De herberg van den dood Eene Overwinning Verblijding der zegenrijkste Vrouwe (7® Vervolg.) W as de jonge vrouw van Vincent, den bewoner der tweede verdieping, een toonbeeld van zachtzinnigheid en berus ting, was hare dochter Laura goed, in getogen en naarstig, hij daarentegen toonde zich plomp, lui, gluiperig, on godsdienstig. Hij was vroeger goed ge weest en zuster Sint-Stef'anus hoopte, dat hij zich onder het dak van een pas toor zou beteren, maar voor het oogen- blik scheen hij, in plaats van aan eene verandering van levenswijze te denken, maar al te zeer geneigd om gemeene zaak te maken met zijne nieuwe vrien den en kollega's, de scherpschutters van Flourens, de vrijdenkers en over het al gemeen met eene menigte verdorven lie den, even slechte zonen als slechte echt- genooten, slechte vaders en verfoeilijke burgers. Ieder zou zich spoedig van dien ge vaarlijken dronkaard ontslagen hebben, maar de pastoor van Sint-Gertrudis be weerde, dat het eene dubbele liefdedaad was, als men die bewees aan lieden, die het niet waardig zijn, dewijl zij aan God de geheele voldoening van de schuld overlaten en het beter is God dan de menschen tot schuldenaar te hebben. Op dit punt alleen vond Hej. Rosa haar meester onverzettelijk. Zij was niet gediend met die gemeenschappelijke in woning onder een dak, hetwelk zoolang alleen haar hoofd en dat van den eer weerden pastoor beschermd had; noch tans had zij berust in de tegenwoordig heid van Margaretha en haar broeder, daarna van MM. Schtiltz en Wilhelm, maar wat de overigen aangaat, hierme de kon zij zich steeds hoe langer hoe minder verzoenen. Hadden wij geene andere lieden in huis dan die Elzassers, zegde zij zuch tende tot haar meester, dan zou het er nog door kunnen. De jonge juffrouw is wel wat fier, zij spreekt niet gaarne van hare zaken, maar zij is godvruchtig als een engel, liefdadig, vriendelijk, inge togen, er valt niets op te zeggen; haar broeder, M. Georges, zie, dat is een zeld zame perel; hij behoorde tot de zouaven uit Bretanje, dat zegt alles, moedig als een leeuw, bedeesd als een jong meisje, en daarbij zoo beschaafd. Zoo dikwijls hij mij aanspreekt, noemt hij mij altijd Mej. Rosa, gelijk een welopgevoed man doen moet. De beide anderen, die sinds de overgaaf gekomen zijn, zijn insge lijks brave lieden, zelfs die Wilhelm, die knecht geweest is van den andere, en er zoo geslepen uitziet; ik weet niet of hij vroom is, maar Inderdaad, er zou nog maar aan ontbreken, dat gij u beklaagdet die voortreffelijke menschen bij u te laten inwonen, merkte de pastoor aan. Voor eerst is het geen liefdedienst, dien wij hun bewijzen, dat scheelt veel; daar zij hun huur betalen, die zelfs wel wat koog is, maar mij voorkomt, hetgeen wel eenigszins mijn geweten verontrust; en is het daarbij niet een zegen in tijd van revolutie weerdige en brave lieden bij zich te hebben inwonen, die u in geval van nood hulp zouden verleenen Zie, M. de pastoor, dat noem ik nu eens verstandig spreken ja, men zou geen andere personen bij zich in huis moeten hebben dan degenen, waarop men zou kunnen vertrouwen, en niet dien Vincent, een dronkaard, erger dan dat, een ongeloovige, een republikein, en misschien nog erger, indien het mo gelijk is; want ik zou niet aan de chris telijke liefde te kort willen doen, maar het moet een of andere galeiboef, een dief, een brandstichter, misschien een moordenaar zijn. Rosa, Rosa, gij doet te kort