wraak van den Molenaar De Voorzienigheid is wonder in haar werken MARKTDAG A L LfEiR L E I w\ larktdagwelk een dt ukte r tus ichen de kramen ir, jgs de gracht, waar vrouw FH" rozen en resida zetelt, s bluemen-koningiii iarl.tdag- de kl speelt daar boven x mooiste deuntjes vandaag iü Neèrlandsch bloed en 't Wilhelmus; enig walsje ook daast vroolijk Q liupp'lend naar cmlaag. Erktdag; en de orgeldraaiers 5en spelen, en zingen incluis iet ken door alle wijken, B vrouw met haar zuig'ling op d'armen fchelt trouw aan ieder huis. de heldere spiegelruiten u-en schitterende oogjes naar straat ernate en kindermeisje iken de vuistjes en voetjes, i rustlooze trippelmaat. u 't venster wordt opgeschoven rpt een klein handje zoo blij lubbeltje, dat mama gaf, blikken bec' dbakje, n de orgelman gaat weer voorbij. i buurt, waar de zind'lijke moeder goed bij haar bleekveldje past, art zich een heele troep kind'ren 't orgel, en tuurt naar de beeldjes, )ie dans ;n op de orgelkast. a wonderlijk is 't, en zoo prettig jaat juist op de maat van het lied toovert de lustige schooljeugd, lang of de straat is een balzaal, Vant de keien hind'ren niet. ig centje vult het bakje 't a wurm» aan de borst der vrouw jbelt smaaklijk aan een broodkorst [ift van een moeder, die zelf weet Wat honger is en koü. e man trekt weer voort met zijn orgel, ar nog hoort gij 't aan 't einde der straat oo klinken nog vaak in het hart wel ied'ren der jeugd, schoon de Marktdag Des levens ten einde gaat. (Vervolg en slot.) e i, t Jlen minuut later begou er beweging "bet water te komen. Lebrun bad de f opengezet. Eerst was er nog met stroom in bet water, maar ai spoe- kwam dit met alle kracht tegen het n den last, die er aan vastgebonden aan. Eerst kraakte bet rad, daarop le liet als deinsde het terug voor 'a verschrikkelijke taak, die het te ver ten had en toen begon het, daar water er al meer en meer tegen aan- ain, langzc im rond te draaien en re Babet te gelijker tijd. Zij was ste- aan een d u* spaken vast^-uonden, t haar hoold naar de us van het rad L met hare zoeten naar de velg. lei- 1 het rad draaide, draaide zij mede, dat hare voeten in 'de lucht en haar >fd naar beneden kwamen, en zoo am zij langzaam weder overeind, liet draaide onophoudelijk in de ronde, wijl het geen oogenblik sneller begon draaien, als een monster, dat van ',ne vermoeienis wist. Maar het was monster, dat, terwijl het aan "y irk was, gedurig voedsel noodig had, Pierre I ebrun was druk bezig met ie behoeiten te bevredigen. - Dat is werken en plezier hebben te lijher tij 1mompelde hij. Het <?e- urt riet dikwijls, dat deze door een m men kerel als ik gepaard gaan. O, wat het heerlijk, zich te wreken 30 Hij kwam ieder oogenblik eens bui- nt u den mc len om naar zijn gevangene kijken, on knikte dan met ...jal hootd e i wreef iu zijn- n.. als hij zag, ;s ie goed alles in zijn werk ging. Het n roote rad draaide in de stralen ucr mor- 31 >nzon, terwijl de bruischende stroom bl it krachtig voortstuwde. wi Mère Babet ging langzaam naar bo- :w in en naar beneden, verdween nu eens it de diep e van den steenen bak en iel vam dan weer naar boven, om echter l rstond wier neder te dalen. Behalve ipEtar doodsbleek gelaat, met hare kroon ;h( in witte haren en hare wijd starende v ogen, zag zij er uit als een pakje natte leeren. Tweemaal had zij een akelig, lid geschi eeuw doen hooren, dat wel eschikt was om de zeevogels te ver wrikken n zelfs gemaakt had, dat de 7 mine wangen van den molenaar voor &n oogenblik verbleekten. Maar dat as al een half' uur geleden. Er was >t8 verschi ikkelijks in dat hardnekki- Ul e stilzwijgen der