Lotgevallen van een vreemdeling
MARCFfiT .T <A
'Ewai^te Vos....
ALLERLEI
Mijn vader, dierbre vader,
Mijn harte mint u teèr
Maar d' uitverkoren bruigom,
Ach, mint mijn hart nog meer:
2ijn Modder is een maged,
Van e(iel Vorstenbloed
Zijn Vader is een Koning,
Een Koning, mild en goed.
Och Vadnr, laat mij heengaan
Naar 't huis des Liefsten mijn,
Ik wil Hi m trouw gaan dienen
In 't eejizaam kloosterkijn I
Mijn Vader, liefste Vader,
Mijn h&rte mint u zeer,
Maar Jezus, mijnen Liefste,
Dien mi n 'k oneindig meer I
Marcella, liefste Dochter,
Wat grit ft gij dus mijn hart I
Wilt gij uw' kranken broeder
Dan doe.nen tot de smart?
Aan Vaders hart ontrukken,
Die hem zoo dierbaar is,
Uw moedei- teèr, verlaten
Ten prooi aan droefenis
't Was rouw in Lope's woning,
Ook rouw in Lope's ziel
Des vaders roem San Carlos,
De bloem der jonkheid, viel,
In 't schoonste van zijn lente
Den stengel afgerukt
Des dichters hart was bloedend,
Zijn ziele neèrgedrukt I
i Mijn Vader, laat mij heengaan,
Naar 't needrig kloosterkijn
D lar bid ik voor San Carlos
God zal hi m gunstig zijn.
Marcella, liefste Dochter,
Gij, eenig blijvend kroost
Uw moeder ;'.ou 't besterven
Gij zijt haar laatste troost I
't Was rouwe in Lope's woning,
In Lope's iel nog meer
Z jn dierbre gS, Juana,
Lei 't hoofd ter ruste neêr
Z j sluimert naast San Carlos
In 't stil en donker graf
Daar wacht hun kil gebeente
Der Eng'len roepstem af.
Mijn Vadei, laat mij heengaan,
Naar 't vreedzaam kloosterkijn,
Daar bid ik oor San Carlos,
God zal hem gunstig zijn;
Daar bid ik ok voor moeder,
En Jezus si henkfc haar vreê,
,Voor u ook, Vader, bid ik,
En Hij ver; acht uw wee.
Marcella, e migst kleinood,
Gij, meer dan schatten waard 1
O eenig pand van liefde,
Mij nog do.jr God gespaard!
Ga henen tot den Liefste,
Schenk Hem uw harte teèr:
Ca henen! o >k mijn harte
Is op deze aard niet meer.
Marcella, 't nart vol vreugde,
Ging ijlings heen beklom
Den Karmel der volmaaktheid,
En vond haar Bruidegom.
Zij stortte er menig bede,
Ook menig vromen traan
]'.n bad ook voor haar vader:
Den armen Franciskaan.
lijk hemelblauw; de naakte onmetelijk
heid der woestenij waarin de twee ja
gers als vergetene schepsels, in de ijs
koude, na het einde der wereld, schenen
vergeten te zijn.
Na twee uren schaatsen, vertraagde
de broeder zijnen toed:
Zijn we er nog ver af vroeg de
bisschop.
Neen, 't ie daar, links, dat ik over
veertien dagen een spoor ontwaarde.
Sindsdien, alle nachten, heb ik er wat
aas gelegd en 't werd iedere keer opge
vreten slechts gisteren zette ik de val
met een stukje walvisch en wat wit-
visch... Juist... kijk... ziehier de door
gang!...
De bisschop bukte zich: in de onbe
vlekte sneeuw kon men gemakkelijk de
indrukken der klauwen bemerken, ge
heel in het rond zag men 't getrappel en
gansch de bedekte doening van een uit
gehongerd dier, dat keert, wendt en
weerkeert, aarzelt" en weifelt, zoekt en
tast vooraleer een besluit te nemen:
De klauwtjes zijn maar klein, 't is
voorzeker maar een gewoon voske, mom
pelde de bijna teleurgestelde bisschop.
't Is er niet te beter om, Monsei
gneur
Laat ons alleszins vooruit stap
pen
't Is niet te vroeg ook?...
