen eenen steen en
valt zoolang hij is op de kasseisteenen.
Met alle moeite van de wereld trekt
Lina haren wettelijken omhoog en ziet,
dat zijn mond vol bloed en hij eenige
tanden kwijt is.
Ziet ge 't nu, zegt zij, wat er komt
van al dat drinken.
Ja, Lina, mensch, zegt Karei, en
Avijst naar zijnen mond, dat komt van
dat drinken niet, dat komt van te wil
len naar huis gaan.
EEN JAGER GELIJK ER VEEL ZIJN
Een Parijsche heer Avas op jacht in
eene buitenplaats. Eene patrijs vliegt
af, de scheut volgt achter. De patrijs
kruipt door de haag, de jager A'olgt ze
op, en vindt daar eenen boer aan zijnen
ploeg
Zeg eens, vriend, zegt hij, hebt gij
geene patrijs zien vallen?
Neen, mijnheer!
Het is wonderbaar; ik heb noch
tans de pluimen zien vliegen.
Ik ook, mijnheer, en zij vlogen zoo
wel dat zij het vleesch medegedragen
hebben
SNUFFELT WEL
Een rijke Engelschman had eene ster
ke valling die zijne hersenen zeer ver
spande.
Hij had eenen geneesheer doen ko
men, die hem aan een fleschken had doen
rieken, zeggende:
Snuffelt, snuffelt wel op ik zal
morgen komen zien.
Geene beternis, 't was verloren ge-
nuffeld.
ijf dagen lang deed de geneesheer
hem hetzelfde doen, doch zonder goeden
uitval.
De Engelschman, wien dit spel ver
leed was, vroeg dan aan den geneesheer
zijne rekening.
Vijf honderd franken, zeide deze.
Goed, antAA'oordde de zieke, die een
bankbriefken van vijf honderd franken
nam.
De geneesheer stak zijne handen uit
om het vast te nemen, maar de lijdende
bracht het hem onder dete neus, zeg
gende:
Snuffelt, snuffelt AA'el op! Mijn
heer; snuffelt.... wij zijn effen.
Thans stak hij het brief ken in zijne
kas weder en wenschte den geneesheer
den goeden dag.
UITLEG.
Boer Pummels, van Puyvelde, Avas op
'nen heeten zomerdag met zijne vrouw
naar Antwerpen gekomen.
Nabij de middenstatie riep het goede
mensch op eens uit:
Och i zie toch eens dat arme paard,
't Kan haast niet meer vooruit. Boem
daar ligt het.
Pummels loopt er heen, maar eene
heele hoop menschen is hem voor en
staat er rond, zoodat hij niet goed zien
kon wat er gebeurde.
Daarom vraagt hij aan een man die
zich langer kan uitrekken dan hij, wat
het paard gemankeerd heeft.
Wel, ziet-de dat niet 't Beest was
zoo dun, dat de zon door zijn ribben
scheen en 't hooi in brand stak, dat in
zijn maag zat en toen is 't peerd gestikt.
CERUSTSTELLINC.
Ge moet weten, zei dokter Pille-
mans, tot de nieuwe keukenmeid, dat
mijne vrouw zeer nerveus is. De vorige
meid wou dat niet inzien en is dadelijk
weggegaan, nadat mijne vrouw heur een
oorveeg had gegeAren.
'k Zal ekik daarvoor niet weggaan,
zei de nieuwe keukenprinses.... ik klets
terug
4"
Een man die anders niets bezat dan
een zoon en vele schulden, had zich van
zijnen jongen te beklagen. Hij schreef
hem: Deugniet, let op. Als gij zoo
voortgaat, zal ik u onterven
HET KUNSTJE.
Heer des huizes (aan het policiebu-
reel): Ik hoor, dat de man gepakt is, die
verleden nacht bij ons heeft ingebro
ken
Inspecteur. Ja, meneer, wilt gij
hem zien
Heer. Graag, ik zou zoo gaarne van
hem AAreten, hoe hij het heeft aangelegd
binnen te komen, zonder mijne vrouw
wakker te maken. Dat probeer ik al
twintig jaar te \*ergeefs...
BIJ DEN DOKTER.
Meid. Om Gods wil, mijnheer de
doktoor, kom spoedig, madame heeft
eenen zenuwaanval, en Avij hebben reeds
alle middelen aangewend, en het helpt
niet
Doktoor. ZooWelke middelen
hebt gij dan al gebruikt
Meid. Mijnheer heeft haar reeds
een biljet voor het concert beloofd, dan
een nieuwen hoed, dan een nieuw kleed,
en nog al niet geholpen
NIET VERVAARD!
Ik. zei Yerpoest, ik ben van niks
vervaard: ik durf in 't diepste van den
nacht over een kerkhof loopen.
En ik dan, zei Spiegels, ik durf
wat anders; ik durf in 't diepste van
den nacht.... bij mijne vrouw thuis ko
men.