vrouw. Lebrun liep edurig naar het met- gras begroeide eu velt je mast den steenen bak toe, en jne wenkbrauwen fronsten zich al leer en meer, toen Mère Babet met de hivelsche hardnekkigheid van hare ekte weigerde, een enkel wooid te preken of zelfs naar hem te kijken. Als ij die akelig starende oogen maar voor •en oogenblik had willen sluiten Maar t'di lelfs dit dei d zij niet. Eindelijk werd de oodelijke tilte onuitstaanbaar. Heidaar! heidaar! ma mèreriep Ie molenaar. Slaapt gij of zijt gij wak- •ac :er? Heeft het. water u nu wat ver- t. :oeld? B< loof mij, dat gij mij nooit. neer zult. bestelen, dan zal ik u er af nemen, Ellendige heks waarom spreekt i uil gifniet tegen mij Spreek, zeg ik u, o{ ik zal u daar eeuwig laten ronddraaien! Dock Mère Babet gaf geen antwoord. Zelfs niet uit bet bewegen van hare oog leden bleek het, dat zij hoorde, wat er tegen haar gezegd werd. Het schelle ge schreeuw van een zeevogel, het flauwe p eltraai van een haan op een boerderij 'io de verte, het breken van de golven op het strand, dat alles deed zich bo ven liet woeste bruisen van den molen- vloed uit hooren, dat alles, maar an- deis niets. Lebrun stond gedurende ver scheidene oogenblikken zwijgend; toen balde hij zijne vuisten tegen zijn slacht offer, stak zijne handen diep m zijne zakken ca ging weer in huis. Ecu uur daarna kwam Gaspard met bet paard en de kar ran-Rozel aanrij- ,<len. Goeden morgen, oom! Is het u ge lukt, den dief in handen te krijgen? vroeg hij, toen hij den molen binnen trad. De molenaar knikte, zonder te spre ken. Daarop nam hij zijn neef bij den arm, bracht hem naar buiten en wees hem naar het nog steeds ronddraaiende rad en naar het stoffelijk overschot der vrouw, die daaraan hing. Lie eens, hoe Pierre Lebrun wraan. neemt op diegenen, wei&e iieui onreent aunuoen i zeiue mj. W(lj moeten deze zaait geüeim nouüen; en gij, neet, moet u er geen woord van laten ontvallen. De beide mannen keken elkander strak aan. i\u was de beurt aan Gaspard om met zijn hootd te knikken, als om de woorden van zijn oom zwijgend te oevestigen. Het rad werd terstond te gengeüouden en de touwen midden door gesneden. Het lijk werd tot aan den avond onder eemge ledige zakken ver- oorgen en na het vallen der duisternis in een diep gat m den tuin achter den moten begraven. Dr valt nauwelijks aan te twijfelen, dat Mère Babet door velen, waar zij an ders dikwijls placht te komen, zou ge mist worden; maar er werd geen onder soek naai' gedaan, waar zij gebleven was. Dit was niemands zaak althans met de zaak van een bijzonder persoon en het geval werd niet ter kennis der justicie gebracht. De oude vrouw was gedurende ver scheidene jaren eene landloopster ge weest; de gemeenschap tussclien men- schen die in verschillende gedeelten van het eiland woonden, was destijds nog zoo druk met als tegenwoordig. Het was zeer goed mogelijk, dat Mère Babet m het een of ander gehucht gestorven en begraven was en dat hare vrienden, die ver van daar woonden, er geheel onbekend mede gebleven waren. Toen dan ook de eene maand na de andere verliep, en de oude vrouw op de plaatsen, waar zij placht te komen, ge mist werd, haalden de menschen hunne schouders slechts op, veronderstellende dat zij haar nimmer meer in deze we reld zouden zien, en hoopten, dat zij eindelijk rust in het grat had gevon den. In den moieu. van La Roquette ging alles naar den uitwenui^en schijn voort, gelijk zulks gedurende Ut+ laatste do zijn jaren het 2*eval geweest was. Het molenrad draaide in de ronde, en de mo lenaar en zijn neef deden hun werk op dezelfde wijze" waarop zij het zoorvng verricht