Neen: indien wij hem moeten pak
ken, zal hij er wel aanwaaien.
Gedurende vijf minuten liepen zij
rond de hooge ijsklompen langs de
kronkelwegen: en al met eens, bleven
de twee mannen boomst.il staan en op
loer.... Daar, twintig stappen voor hen
eene donkere pels in het heldere licht
spartelt uitzinnig een wonderschoone
zwarte vos, slechts bij het uiteinde der
pooten vastgeklonken, beet zonder kef
fen in de onverzoenlijke val die hem de
beenderen verbrijzelde.
Brava!... en leve de Paus!... riep
de bisschop uit, terwijl hij zijne be
sneeuwde handschoenen afschudde.
-VVV
f Bond mi Idernaclit kwam de Broe-
(T den ouden Bisschop wekken:
L -- Monseigneur, nu ben ik er zeker
4 an Er zit een in... 'ne vos
a -- 'Ne vos... 'ne zwarte?
- - O 't wrre te wel en te wonder, ik
di urf er niet op peinzen...
In alle jevai't Kan toch 'ne
z nsrte zijn?
di Misschit nwaarschijnlijk mis-
e cliien 1
D tin de Bissc hop stond op, trok zijn be-
J envei aan eD zijne handschoenen, zette
ijn bril op at al rechtstaande en zoo
ap mogelij': een stukje gedroogde
|e isüh, haakte zijnen tweeloop af, speelde
i uteuwschoe ten aan en kwam buiten,
't Was eei ijskoude nacht, zoo zuiver
D zoo ruw... men wierd wel gewaar dat
Fl lea de Poolstreken bewoonde de
C'nceuwvelde strekten zich tot aan den
e enchteindec onmeetbaar uit en de ster-
ffl schenen als zoovele gulden nagels
Ie duistere sluier des hemels aan de aar-
I e vast te hechten...
0 - - Waar liebt ge de val gezet?
1< - - Vijf mijlen van hier, meer in het
ei fo; rden; verschooning: mag i'k vooruit,
au zal de vind u zoo door 't aangezicht
iel snijden,
n iün de broeder, altijd uiterst gedien-
nam den voorpost en begon recht
uiloe vóór den Bisschop, zonder nog één
n 'oord te spreken, vermits men op jacht
ill!', te schaverdijnen,
h Oe twee laniien snoefden er van doo
vi aist als tv schimmen, hunne baarden
1 e'eken welhaast aan twee ijsbrokken,
ti hunne schaduwbeelden teekenden
o< i< h op d< n grond in beweegbare en
Basachtig) gedaanten af.
b
?r
1 Overige) s in djsn omtrek van den
rl !)k> *dpool scheen alles buitengewoon
o reetnd tene volkomene en altijddu-
W iade stilz.rijgendheid; de immer blanke
lokachtige versiering op een on wezen-
De terugreis was waarlijk seestdrif-
tig. De oude kerkvoogd bleef alle hon
derd meters stilstaan om de zoo uiterst
zeldzame pels te betasten... Was ze dik
genoeg en zijachtig en zacht!...
Kijk eens hier, broeder Gabriël
Steek er eens eventjes de hand inNiet
waar, dat de Paus zal tevreden zijn?...
En hij kon toch zoo hertelijk het
woordjePaus!... uitspreken... het
deed deugd om hooren.
Immers hier, slechts eenige graden
van den Noordpool verwijderd, was de
Paus alles!... Zijn portret had men met
eene vischgraat aan den wand van de uit
vastgevrozene sneeuw opgerichte hut,
nevens de heiligenbeeldjes opgehangen;
en wanneer men dan in die lange pool
nachten en in die ongemeene eenzaam
heid als verloren, tachtig dagen per sle
de reizens verre van alle bewoonde land,
van den Paus gewaagde, ontdeed men
zich van zijne lederen muts en men
juichte: De Paus De Heilige Yader
Dat gedacht was als een nieuw leven
te midden van die doodsche woestenij
als eene stralenschietende zon die de her
ten in die ijskoude omgeving verwarm
de en opbeurde... En wanneer men een
prachtig ijsbeer doodschoot of een wal-
vischje harpoende, dan zegden de Eski
mo's aan den bisschop met droefheid:
Vaderniet waai'indien de
Paus zoo verre van hier niet verbleef
Welk stuk vleesch zouden wij hem op
zenden?....
