De herberg van den dood Jan is niet kwaad O.die steenkolen Stelt niet tot morgen uit, wat gij lieden doen ku (le Vervolg.) De generaal d'Aurelles de Paladine werd belast met de oproerlingen over de teruggave der kanonnen te onder handelen. Die onderhandelingen scheen de een voudigste zaak der wereld; eene bewa king van verscheidene dagen en nach ten had den ijver der vurigsten afge koeld, de toevloed der nieuwsgierigen werd eiken morgend geringer, het we der was regenachtig,, de batterijen slij- kerig, de nachten Irisch, de verkoudhe den begonnen de overhand te bekomen op de geestdrift, en de schildwachten, verdrietig niets te zien komen, rekten zoo jammervol hunne armen uit, dat hunne op alle naden vergulde kolo nels met schrik den dag zagen naderen, waarop zij genoodzaakt zouden zijn hunne schildwachten te vervangen en liet geweer op schouder aan den voet der door den regen uitgeholde schanskorven op en neer te wandelen. Assv, Ferry," Pyat, Flourens en al de overige samenzweerders waren er on troostbaar over dat niemand hun de ka nonnen kwam betwisten. Aan de kanon nen was hun eigenlijk niet veel gelegen, het was de betwisting waarnaar zij ver langend uitzagen. Op het eerste woord, dat de generaal sprak, wierpen samenzweerders, kolo nels en soldaten het hoofd in den nek. Zij waren gered. Eindelijk had men bemerkt, dat zij zich van de kanons had den meester gemaakt. Het gouverne ment deed hun liet genoegen aan ze op te eischen. Welk eene schoone gelegen heid om aan de onderhandelaars te ant woorden Gaat aan uwe meesters zeggen, dat wij hier zijn door den wil des volks en wijvniet van hier zullen gaan dan door het geweld der bajonnetten. Pij iedere opeisching werd hetzelfde antwoord doch steeds nadrukkelijker gegeven. In de stad sprak men van an ders niets dan van de onderhandelingen van Montmartre. Het eerste woord, wanneer men elk ander ontmoette, was: Ik wed dat zij ze zullen afgeven. Of wel: Ik wed dat zij ze niet zullen afgeven. En de burgers lachten schaterend over de poets, die men het gouvernement speelde, dat nochtans uit het algemeen stemrecht voortgekomen was. Maar ach niets is heilig voor een Pa- rijzenaar. Hoe meer men lachte, hoe meer de re geering aandrong, hoe meer Montmar tre weerstand bood. Eenige dagbladen moedigden het ver zet' aan en spaarden de regeering van den 4 September niet, eene regeering, die Parijs niet had kunnen redden en de scherpschutters van Flourens niet tot toegeven kon bewegen. Op die wijze beginnen alle omwente lingen. Er moest een einde aan worden gemaakt. De regeering, die zich misschien niet zeer gerust gevoelde, nam den schijn aan als had zij medelijden met den op roer en deed in den nacht van 17 op 18 Meert op de muren eene aankondiging aanplakken, waarbij zij kennis gaf, dat dien zelfden dag de kanonnen wegge haald en de belachelijke schijn verster kingen, die het verkeer belemmerden, geslecht zouden worden. Eenige uren daarna, bij het aanbre ken van den dag, rukten verschillende regimenten, door generaal Lecomte aan gevoerd, van alle kanten aan. Gelijk men terecht van hun gedrag gedurende het beleg en hunne onbetwistbare laf hartigheid kon verwachten, boden de nationale gardes van Montmartre enkel een on beduidenden tegenstand; in wei nige minuten was de hoogte in de macht van het leger, waren de kanonnen uit de schietgaten genomen en met touwen aangespannen, waarna de soldaten ze medevoerden. Alles scheen geëindigd, toen de op- roerliugen bongénooteu kregen, waarop zij waarschijnlijk gerekend hadden. Vrouwen, kinderen, jonge meisjes wier pen zich op de kanonnen, omklemden ze en gingen voor de wielen liggen op het gevaar af zich te laten verpletteren, ter