aan de naastenliefde verwissel mijn bord en spreek niet meer op dien toon. En zijne vrouw, meent gij soms dat zij een haar beter is, omdat zij met een lijn stemmetje spreekt en de fijne uithangtGod weet waar zij vandaan komt, dat kent niet eens haar catechis mus en Mej. Margaretha moet die aan de kleine Laura onderwijzen. Het is een werk van geestelijke liefdadigheid, en Mej. Schültz doet er zeer goed aan... Voorzeker, M. de pastoor, voorze ker, maar er volgt toch niettemin uit, dat de moeder der kleine, niet de eerste beginselen van haar godsdienst kent en zij zelfs niet in staat zou zijn een Onze Vader te bidden. Reden te meer, Rosa, om ons be lang te doen stellen in dat gezin, opdat wij door aan hun lichaam goed te doen er in mogen slagen ook hunne zielen te redden. Gij zult er in slagen u het hoofd te laten afhakken gelijk uw oom, indien er eene revolutie uitbreekt. Wij zijn niet meer in '93, Rosa in dien tijd waren de menschen bloed dorstig, maar thans zou het zoo niet meer gaan. Thans evenals toen, M. de pastoor; gij gelooft te veel aan de eerlijke lieden en niet genoeg aan het uitvaagsel; het is overal hetzelfde, wees daar verzekerd van, en als de republiek kwam, zoudt gij misschien niet. minder dan uw oom de weerdige prior van Sint-Gertrudis, eene schuilplaats moeten gaan zoeken in de Herberg van den Dood Het is zeer waarschijnlijk, Rosa, dat het katholicisme niet noodig zal heb ben onder den grond af te dalen evenals ten tijde van de heidensche vervolgin gen, om zich in de catacomben te bevei ligen tegen de vervolgingen der boozen. Wie. weet het, M. de pastoor; als de republiek terugkeerde... O dat is niet die, welke de boozen de goede in wij de slechte noemen, een van die republieken, waarvan de hoof den elkander vermoorden en zich slechts voor eene korte poos mei elkander ver binden om alles rondom hen te vernieti gen. Die tijd zal nooit terugkeeren. God geve het, M. de pastoor; maar ik hoorde dezen morgend op de markt lieden dingen zeggen, die iemand de ha ren ten berge doen lijzen. Mij dunkt dat het weer wat koeler wordt-, sprak de pastoor; geef mij mijn stok en mijn hoed. Ah! daar wordt ge beld, dat zal onze vriend George zijn. Mej. Rosa ging haastig openen. Hij was het inderdaad. Wel, mijn jonge vriend, hoe gaat het vandaag? Keeren de krachten te rug? vroeg de pastoor deelnemend. Dank u, M. de hastoor, antwoord de Georges, de breuk van mijn schouder is nog slechts eene herinnering en wat de beenen betreft, sinds de koorts mij verlaten heeft, worden zij met den dag- sterker Het is jammer dat het geen schoo ner weer is; niets doet zoo goed als de open lucht. Ik Avas voornemens vandaag naar liet, Luxembourg te gaan, maar de arm van mijn vader, waarop ik rekende, laat mij in den steek. Dat is vreemd, want gewoonlijk is M. Schültz op dit uur reeds thuis. Hij zal naar den Plantentuin zijn gegaan, waar, naar het schijnt, vele werklieden bezig zijn en als hij het ge luk heeft aanplantingen te zien verrich ten, kan hij zich in het oneindige dei- beschouwing van eiken heester verdie pen, zonder er aan te denken dat. de uur- Ai ijzer niet stilstaat. Hel spijt mij dat mijn arm te zwak is om dien van uav vader te vervangen, maar als het u genoegen kan doen eeni- ge toeren met mij in mijn eekhorenkooi tje te maken, stel ik Aan ganscher harte mijn kleinen tuin ter uwer beschikking. Ik neem het met erkentelijkheid aan, M. de pastoor, antAAroordde