De bisschop heeft ze laten geworden
en van hunne teedere eenvoudigheid
maakte hij eene deugd. Sedert twintig
jaar verbleef hij hier buiten de wereld,
zoo verre., zoo verwijderd van alle be
schaving dat hij de voorvallen van den
zoo gezegden beschaafden wereld slechts
twee jaar na hunne gebeurtenis somtijds
maar vernam, en thans was hij stand
vastig met. het volgende gedacht bes
Ik moet terug naar mijn vaderland
want, binnen eenige maanden moet ik
deel nemen aan de kiezing voor den al-
gemeenen overste onzer Congregatie: Ik
zal een zwart vosje voor den Paus mee
dragen... dat moet ik!
En nu liet de Voorzieningheid hem toe
er een van die lieve diertjes te vangen
God zij gebenedijd!Men stak met
bijzondere voorzichtigheid den pels in
een pakje te midden van andere kisten
en nadat de oude kerkvoogd een groot
kruis had geslagen, ving hij de lange
reis te midden van de onmeetbare
sneeuwvelden aan.
De ongelukkige!hij was slechts
deze bijzonderheid vergeten: alle zwarte
vos behoort persoonlijk aan den kei
zer van Rusland toe en daarmee alleen
wordt de voorbehouden pels van zij
ne majesteit vervaardigd ook is men
genoodzaakt, tegen 2 k 3.U00 franken
alle pels van dien aard aan den keizer te
.oopen.
Zijne teleurstelling was buitengewoon
toen de bisschop, na veertig dagen hon-
densledereizen, een bediende der Maat
schappij van de Hudsonbaai tegenkwam
en de hand legde op den reeds befaam-
den zwarten vos. Alhoewel hij den
Hoogweerden Heer geld, een wonder
schoon geweer en allerhande voorraad
aanbood, was de bisschop zeer ontevre
den en alhoewel zeer zachtmoedig van
aard en deugd, kon hij zich niet meer
weerhouden
Die pels is voor de Paus
Ha!... dat is voor de Paus P..
Ge kent toch zeker wel de Paus?
Ja wel..., maar ik ben een protes
tant
Reden te meerDe Paus zal voor
u bidden... Ge moet weten wanneer ik
bisschop werd gewijd, bezat ik slechts
eenen purperen toog't was gansch
mijn rijkdom... ik kon dus, tot mijn al
lergrootste spijt, geen geschenk aan den
H. Vader aanbieden zooals nochtans al
mijne collegae het doenDat is zoo één
of twee-en-twintig jaar geledenGp
heden wordt mijn droom verwezentlijkt:
ik breng hem het offer van den Noord
pool, het offer van ons allenZoudt ge
durven eene slechte daad verrichten met
ons dat te beletten?... Neen, niet waar?
dat zult ge niet
De bediende kronkelde nog al wat zijn
snorbaard en dan als uit eene mijmering
wakker schietende:
Gij zult ook aan den Paus zeggen
dat die pels van mijnentwege komt?...
Goed.
En dat ik een ziek kind in huis
heb
Ik beloof het u.
Daarmee haast u dat ge uit de voe
ten zijt... Rijd meer naar 't Oosten toe,
want een mijner mede bedienden loopt
den anderen kant af, en indien ge moest
in zijne handen vallen,'t zou er natuur
lijk mede gedaan zijn
De slede gleed opnieuw op de onbe
vlekte sneeuw vooruit, de honden trok
ken dat het een plezier was, terwijl de
goede bisschop zijne berenmuts in de
Hoogte zwaaide en met volle stem, dat
er de onmeetbare uitgestrektheid van
daverde, uitriep:
De PausLeve de Paus
En toen de Paus, zes maanden nadien
den kostbaren pels uit de handen van
den ouden bissciiop ontving, was hij
door die getuigenis van onderlinge ge
negenheid, die üem van 't einde van den
aaruool toekwam, zeer ontroerd.