wijl anderen de soldaten ontwapenden, hun verwijtende broeders, wapenmak- krs aan te vallen, wier eenige misdaad was, de groote stad tot het uiterste te gen de Pruisen te hebben willen verde digen. Sinds lang bestond er geen tucht meer of liever zij had nooit bestaan in zekere marschregimenteu, waardige even knieën der bataljons van Flourens. Tot dat getal behoorde het 88c: de soldaten waren gehuisvest bij de inwoners, leef den met hen samen, deelden hunne ge voelens, en bezochten met hen de her bergen. In plaats van de vrouwen en de kinderen terug te drijven, lieten zij hun de kanonnen hernemen, waarop de ar tilleristen met sleeptouwen bij het kerk hof Montmartre wachtten, hieven de kolven hunner geweren in de lucht, en hunne officieren verlatende, wien zij weigerden te gehoorzamen, maakten zij gemeene zaak met de oproerlingen. Eenige getrouw gebleven compagnies baanden zich een doortocht met de ba jonet. op het geweer en kwamen aan de artilleristen en de gendarmen, die op de Place Pigale geschaard stonden ,den afval hunner kameraden aankondigen. die arm aan arm met de nationale gar des, onbeschaamd hun verbond in de kroegen gingen bezegelen. Het duurde niet lang of deze tijding, die nog ernstiger was dan men kon ver moeden, had zich in Parijs verspreid. Het was juist elf uren geslagen op de klok van het Luxemburg toen de heer Schiiltz, die, sedert zijne aankomst te Parijs, waar eene ziekte van zijn zoon hem geroepen had, eiken morgen na het ontbijt zijne pijp kwam rooken, "in de groote eenzame lanen wandelende met zijn vriend Wilhelm, een Elzasser gelijk hij, en die evenals hij den partijgangers oorlog in de bergen der Vogezen had ge voerd, langs een zeer druk sprekende groep bij het hek van het Odeon heen gaande, eene nationale garde hoorde zeggen De overwinning is aan het volk ge bleven, onze artilleristen hebben zich heldhaftig gedragen; zij hebben de li nietroepen gedwongen de wapens neer te leggen, Vinoy is gedood, drie gene raals gewond, Lecomte gevangen geno men, al de stafofficieren in de gevange nis geworpen; het volk heeft de verdool de soldaten vergeven en de armen voor hen geopend. Leve Montmartre, de ware berg kreet een nationale garde met een echte galgentronie en die reeds beschonken scheen, terwijl hij zijn kepi in de lucht wierp. Leve de republiek de ware repu bliek, de republiek van het volk bi ul- de een ander kerel, gedekt met een kepi, die de band der voormalige scherpschut ters van Flourens droeg. Als ik mij niet bedrieg, zegde Wil helm, zich tot zijn reusacktigen metge zel wendende, is het die Vincent, die in hetzelfde huis woont als wij. Welke Vincent.? De man van onze buurvrouw Loui se, aan wien juffrouw Margaretha tij dens het beleg zooveel diensten heeft be wezen. Hij ziet er als een volleerde schurk uit. En hij is liet in werkelijkheid ook. Ik weet niet of hetgeen men daar vertelt waar is: het zou wel jammer zijn. Slechte tijdingen zijn altijd waar. Kameraad, hernam de nationale j'arde, die het eerste de tijding der ze gepraal van het oproer had gebracht, de plaats van alle q'oede burgers is daar ginds op den top van den waren berg neem uwe wapenen en laat ons van onze lichamen eene verschansing gaan maken voor de republiek tegen de liuurling'en der dwingelandij. Ja, hij heeft gelijk, naar Montmar tre Leve de demokratiscke en sociale republiek riepen verscheidene stemmen. Leve de Commune antwoordden de dolzinnigsten. Reeds begonnen zich van alle, als ver vezen zij uit de straat.steenen, mannen te vertoonen met onheilspellende en af zichtelijke gelaatstrekken, verwarden baard, ongekamde haren, morsig, have loos, op hun gelaat zoowel als in hunne kleediug veel meer het kenteeken