de jong man, en daar gij mij toestaat A'an uwe A oorkomendheid misbruik te maken, Avil ik mij deze gelegenheid te\*ens ten nutte maken om u, die deze AA'ijk sedert A~ele jaren beAvoont, te vragen of de Yal-de- Grace Averkelijk gebouwd is op uitge strekte gewel\'en en hare grondvesten slechts rusten op een daaronder uitge graven bodem? Het is de zuivere waarheid, mijn zoon, en het is niet enkel te Yal-de- Grace, maar onder een groot gedeelte Aan Parijs en zelfs buiten zijnen om trek, dat zich een reusachtig doolhof van onderaardsclie gangen uitstrekt, ge graven in de kalkaardige laag, waaruit achtereenvolgens en als steen voor steen al de materialen van onze oudste gebou- Aven opgedolven zijn, zooals de Xotre- Dame, het stadhuis, het Louvre en tal A*an andere. Al die onderaardsclie gan gen zijn op verre na niet bekend, omdat zij met eikander geene gemeenschap hebben, maar de lengte van die, welke sedert het einde der XVIII0 eeuAv zijn onderzocht geAvorden, bedraagt thans dertig kilometers zeven honderd vijf-en- zestig meterszoodat men, rekening houdende met het onbezochte gedeelte, kan besluiten dat geheel Parijs, of na genoeg, op een meer dan honderd A'oet beneden het plaA'eisel uitgeholden bo dem en op sommige punten op twee en drie verdiepingen van onmetelijke hol ten rust, waarin de geringste verzakking- van kolommen, menigmaal uitgespoeld door het Avater of AveggeA'reten door den tijd, in een oogwenk huizen, tempels en paleizen in vreeselijke afgronden zou kunnen doen verzinken. Ik begrijp inderdaad niet, dat men geene nasporingen in het werk gesteld heeft om zich van het bestaan dier on deraardsclie gangen te vergeAvissen, en ze eenmaal ontdekt hebbende, de ver wulfsels zoodanig te stutten, dat er gevaar meer voor eene instorting kon bestaan. Zulk eene zorgeloosheid zou inder daad onvergeeflijk zijn, sprak de pries ter glimlachende; maar Avees gekust, sinds langer dan eene eeuw doorzoeken een leger van ingenieurs, mijnAverkers, bouwkundigen, metselaars, onvermoeid den ondergrond van Parijs. Op dit oogenblik bestaat er eene onderaardsche stad onder onze voeten, met hare stra ten, hare pleinen, hare kruiswegen, hare fonteinen, hare bijzondere bevolking. er zijn verscheidene plans A-an opge maakt, waarvan gij, indien gij de Ave- reldtentoonstelling van 1867 bezocht hebt, het nieuwste en voorzeker het vol ledigste gezien hebt. Hoe komt het, dat men zich gedu rende zulk een lang tijdsverloop niet on gerust gemaakt heeft over zulke wezen lijke gevaren? Gedurende eemven was de arbeid der onderzoekingen op goed geluk door gedreven en later geheel gestaaktde putten die toegang A'erleenden tot de ca tacomben werden dichtgemaakt, en de kennis der onderaardsche gangen van Parijs bleef nog slechts als onbestemde overlevering bestaan. Die staal van zaken duurde tot aan het einde der XVI11° eeuw, de Avateren gingen voort met doorsijpelen en de pi laren Aveg te vreten, de eenige stut ten dier reusachtige gewelven, waarop de bewoners der stad de grondslagen hunner huizen aanlegden, die zij op den rotsgrond meenden te steunen, en die inderdaad op een broos verwelfsel rustten. j> Terwijl voortdurende de korst af nam, waarop Parijs in de A'olmaakste gerustheid troonde, hadden boosdoeners hier en daar eenige half gedempte put ten ontdekt, en m de lange galerijen doordringende, hadden zij daarin, op 't ge\*aar af A'an onder eene instorting be graven