hadden, met denzelfden af kt er voor noodelooze praatjes en met dezelf de zucht om geld bijeen te schrapen. N'oor hunne klanten was er geene ver andering bij den ouden en den jongen man te zien; maar langzamerhand, toen de herfst voorbijgegaan was en de lange winteravonden aankwamen, begon Gas pard eene verandering bij zijn oom op te merken, die hem met bekommering vervulde. Het was eene verandering, die al merkbaarder en merkbaarder werd; er scheen werkelijk een onnatum- lijke last te drukken op de zielen^ der beide mannen, toen de lente aanbrak en het geheele eiland in de heerlijkste pracht stond te prijken. Voor Doosdoe ners moest het altijd winter zijn. De verandering, die bij Lebrun had plaats gehad, om^oaarde zich in eene toenemende gewoonte om in 't geheim een slokje te nemen, en in zijne weige ring om zijn huis na het vallen der duis ternis ooit te verlaten. Hij praatte ook dikwijls in zijn slaap en mompelde al lerlei zonderlinge dingen, die Gaspard, wanneer hij het hoorde, het bloed in de aderen deden verstijven. Hij dronk overdag nooit en paste al tijd goed op zijne zaken; maar zoodra de avond begon te vallen, sloop hij, zon der er een woord tegen Gaspard van te zeggen, naar een kastje in den muur, waarin hij zijne rekeningen en zijne boeken had, en dronk dan een goed glas van den cognac, dien hij daar altijd had staan. Als het later op den avond werd, ging hij nog eens en nog eens naar het kastje toe; en midden in den nacht hoorde Gaspard aan het klokken dik wijls, dat hij de flesch weer aan zijne lippen zette. Somtijds, wanneer hij in eene gemelijke stemming was, her- uieuwde hij, tot niet gering afgrijzen van Gaspard, zijn deel in het akelige drama, waarvan Mère Babet het onge lukkige slachtoffer geweest was maar in de heldere oogenblikken van Lebrun werd de naam der vermoorde vrouw geene enkele maal tussclien hem en zijn neef genoemd. Twaalf maanden verliepen er, en zoo brak de eerste verjaardag van het treur spel van La Roquette aan. Gaspard had dien dag zaken te St-Hélier te doen maar Lebrun zeide hem, zonder er eem ge reden voor op te geven, dat deze tot den volgenden dag moesten uitgesteld worden. Den geheelen dag scheen hij in eene gejaagde en gemelijke stemming te verkeeren en niet in staat te zijn om zich lang met iets bezig te houden; ook wachtte hij niet, zooals gewoonlijk, tot aan den avond, vooraleer hij zijne toe vlucht tot zijne vriendin in de kast nam. Toen 't vertrek afgedaan én de avond gevallen was, verwonderde Gaspard zich niet weinig, toen hij zag, dat zijn oom drie kaarsen opstak in plaats van de ééne, die tot dusverre altijd voldoende was geweest om er bij te zien; en voor de eerste maal maakte hij geen geheim van zijn drinken. Zij gingen in den mo len gewoonlijk vroeg te bed, en toen de wijzers der klok het gewone uur om zich ter ruste te begeven aanwezen, wilde Gaspard als naar gewoonte te bed gaan Maar zijn oom hield hem tegen. Xk kan van dezen nacht toch niet slapen, zeide hij. Gij moet opblijven mijn jongen en mij gezelschap houdeu. Zoo bleef Gaspard dan bij hem cp, terwijl de nacht verliep. Buiten huilde de wind en deed de zee haar hevig ge- bruisch hooren; maar de lucht was onbe wolkt en als met sterren bezaaid. Ei heerschte bij Lebrun eene zekere onrus tigheid, die hem dikwijls naar de bui tendeur dreef. Hij deed haar telkens open, stond alsdan een poos te luisteren, deed de deur dan weer dicht en zette zich weer bij het vuur neder. Toen hij dit voor de vijfde of zesde maal gedaan had, verbrak Gaspard het langdurige stilzwijgen door te vragen: Wien verwacht gij toch, oom? en waarom gaat gij zoo