van le ondeugd dan van de ellende dragen de; pistolen en dolken in den sjerp, het geweer over schouder en zich spoedende uaar liet tooneel van den opstand, snui vende als een troep hongerige wolven, die lijken hebben geroken. De tijding moet waar zijn, mom pelde Schültz, wiens gelaat een nog smartelijker uitdrukking aannam; even wel zou liet een van die logenaclitige be richten kunnen zijn, die zoo gemakke lijk in onrustige tijden in omloop ko men. Zoo sprekende gingen zij werktuige lijk de rue de Tournon af, toen YVil- tielm uitriep: Aha dat zal het ons zeggen Inderdaad, een aanplakker had juist zijne ladder tegen een muur gezet en be gon een groot wit biljet aan te plakken. Zelfs ten tijde der republiek is het wit, gelijk men weet, steeds de kleur der aanplakbiljetten van de regeering eweest. De man had den tijd nog niet gehad den muur te stijfselen, of reeds had zich aan den voet van den ladder een dichte groep nieuwsgierigen gevormd. Een man van eene gewone lengte zou er niet aan hebben kunnen denken het biljet te lezen, maar Schültz, wien de langste der omstaanders niet aan den schouder reikte, beschouwde eene me nigte niet als hinderpaal. Het is eene bekendmaking van den generaal d'Aurelles, zegde hij tot Wil helm, die, veel kleiner dan hij, niets dan schouders en hoeden zag. Lees dan toch hardop, daar gij er bij kuntriep iemand. De reus las Eenige verdoolde mannen, zich bo ven de wetten stellende en slechts aan geheime hoofden gehoorzamende, rich ten tegen Parijs de kanonnen, die aan de Pruisen onttrokken werden. Wilt gij dat dulden? Keen, neen riepen eenige toehoor ders, wij hebben er nu genoeg van; wij zullen het niet toelaten 1 Gesis en gefluit, vergezeld met: Weg met de kruideniers weg met de calo- tins overstemden deze betooging, ter wijl een patriot met rooden sjerp met zijne bajonet het biljet verscheurde, waarvan hij meer dan de helft op de punt van zijn geweer meêvoerde. De burgers morden wel een weinig, maar weken toch ter zijde om plaats te maken voor den onversaagden partij ganger der Montagne Leve het volkweg met de winke liers brulde die dappere, eenige vreed zame burgers bijna omverre loopende, met zijnen stook papier zwaaiende als een trophee zijner overwinning. Neem mij niet kwalijk, mijn vriend, ik ben begonnen te lezen en wil het tot het einde toe doen, sprak eens klaps de reus, het papier van de punt der bajonet nemende. Onbeschaamde riep de man van het volk, drie passen achteruit tredende en zijn geweer aanleggende, gij ver- diendet... M. Schültz haalde de schouders op, (Wordt voortgezet.) Tan is een mensch van dertig jaren, Wellicht komt hij u ouder voor In omvang, houding en gebaren, Gaat hij voor Burgemeester door. 't Vernuft straalt hem uit twee paar oogen, Die altijd fonk'len als granaat Hij mag op vrouw en kind'ren bogen. En last not least Jan is niet kwaad Jan is niet twistziek, recht gesproken Want eendracht, zegt hij. zij maakt macht, aatst had de knecht zijn pijp gebroken 't Klinkt lompert, vlegel,» o zoo zacht De knecht gevoelig, antwoordt weder, Maakt groot tumult, 't Publiek op straat Applaudisseert. Jan, lief en teeder, Zegt'k ben wat driftig, maar met kwaad. Tan schuwt (met recht) de Bacchus-slavcn Wat heeft die drank al schatten verteerd! Hij kan het u door voorbeeld staven, Doch wacht! Jan wordt geregaleerd Zie ik hem straks langs gracht en wegen, Dab loopt hij even uit de maat Waarom? och, Jan kan er niet tegen Bedenk het toch! Jan is niet kwaad Tan kan die spelers niet verdragen De plaag van vrouw en huisgezin Maar in effecten iets te wagen Verdordgeen schande steekt daar in Doch straks verwenschte Amerikanen, Uw sporen brengen me op zwart zwaad Tan