te Avorden, hunne magazijnen en arsenalen gevestigd geheime genoot schappen hielden er in de vroegere werk plaatsen ruime, bij de snijding der gangen op pilaren rustende zalen liunne bijeenkomsten, waarin zij op hun gemak hunne helsehe komplotten konden smeden zonder gevaar te loopen A'an overvallen of zelfs gestoord te wor den, terwijl elders valschmunters hunne werkplaatsen hadden ingericht. Dank zij de kennis van die plaatsen, waar een langdurige ondervinding wordt ver- eischt om niet te A'erdolen, onttrokken de dieven en de moordenaars zich als bij tooverslag aan de nasporingen der poli- cie en tei-Avijl zij hen meende te omsin gelen in een huis aan een der uiteinden van Parijs, plunderden zij aan het te genovergestelde gedeelte, hetAvelk zij langs onzichtbare \Aregen hadden weten te bereiken. Dat alles Avas evenAvel nog niet ge noeg om de Panjzenaars hunne onver- Wordt voortgezet.) bij de Opdracht van haar goddelijk Kind in den Tempel Wie ont waart het vorschend oog, Onder Salems tempelboog, In dien Aveidsclien ArouAvenstoet, Die het kroost van Isrel voedt YV ie herkent die A-rome maagd, Die voor onze blikken daagt Edel, schoon is 't zacht gelaat, Waar der onschuld merk op staat; 't Voorhoofd glanst van majesteit; 't. Oog weêrspiegelt zedigheid, En van liefdegloed doorstraald, Is 't of 't hemelvrede maalt. Om haar serafs aangezicht Sluit een lanke sluier dicht: 't BlauAv, uit fijne wol gereed; Golft op 't needrig lichtgeel kleed, Dat een breeden gouden band Als een gordelriem omspant. Om haar zuiver schoeisel zAveeft 't Boordsel, waar het roosje in leeft, Door haar kunst zoo zacht gestikt Of 't uit 's hemels bloemgaard blikt. En gewrocht Avierd niet voor 't stof, Maar voor 's Heeren bloemenhof. Zie, met Isrels vrouwenschaar Knielt zij needrig voor 't altaar. Zachtkens licht haar AÓngertop t Helder stralend dekkleed op, En A'ertoont een sluimrend kind, Waar het oog zijn weelde in Adndt. Xeen, geen purpren rozenknop Beurt zijn blos zoo lieflijk op Naar het koestrend morgenrood, Wen 't zijn geurge blaan ontsloot, Als het zoet lieftalig wicht Uit zijn spreitje lonkt en licht. Xu keur hart, gansch onbevlekt, 't Offer naar Gods wet voltrekt; En haar ééngeboren Zoon Isrels Heer wordt aangeboön, Xaakt een Grijsaard, die, verrukt, 't Kindje aan 't pooplend harte drukt. Als zijn oog het pand aanschouwt, Dat zijn arm omstrengeld houdt, En het met een traan besproeit, Die als dauw op lelies vloeit, Looft zijn blijde ziel haar God Om haar driewerf heuglijk lot. Want geen schijn van sterflijkheid Dekt Aoor hem de Majesteit, Die hij huldigt in dat Wicht, (Hij door Zienersgaaf verhecht!): De achtb're Grijzaard Simeon Eert het Kind als LeA'ensbron. Voor de taal des twijfels doof, Waarborgt hem het heilgeloof, Dat de Telg dier teed're Maagd Godheid in zijn menschkeid draagt; Schoon een schamel duivenpaar Moeders needrigkeid verklaar'. In vervoering uit zijn stem Nog met vuur der jeugd en klem: Dale uw dienaar, Opperheer Thans in vree ten graA'e neer. Want mijn oog heeft thans aanschouwd Dien gij 't A'olk vertoonen zoudt. 