dikwijls aan de deur staan luisteren Ik verwacht niemand, luidde hei antwoord. Ik hoor in de verte praten; maar ik kan niet verstaan, wat zij zeg gen Ik hoor niets, oom Dan zijn mijne ooren, hoe oud zij ook wezen mogen, nog beter dan de uwe, zeide Lebrun, op den toon van min achting. n Daarop ging hij naar de deur. Gas pard volgde hem. StilDaar hoor ik het weer. Hoort gij het nu niet? Ik hoor niets anders dan het bul deren van den wind en het klotsen der golven, antwoordde Gaspard. Och komgij slaapt halfant woordde Lebrun en deed de deur op slok Ik hoor vannacht telkens praten. Ik zal wel spoedig vernemen, wat men mij te zeggen heeft. Gedurende den nacht werd Gas pard, bij zijn warm plekje aan 't hoekje van den iiaard, langzamerhand door den slaap overvallen. Hij werd wakker ge maakt door zijn oom, die hem ruw bij den schouder pakte, en toen hij zijne oogen opendeed, zag hij, dat de dag reeds aangebroken was. De deur stonu wijd open, en de tocht, dien de wind veroorzaakt had, had de kaarsen uitge blazen. Word toch wakker, Gaspardword toch wakker! Ik hoor nu met allerlei stemmen meer, maar slechts één. De stem van wien? vroeg Gaspard, terwijl eene onbekende vrees zich van üem meester maakte. De stem van Mère Babet. Hoort ge haar niet roepen Pierre Lebrun Le brun Pierre! zegt zij. Ik moet u eens spreken. Kom hier Ik hoor niets anders dan den wmd en de zee. Het is alles niets anders, dan uwe verbeelding, antwoordde Gaspard met een doodsbleek gezicht. Gekke jongenik zeg u, dat zij mij ïoept. Zij heeft mij een gewichtig ge heim toe te vertrouwen, en ik durf niet weigeren om naar haar toe te gaan. Zonder op een antwoord te wacli ten, verliet hij het huis en ging naar den stal. Gaspard, die zich voor het eerst van zijn leven geheel machteloos gevoelde en van koude en schrik beefde, stond tegen den deurpost te leunen en keek naar het aanbreken van Ben dageraad. Nu vertoonde Lebrun zich, terwijl hij zijn oud paard bij den teugel leidde. Gij gaat toch niet uit, oomvroeg Gaspard; gij zijt niet.... LuisterMère Babet roept mij al weer! viel Lebrun hem in de rede. Ik kom, ik kom schreeuwde hij overluid en bijna voor dat Gaspard wist, wat er gebeurd was, had zijn oom zich op den rug van het paard neergezet en reed den heuvel in een gestrekt en draf af', ter wijl zijne witte haren in den wind flad derden. Aan den voet van den heuvel ge komen, keerde hij zich om, bracht Gas pard met zijne hand een laatste vaar wel toe en stuurde zijn paard toen naar het moeras, dat zich aan den anderen kant der vallei bevond. Gaspard stpnd hem, als ware bij in een droom verzonken, na te kijken. Wat zou bet zijn, als Mère Babet zijn oom eens werkelijk geroepen had? Zou hij nu misschien ook niet geroepen worden Zijn hart kromp ineen, toen deze ge dachte zich aan hem opdrong, maar nog hield hij zijne oogen strak op Lebrun gevestigd. Langzamerhand werd het ge voel van vrees, dat hij voor zich zeiven koesterde, verdrongen door een gevoel van verwondering, wat de bedoelingen van zijn oom toch wel konden zijn. Hij zag hét paard en zijn berijder langzaam tegen de helling van den tegenoverge- stelden heuvel oprijden, totdat de kruin daarvan bereikt was, en eene wijde uit gestrektheid moerasland voor hen lag. Zij snelden dit nu in een gestrekten draf over. Groote Godmompelde Gaspard, weet mijn oom niet, waar hij heengaat Nog drie minuten, en hij zal in den af grond neerstorten Hij trachtte te schreeuwen, maar de wind voerde zijne stem naar den tegen- overgestelden kant weg. Hij kon niets anders doen dan met een bleek gelaat en eene zwoegende borst te blijven wachten op