knipt coupons, maar onder tranen, Die stumperthij is toch niet kwaad Geen eerzucht kan mij 't harte streelen. Zegt Jan want de eenvoud is zoo schoon Doch in den raad een rol te spelen Tot heil van 't dorp, dat 's ongewoon Tan candidaat 'en mis gedropen Toen werd hij boos, ja obstinaat, Wat was van Jan al heil te hopen Geloof me tor'h, Jan is .niet kwaad Dé vleiers, met hun judasstreken, 'k Vertrouw ze nooit een oogenblik Maar 'k mag toch voor mij zelf wel sprekèn, Zegt Jan, wie toch vergeet het ik Jan weet heel mooi den mond te plooien, Doch Flink, een eerlijk diplomaat, Laat zich geen; zand in de oogen strooien 't Is vreemd, zegt Jan, 'k ben,toch niet [kwaad Ik ben verdraagzaam wij zijn broedren Van één gezin zegt onze Jan Wie tweedracht zaait in de gemoedren, Dien zal 'k bekeeren, waar ik kan Straks klinken tal van schoone phrasen, Onschuldig zonder hoon of smaad Hoorthoe de vrienden 't loflied blazen Bekende wijs Jan is niet kwaad. Jan zegthij is de steun der armen, Die geeft, die heeft, klinkt de moraal. Daar smeekt hem d'armoè om erbarmen Jan vindt, zijn beurs is bitter schraal. Een dure tijd, dien wij beleven, Een burger raakt ten einde raad Als Jan maar kon hij zou wel geven. In trouwe Jan is lang niet kwaad. 'k Zou meer van Jan nog kunnen zeggen Hij heeft wat' deugdendat 's gewis Hij kan t mandaat u overleggen, Dat hij, ncch' lui, noch leug'naar is. Dat hij, als 't ideaal der liefde. Nooit 's naasten heil en eernaam schaadt Hoe elk schandaal hem pijnlijk griefde Hoe hij ontzet van 't minste kwaad G Is Jan niet kwaad hoor ik u vragen. Is hij dan goed, is hij oprecht, Die steeds van deugden durft gewagen, Zich zelf de kroon der onschuld vlecht, Die splinters ziet in 's naasten oogen. Den balk in 't zijn niet vinden kan Spreekt hij naar waarheid of is 't logen, Is hij de rechte, ware Jan Die eendracht roemen, tweedracht spreiden Die recht verkonden, onrecht doen Die de oogen sluiten voor het lijden, Vergeving wenschen, argwaan voên Hij die gebreken, tal van zonden, Met zijden sluiers dekken kan, Hij moog' zijn onschuld wijd verkonden Hij is toch niet de ware Jan. YVat baten klanken, ijdle woorden, Zoo niet het hart die woorden deelt, Het hart vormt tonen tot akkoorden Waardoor men 't oor des braven streelt. De ware deugd spreidt reine zaden, Vaak onbemerkt, en waar zij kan, De ware deugd paart woord aan daden, Die maken eerst den rechten Jan. Heil, driewerf heil, bij wien in 't leven Die deugd haar breede wortels schiet Moog de aard hem smaad voor rozen geven, De eeuwige Rechter zegtIk niet Als eens het floers wordt weggenomen, Dat vaak het edelst hart beslaat, Dan zal Hij op de wolken komen, 't Klink daar voor 't laatstJan was niet [kwaad! Ik kom daar juist een liandvol Engel- sclie gazetten te doorloopen. Zij schijnen mij met vrees en angst bevangen omdat den kolenvoorraad vermindert. Verscliillige photos van het Engelsch blad Sphere velbeelden ons de reizi gers aan de spoorwegstatie aankomende en geen trein vindende één voor één moeten de fabrieken hunne poorten slui ten... de schepen blijven op anker lig gen in de haven... eene gansche menigte werkvolk loopt hier en daar op den dor pel, de handen in de broekzakken, zich afvragende wat er gaat gebéuren en hoe zij 't. leven gaan kunnen onderhouden... Zelfde angst in de Duitsche bladen, 't Is er even slecht gesteld, 't. Gaat er zelfs nog' erger Inderdaad, indien de mijnwerkers van t keizerrijk er zich mede bemoeien, o dan mag men zich aan alles verwachten, 't Zal de stilstand zijn van de wereldnij verheid.. de ellende en de hongersnood zullen welhaast aan elke deur aanklop pen. Er komt eene werkstaking, eene al- gemeene? Dat rekent men maar voor een ontlastingsmiddel., 't is eene herha ling van 't voorgaandemen laat de goederen wat uitvliegen en als de kolen- voorraad, die nu toch te menigvuldig was, zal uitgeput zijn, o dan zal men wederom rust hebben 't Is proper, hein 't Ziet er lief uit, niet waar?.... En weet ge wat de staathuishoudkun digen of de geldkloppers daarop durven antwoorden We kunnen daar niets aan doen Wat wilt g'er mee doen?... 