En alhoewel Z. H. door de eerbiedige
verkleefdheid van zijne talrijke kinderen
zoo dikwijls geëerd en gevierd wordt,
weende thans van blijdschap, juist alsof
Hij met dat dubbel vooruitzicht, eigen
aan de ouderlingen in de verte en in de
toekomende tijden de keurige en om-
tandige geschiedenis van dat geschenk
kon nagaan.
Ik ook wil iets aan uwe diocesanen
ten geschenke zenden.
O Zeer Heilige Vader
En wat zou ik opsturen?...
Hetgeen Uwe Heiligheid wil...
Maar wat?...
Bij voorbeeld... wat wijn, die niet
bevriest... om de mis te lezen.
Een vat Samoswijn?... Ik ben ze
ker dat het ginder bijval zou hebben...
Overgroote bijval!...
En twee stukken dan?...
Nog meer! Doch, H. Vader, zou
het niet te veel vragen zijn van uwe
goedheid
Voor mijne kinderen van den
Noordpool is niets te veel... niets is te
goed!... Gij zult hen die woorden her
halen, niet waar?... Ik houd er aan!...
Zeer Heilige Vader, ik beloof het
u
En terstond deed de Paus door zijn
secretaris het gewenschte geschenk be-»
stellen.
Doch, zooals me later de oude bis
schop vertelde, kwamen die stukken
wijn nooit tot hunne bestemming, want
te Edmondshaven, de laatste ingerichte
poststandplaats, werden zij in den loop
der eerste week na hunne aankomst,
door de leden van de Matigheidsbond,
eene protestantsche antialcoolische ver-
eeniging, leeg gedronken...
(Naar Pierre l'Ermite.)
in Algiers
(Vervolg.)
Een van beiden, een Napelsche vluch
teling, hoorde den uitroep, die hem elk
uitzicht op redding benam, en wist wat
hem te wachten stond.
Adieu, kameraden riep hij, en een
oogenblik daarna had hij zich het hoofd
met een pistoolschot verbrijzeld.
Dichter bij ons lag een tweede, een
Spanjaard. Een geweerkogel had hem
aan de knie getroffen. Met inspanning
van zijne laatste krachten richtte hij
zich op en het sombere oog en het blee-
ke gelaat staarden ons dringend aan.
Hij smeekte om iets, wat hij zich zeiven
niet geven wilde. Hij was een woeste Ca-
taloniër, ja, zijne wildheid grensde aan
het roekelooze. Onbuigzaam aan zijne
denkbeelden gehecht of door deze ver
teerd, was hij na den inval der Eram-
schen zijn vaderland ontvlucht; in spijt
van honger, nood en smaad, die hem van
den drempel der Engelsche paleizen tot
aan de grenzen van Marokko gedreven
hadden, hield hij de hem thans wede*r
aangebodene vergunning, om teruf te
keeren naar Spanje, niet voor een man
waardig. Hij wilde een 'banneling zijn;
hij werd woedend als zijn vaderland ge
noemd werd, en stiet dan de vreeselijk-
ste verwenschingen uit tegen tirannen,
aristocraten en bemiddelaars. Hoezeer
hij den dood in duizend folteringen voor
oogen zag, had hij toch met afkeer de
oogen van den Nap^litaanyachen zelf-
mooiuenaax aigeweud.
ixauierauen i zeiue üij, ik ben een
dpanjaaiu, en uat zijn nawenen. .Laat
mij met levend in nunne nanuen vallen.
üij stond overeind, vouwde zijne han
den tot het gebed, en wenkte mij toe.
JJe sergeant-majoor had zijn geweer
reeds aangelegd:
V aarwei, kameraad
Eene seconue later zeeg de Spanjaard
op uen gronu en ones uen laatsten auem
uit. /Jens ue Deuouinen, uie net van
Verre gezUeii uuuueu, öoncuen uuor ueze
uaau geuonen te zijn. vv enicnt nauuen
wij aan ueze omstanuigneiu net Denoud
van ons leven te dan Ken.