hetgeen er zou gebeuren. Hij kon Le brun zijn paard met- handen en voeten tot meerderen spoed zien aandrijven; hij kon zien, hoe de afstand tusschen hem en den afgrond al minder en minder werd hij kon zien, hoe de molenaar zijn arm nu en dan bewoog, als wilde hij antwoord aan Me spookgestalte geven; bil kon dit alles zien, en toch was hij ge heel buiten machte om het noodlottige voorval af te wenden, dat er binnen wei nige minuten te zijnen aanschouwen zou plaats hebben. Het afgrijzen, dat zich van hem mees te. maakte, werd al grooter en grooter maar hij kon zijne oogen voor geen en hel oogenblik afwendenLebrun kwam al nader en nader bij den noodlottigen afgrond. De ademhaling van Gaspard dreigde te stikken. Lebrun zwaaide he vig met zijne armen, terwijl hij zijn paard tot meerderen spoed aandreef. De laatste ellen gronds schenen van onder hen te wijken. Een wilde sprong in de diepte, een krampachtig ineengeklemde vuist, en toen waren paard en ruiter ver dwenen De rotsen, die daar honderd voeten beneden lagen, vingen hen op; de schuimende golven voerden hen weg, speelden er eenige dagen mee en dreven hen toen naar een verwijderd strand. Nog dien zelfden dag ging Gaspard naar St-Hélier, naar het kantoor van den hoofdkommissaris en deed de geheele zaak aan kant. Het lijk van Mère Babet kreeg eene fatsoenlijke begrafenis in de gewijde aarde; maar van dien dag tot heden toe heeft de molen La Roquette nooit een eigenaar meer gevonden. Dat deze die rijk is het niet vergete en aan de inzichten der goddelijke Voor zienigheid beantwoordde, niet alleenlijk met altijd in zijne handel rechtveerdig te zijn, maar ook met de ongelukkigen te ondersteunen en ze met liefde te hel pen. Eene begoede juffrouw op zekeren dag te huis komende, vond aan hare deur eenen behoeftigen vioolspeler liggen, mager en uitgeput van krachten. Het was winter; de koude was bitter en de slechte kleeding van den ongelukkige was ontoereikend om hem tegen den zu ren invloed der luchtgesteltenis te be vrijden. Hij kon zijn brood niet winnen, zijne lidmaten waren stijf, zijne armen weigerden hunne dienst, en nochtans moest hifj zijn bestaan vinden met aan gename toonen te doen galmen, om al- zoo het hert van de begoeden der aarde te verkwikken en zich aangenaam te maken. De goede vrouw die in hem Onzen Heer j ezus-Christus aanzag, leidde den muzikant binnen. Zij deed hem voor een goed vuur nederzitten, sprak hem met die zachte en aangename woorden aan, die het geheim der liefdadige zielen uit maken; deed voor hem een goed middag maal bereiden, en liet hem niet vertrek- ke dan na hem een warm bovenkleed te hebben geschonken. De goede sukkelaar vergat zijne wel doenster niet. Meermaals ging hij baar zijne dankbaarheid uitdrukken. Doch eerlang gebeurde het dat de juf vrouw een groot verlies deed. Haar va der stierf, en toen men de zaken van het sterfhuis ging vereffenen, ondervond men dat er in dit huisgezin, dat iedereen als rijk aanzag, meer schuld dan goed •was. De dochter die dien toestand van zaken niet kende, werd op het vernemen dier tijding als door de hand Gods ge slagen. Zij moest hare prachtige woning verlaten, en zich alleen, zonder geld of goed, in eene arme bovenkamer gaan vestigen. In het ongeluk kent men geene vrien den, zegt een spreekwoord. Maar de dankbaarheid? De vioolspeler verneemt de zaak. Ziijn hert is ontsteld. Oh ja hij wil zijne wel doenster zijne erkentenis betuigen. Hij heeft geene rust meer; dag en nacht doet hij de lucht weergalmen met liefelijke toonen; eene edele gedachte bezield hem en thans brengen zijne snaren nieuwe en hoogverhevene melodiën