't is de vooruitgang].... De Vooruit gang!... met eene hoofdletter a. u. b. Of ik dien heer ken Ge komt hem overal tegen, op den tram; ioi den trein, m den drank, in de melk, in de marga rine... hij zit overal tusschen... Allo Allo!... Opgepast, er komen daar vijf en twintig taxi-autos afgereden!... Ik gevoel zelfs dat ik niet verder meer vooruit kan zonder er mijn hoedje voor af te nemen. M. de Vooruitgang... ik <?roét u Is 't u genoeg'? Moet ik er nog iets bij doen?... Mijnheer de Vooruitgang!... Doch laat nu eens zien wat ge zoo al van binnen hebt?Mag ik eens een oogslagje werpen... en ontwaren De mijnwerker verricht een schrikke lijk werk in de duisternis en in de liepte. Eens zag ik een prachtig wit paardje in eenen koolput van zeven honderd me ters diepte nederdalen. En wanneer ik vernam dat het arm beestje nooit meer net zonnelicht zoude aanschouwen, be keek ik het met een gevoelen van mede lijden dat zelfs een Heiden zoude bewo gen hebben. De mijnwerker, komt no~ boven doch niet altijd, of' toch niet altijd ge heel en gansch. Ik heb hier eene statistiek der Eugel- sclie mijnongevallen voor mij liggen: In 't. jaar 1910 telde men er 159.042 op één jaar dusDenkt eens na Andere clichés 't zijn ook Engel- sclie afdruksels, stellen ons dagelijkscke voorvallen uit 't mijnwerkersleven voor. 't Zijn putten die twintig, dertig man te gelijk inslorpen; 't zijn kolen- kappers die zich voortsleuren en voort kruipen in een kolendarm zoo eng en nauw als eene lijkkist; zij druipen van bet. warm en vochtig zweet en schijnen als begraven onder de kolen die ze met den kolenhaak uitkappen. Verder, nog werkvolk in eene duikerskleeding ge huld, bijna versmacht onder het dragen van eene zware kist met samengeperste lucht, zijn bezig in een ingevallen gang het neergedrukte houtenstelsel wederom recht te zetten, 't Grauwvuur speelt dik wijls zulke leelijke toeren aan de mijn werkers Mij dunkt dat ik ook aan 't verstik ken ben, zoodanig weegt die indruk van dit onderaardsche en verstikkende werk °P mijn persoontje. Ik open wagenwijd mijn venster en ik adem vrijer... de ,-er '8 ere sommige mijneigenaars er niet aan den dat hunne huurders terstond de op straat steken bij 't buitenkomen] fer In deze streek, is alles akelig... r ti grond, de muren, de lucht door de ngs pen verduisterd; een onvoelbaar k< roz stof' of koolgruis vliegt in 't roDde inwoners zelf noemen malkander zwarten fclai r e en Derde aanmerking: eni Wij beleven een tijdstip van vrijl 1 b Dat staat niet meer te loochenen... wordt overal uitgeplakt, en de kip1 jongens die naar de geuzenschool j zingen het in koor: O vrijheid... zoete vrijheid!... Nu, ik bestatig. gedurig dat de vs man thans min vrijer is dan vroeger hoe meer men de groote machieue werktuigen het volledig sociality zal toenaderën, hoe min de werklii zijn zijn wat ze willen wezen. Wat is, bij voorbeeld, een ge mijnwerkertje tegenover zijn syndikij -| Wat hij is? omtrent als 'ne kan rpt nier tegenover de Staat... een stroo lot tje tegenover het tempeest... eene kl schroef'moer in een reusachtig inach|a werk. Wanneer de gebiedende stem van komiteit spreekt, moet de mijn we terstond en zonder tegenstand geh 0 zamen. Zonder dat, zal hij vervolgd den en geteisterd op alle soorten manieren en zal men