Deze daad wernte eenigen tijd elec-
tnscn op ue onzen. Ue seigeant-majoor
kwam meer in aanzien, met geesiurnt
sprak hij over uen waren neiuenuuou,
ais net uoei waarnaar ue eente man stre-
\en moet. net grootste onneil was, in
siavenooeien te teven, en geen oner te
groot, om dit lot te ontgaan, int be-
noeiue mj ons nu eigenuja. wel niet te
zeggen, want wij aiien uaenten er nooit
aan uan met aignjzen, en ïeuer onzer
nau aan eenen sinai telijken dood de
voorkeur gegeven uoven uen uood aan
ïoileringen, uie uen gevangene van ue
Aiaoieien wacntte. maar oi net goeu
was zicnzelven in het uiterste geval te
uooden dat vernam men echter niet,
want in zijne hoogdravende voordracht
mengue hij evenveel heidensche als
cnnsteiijke leerstellingen.
Uit Dugia werden wij eindelijk afge
lost. in en om Algiers was de dienst in
uien tijd minuer vermoeiend en gevaar
lijk. net was voor uie groote onderne
mingen, weike tnans ten minste de on-
miuueinjke omstreden der stad voor
overrompelen beveiligd hebben. Alle da
gen werden de voorposten, de kolonis
ten, door stroopende Denden verrast, af
gemaakt of medegesleept. De taktiek
van iNapoleon is nog tegenwoordig bij
ue Iranscnen in gebruik, toij alle moei
lijke, gevaarlijke ondernemingen wor-
uen de Donugenooten vooruitgezonden
eerst als er roem te behalen is, rukken
zij zelf uit. Ik wil de werkzaamheid, de
volharding, den moed en ijver, die de
Eranschen dikwijls aldaar doorgestaan
en aan den dag gelegd hebben, met ver
minderen; maar het meerendeel van de
vermoeienissen, die even drukkend zijn
en waarvan nooit iemand spreekt, trof
ons destijds.
Een kommando van dertig man zou
gaan verkennen. Ik was er met bij,
maar wel de 'sergeant-majoor. Nauwe
lijks hadden zij een half uur het blok
huis verlaten, of uit het stof en de hees
ters van de woestijn schiet eensklaps een
vijandelijk korps rondom hen als uit den
grond op, dat hen als zoovele krijschende
nyena's aanvalt.
l)it komt zoo geheel onverwacht, zoo
verrassend, dat zelfs de moedigsten het
hoofd verliezen. Dertig goed gewapende
infanteristen hadden zich tegen den
zwerm van honderden kunnen verdedi
gen, maar de officier was door de sabel
van den eerst aanrennenden Arabier ne-
dergehouwen, overal was men door stof,
schoten omringd, men had geen carré
gevormd, toen het nog tijd was, en in
verwarring sloeg het detachement op de
vlucht. De moedigsten, zij die hunne be
daardheid behouden hebben, roepen hen
te vergeefs op, om tegenstand te bieden,
want de sabel der Arabieren zwaaide
reeds onder de vluchtelingen. De ser
geant-majoor bracht nog drie man tot
staan. Deze verweerden zich met den
moed der wanhoop. Verscheidene Ara
bieren werden door het geweer van den
sergeant-majoor getroffen, met zijne ba-
jonnet houdt hij de overhand. Zelfs de
wilde honden zijn over dezen moed ver
baasd. De meeste zijn meer toeschou
wers dan aanvallers. Toen roept een op
perhoofd hen toe, dat zij zekere woorden
hem zullen naspreken, en dat hun leven
dan gespaard zal worden.
Maar van dit oogenblik van stilte ma
ken zijne kameraden gebruik, zij trach
ten door de vlucht te ontkomen. In een
oogenblik zijn zij afgemaakt en onder
de hoeven van de paarden vertrapt.
Opnieuw wordt hem die uitnoodiging
gedaan. Hij zegt de woorden na, en de
Arabieren sprongen van hunne paarden,
omringen hem juichend, omhelzen hem,
betasten de handen, de ledematen van
den held, en onderzoeken de wapenen,
waarmede hij zulke ongehoorde daden
verricht heeft.
Dit zoowel als wat verder met hem
geschiedde, vernamen wij eerst later.