voort. De ont vangst, beantwoordt aan zijne begeerte, en welhaast heeft hij eene som van hon derd franken bijeen verzameld. Thans loopt hij naar het zolderken door zijne weldoenster betrokken: ITwe goedheid, juffrouw, zegt hij, heeft mij geluk bijgebracht. Ik heb goede zaken verricht, ik heb daar hon derd franken waarmede ik niet weet wat döen, wildet gij ze aanveerden, liet zou mij alleraangenaamst zijn. En de goede man drong er zoo hevig op aan dat. de arme weduwvrouw dacht te moeten in zijne begeerte toestemmen. De vioolspeler vertrok gelukkiger dan Nu, alles ging zoo wel voorwaarts, dat de milddadige vrouw welhaast het ge luk, de rust en eenen goeden toestand wedervond. Dank aan den ontvangen onderstand van dien goeden man, kon zij een klein handelken beginnen; God zegende hare pogingen, en de wederzijd- sche liefdadigheid dier twee personen bracht hun beiden geluk toe. ZIJN GEDACHT. Madame Snobs: Ik lees hier dat te Os- sendrecht een man voor diefstal werd gevangen genomen den avond voor dat hij zou gaan trouwen. M. Snobs. Wat zijn sommige men schen toch gelukkig IN DE RESTAURATIE. Een Duitscker die Vlaamsch spreken wilde vraagt aan den gargon om de spijs kaart. Heef du fisch? vraagt hij. Zeker, meneer! Zalm, kabeljauw, paling en waterbot. Nou, keef me tan 'n waterpotje. Een van de zwaarste beproevingen welke een man die voor de tweede maal trouwt kan overkomen, is zijne aan staande negentienjarige vrouw als toe komstige moeder voorstellen aan zijne dochter van twintig. OP 'T TRIBUNAAL. Rechter (tot getuige). Wanneer zij-de geboren? Getuige. Dat zou ik niet kunnen zeggen, meneer de juge. Waarom 'niet Wel, ge zegdet daar straks da'k niks mocht zeggen, als 't geen ik zelf weet en niet, wat ik maar heb hooren zeggen. Eli wel, ik heb vergeten in den almanak te zien toen ik geboren werd. ❖- JUISTE TEMPERATUUR. Trien, zei madame Snugger tegc-i beur meid, Trien ge moet goed oppas sen da't water, daar "e t kind een bad in geeft, niet te heet of te koud is. Ge iroet met den thermometer maar eens zien, of de temperatuur juist is. Da's niet noodig, madam, zei Trien, da'k den thermometer heem; ik kan dat zóó gemakkelijk zien: Als de kleine heelemaal vuurrood wordt, dan is 't water te heet, en als hij blauw wordt, dan is 't te koud. Uit een roman Daar bleven de graaf en de gravin iu den sneeuw vast zitten. Het werd al kouder en kouder en nog daagde er geen hulp op. Ze zalen op heete kolen.... De rest is in 't Fransch DUBBELZINNIGHEID De dokter komt liaastiq- uit de zieken kamer van den suikernonkel en ontmoet een der kozijns: Helaas! mijnheer, zegt hij, ge moet u aan alles verwachten. Aan alles niet, dokter, was het antwoord; er zijn nog erfgenamen. WAT NIET SAMEN GAAT. •lef Magniks had lust naar visch, doch z'n portemonnaie was erbarmelijk plat. Hij ging toch maar den vischwinkel bin nen, en terwijl de baas aan den klap was, nam hij eenen visch behendig weg en stak hem onder zijnen jas. Daarna kocht hij voor een paar centen geer- naart en vroeg, om iets te zeggen Gaat dat met brood, baas? Dat denk ik wel, zei de haas, maar wat niet gaat is bij voorbeeld uw frak die te kort, en de kabeljouw die er uit steekt, die te lang is. ONDEUGENDE OPMERKING. Madam Snobs tot haar man. Och, •Jules, wat had ik dezen nacht een tand pijn. Snobs. De tafel waar ge uw tanden hebt op gelegd heeft misschien in den trok gestaan. Juffrouw. Mij dunkt, mijnheer, dat. ik u nog gezien heb. Mijnheer. Het doet mij groot ge noegen, juffrouw, dat gij mij herkent. Juffrouw. Maar ook, wie kan zoo n vies gezicht vergeten?

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3