misschien wel zijn pensen in de zon te droogeu gen om de gemeene taal te 1 »as gen zooals men er uitleg over geef eenen laatsfen Duitschen plakbrief lai Doch ik wend de oogen van dat oi lukkig mijnwerkersleven af en ik schouw en beschouw de nederig, man en bebouwer onzer landerijen, ik roep hem toe Wat zilt se selP6 kig-!.. tft Gij geeft ons geen ijzer of kolen, m gij scheukt ons het brood, wat toch tiger is. Vergelijkt uw leven met dat van mijnwerker en dankt den Hemel! ie(] g hang De< Dan beschouw ik ook het triestig voorkomen en het droevig uitzien der kolenstreken. Bezocht ge reeds de noorderstreek en de mirjnen van het noorden van Frank rijk en van het Engelsch Gallesgewest? kwaamt ge reeds in onze Belgische ko len streek, in het land der fossen of kool- putten en der corons of Koolmijners- huisjes Het landschap ziet er zwart, duister en vuil uit't is vervelend; de boven grond is verlaten, men ziet er niet meer naai om; de roode steenen der woningen schijnen als uit gestolten bloed gebak ken; de werkmanshuizen staan op lijn en afstand, kilometers verre, met die doodscke gelijkheid en regelmatigheid van de nuttigheidlievende immer winst gevende zaken en doeningen. Huis, hof, achterwoning... Huis, hof, achterwoning... of als ge wilt: Achterwoning, hof, huisvermits in'sgelijks, als de fosseman van God Doch, wanneer gij God gesmeekt li om de stralen zijner zon en de druppe zijner regens over uwe akkers te la nederdalen, noemt me dan iemand zoo onafhankelijk is op aarde als Ued Het millioen mijnwerkers van En landde millioenen mijnwerkers Duitschlandde millioenen mijnt! 'eI kers van Amerika kunnen weigereD de mijnen neder te dalen en de al 8 meene tverkstaking uitroepen en verc ze voort doen duren.. Millioenen nijveraars kunnen angs en gejaagd zekere telegrammen afle en de armen, ontsteld en ontroostba16 naar hunnen god steenkool uiti V' ken, zonder dewelke afgod hunne kra tigste stoomtuigen slechts beroest versleten ijzerwerk mogen heeten De groote ijzerenwegmaatschappi a kunnen met spijt wagon per wagon In uer kolenvoorraad zien verdwijnen wegsmelten. De verscliillige landsbea ren kunnen zich afvragen tot wat de machtige oorlogschepen zullen van komen, indien hun kolenruim niet op tijd en stond gevuld wordt... Gijnederige landman, gij wijs groot man,, gij geruste en brave gij die de eerste stiel die ooit op aa*,n werd uitgeoefend, wilde bewaren, hebt niets te vreezen. Gij hangt slechts van God af, en zal nooit het werk staken eP6' 9 k e] ve le: d ttfi nu ai lij y la k M ant gij bezit het graan van i kleinen akkerde aardappelen «i» uwen tuin, de vruchten van uwen boo H gaard, de eieren uwer kiekens, de n% van uwe koe of geit. t Is buiten kijf er kunnen slechte yen komen!.... Maar noemt me ietsje t leven waar ge den slechten tijd n w tusschen vindt Uwe landswoning is n zond, openluchtig, aangenaam en bl !t Gij zijt verzekerd, want ge bouwd op eenen bodem die u niet zal verzwi n gen. Voor ongevallen hebt ge niet vreezen.... Gij werkt in de opene luel we onder den blooten hemel, terwijl rs leeuwerik al zingend zich omhoog wip ta Gij weet te spreken van de genistht in van den morgend en de sierlijkheid T >g den avond.... lei (Slot volgt.) BS til Wanneer de plicht u iets gebiedt, Wacht dan vooral tot morgen niet; Want morgen mist gij licht den tij< 'Waarvan gij lieden meesier zijt Schijnt heden u de tijd te kort, Denkt.dat ook morgen heden word' b] En eer ge uw taak liebt afgedaan, Weer even zoo voorbij zal gaan. De werkzaamheid wordt medebrac :e Door eiken dag waarop gij wacht; [0 Besteed dus 't uur, u aangeduid: Slechts luiaards zien naar morgen ui o

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2