Van de dertig personen ontkwam niet
een enkele. De dood onzer kameraden
was niet het ijselijkste, maar wel de wij
ze hoe zij stierven. Toen wij hunne ver
minkte lijken bijeenzochten, schoot mij
iets uit de treffende beschrijving van
Tacitus te binnen, Waar hij het oogen
blik schildert, waarin het leger van Ger-
manicus de verbleekte gebeenten van de
legioenen, die in de nederlaag van Va
rus gevallen zijn, bijeenverzamelt. Hier
waren de lijken nog versch, het bloed
rookte nog, men waande de leden nog te
zien trillen, nog een matten glans in de
oogen te bespeuren. De minsten hadden
een eerlijken soldatendoodondergaan
Maar allen waren door de barbaren ver
minkt op eene wijze, die slechts onder
kanibalen denkbaar is.
Ik zag de oude Franscke krijgslieden,
die misschien nimmer, tranen gestort
hadden, bitter weenen, toen wij de lede
maten onzer kameraden, die ons nog
vóór drie uren welgemoed vaarwel ge
zegd hadden, op geweren de stad i
droegen.
(Slot volgt.)
HET GELD.
Geld is de wijsheid van den gek,
de faam van den schurk, de zorg van
den rijke, de wensch van den arme, de
zucht van den gierigaard en de afgod
van alleman.
HOE HIJ 'T OPNAM.
Van Zwol was jurylid voor de assisen
en zijn vriend Snugger vroeg hem, hoe
hij zijne beslissing nam bij de uitspraak.
Wel, zei de verstandige man, ik
luister naar 't gebabbel van de advoka-
ten niet, of ook niet naar 't openbaar
ministerie, of naar de leugens van de ge
tuigen evenmin; ik denk maar: als de
vent niks mispeuterd had, zou hij niet
op 't banksken zitten; ergo dus: plichtig
allemaal
Een schilder had zoo natuurlijk
een sneeuwstorm op het doek gebracht
dat een bedelaar toen hij de schilderij
zag, zoo 'n geduchte kou kreeg dat hij
des schilders overjas van den kapstok
nam en er meê op den loop ging.
MENSCH EN HOND.
Een dokwerker redde een hond uit de
Schelde en ontving van den eigenaar vijf
frank. Den volgenden dag geraakte een
neer te water. Ook hij werd door den
dokwerker gered en gaf den man
eén frank. De redder keek hem een poos
aan en voegde toen den druipnatten heer
toe:
'k Wou dat ge 'nen hond waart
De mensch kan op drie manieren
verstandig handelen: ten eerste door
nadenken, dat is 't edelste; ten tweede,
door na te apen, dat is 't gemakkelijk
ste; ten derde, door ervaring, dat is het
bitterste.
Van Zwol ontving geeuwende een zij
ner vrienden.
Gij hebt zeker niets dan vervelende
bezoekers gehad? vroeg de vriend.
Neen, gij zijt de eerste, was het
antwoord.
UIT EEN BRIEF.
Een verliefde schreef dezer dagen een
brief aan zijne minnares, waaraan wij
de volgende uitdrukking ontieenen:
ik denk dagelijks aan U, mijne al
lerliefste Rosalie en als de dagen langer
zijn, zelfs twee keeren.
CE KUNT NOOIT WETEN.
Heer, op 't stadhuis, tot oude jonge
juffrouw
Verschooning, juffrouw, kunt gij
mij niet zeggen waar 't bureel van den
burgerlijken stand is?
Oude jonge juffrouw. Zeker, mijn
heer, daar ginds links den hoek om
maar a propos, zoekt u soms 'n vrouw
NIET NOODIC.
He komt het, pachter, vroeg de
pastoor van Lapscheure aan boer Pum
mels, ik zie u niet meer in de kerk als
er sermoenen gedaan worden
Och, menheer pastoor, was 't ant
woord, als ge eene vrouw thuis hebt,
lijk ik, dan hedde geen preêkaties meer
noodig.
HIJ WON
T.
Twee schilders twistten wie van hen
het schoonste doek] had geschilderd.
Ik heb een landschap geschilderd,
zei de eerste, waarop eene rivier zoo kun
stig is afgebeeld, dat zekeren dag een
der dienstboden van den heer die ze
kocht er wilde inspringen om een bad
te nemen.
En ik, zei de andere, heb het por
tret van mijn nonkel zoo treffend weer
gegeven dat ze het alle weken moeten
scheren.