't Licht der menschen, dat hen al Met zijn glans verlichten zal; Isrels glorie, Heiland, Heer, Dien Gij zondt op aarde neer. Zoo aanbidt en prijst hij God Zalig in zijn stervenslot. En de Moeder, diep geroerd. In bewond'ring opgevoerd, Hoort des Spellers blijebe taal, Onbewust, Avat folt'rend staal Eens haar feeder moederhart Overstelpt met felle smart. J. J. Coopmans. Xa het bezoek van een heer, ik kon niet zeggen wie of wat maar ik weet toch dat hij mij het bezorgen Aan t een of 't ander postje afbedelde en het be zoek van liet zooveelste arme, kleine blanke onderwijzeresje, 't kon Avas pia no spelen, 't bezat een diplomatje' 't schreef, 't las, 't sprak zelfs een zeer weinigtje Engelsch, en vroeg insgelijks een postje of plaatske, ontvangen te hebben; zag ik eene dame mijne spreekkamer binnentreden. Op 't eerste zicht herkende ik ze niet. Zij'schoof hare zwarte A'oilet Avat kooger... En alsdan herinnerde ik mij eene eervolle en deftige mevrouw die ik A-roeger maar al te dikAvijls in Aergade- ringen A-oor liefdewerken had tegenge komen. 't Was eene krachtdadige, edel moedige vrouAv die altijd scheen op den achtergrond te willen blijVen. Ik A7erstond seffens dat ze mij een be zoek bracht en dat niet voor Avat beuze larijen te A'erkoopen, maar Avel A'oor ern stige zaken; en misschien Avel noodlot tige en rampspoedige... Hare oogen AATa- ren bloedrood geAveend en haar aange zicht scheen mij te gloeien, 't. stond te lezen op haar uiterlijke dat zij het niet meer af konenfin, iemand die er ge noeg van had Ik bood haar eenen stoel aan. Doch ze bleef rechtstaan, ze bekeek me recht in d' oogen, juist alsof zij hoopte eenen uitweg te ATinden om kaar A'ragen en zeggen nog wat uit te stellen. Ik liet ze mij bekijken en ik wachtte op hetgeen er moest uitbersten. Zij begon: Aan een alles Indien de Ader priester zeggen?... 'k Denk A'an ja.. Alles?... Volstrekt alles... muren van deze spreekkamer konden herhalen Avat ze reeds hoorden, zoudt ge waarschijnlijk meer betrouwen koeste ren. Ik kom U het geheim mijns leA'ens ontsluieren. Eu dat kan ik u in weinige woor den openbaren: Ik, de groote dame die ge kent... de onderstand A*an mijn wel dadigheidsgenootschap... die Avelke gij A'roeger somtijds al lachende noemde de moeder der kerk... eh wel... Eh wel? 0 maar 't is A'ersclirikkelijk Wat gaat gij van mij denken? Weg met die onnoozele en dAvaze vooringenomenheid Zij verzamelde al haren moed en zuch tend en kuchend, de oogen nedergesla- j gen, steunende op ieder Avogrd, mom pelde zij «Ik ben niet gedoopt lk mocht 't geluk smaken eene aj herschepping en een gansche ommel van dat jongentje bij te wonen. Onder den invloed van de christelj leering, had die kleine zich letter met eenen wip uit de omarming e inbeslagneming zijner erfelijkheid gerukt Hij Avas opschietend. Ik zag hein met een tergend gebaar zijnen catec mus tegen den A'ersten muur der ka Avegwerpenf Xu, pas eene maand geleden kreej wat ouAerdiende kletsen A'an zijn va geheel zijn klein lijf beefde en sein van gramschap, doch zijne lippen, wit. geworden A'an ontroering als 'tn zijn kon, lieten geen Avoord ontsnap '[t Ik meende tusschen te komen. Hij deed me teeken... hij Avilde alleen A-erdragen. En zijn vader eens vertrokken, hij geAveend in mijne armen; doclij Avas de overAvinnaar En dagelijks had ik het geluk 2 klachtinspanningen A'an zijnentAveg het. immer hooger stijgen in de chï lijke volmaaktheid, gewaar te avoi Enkele aA'ondën geleden, opend zijn zangboekje en het brave ventje er eene lijst waarop al de personen A\ ie hij op den dag zijner eerste com nie wilde bidden, in Aveggestopt... Mijn naam stond na dien zijner der op 't. papiertje geschreven. Gisteren nog zegde hij mij Ik zou Avel Avillen dat ge D01 1, dag toekomende nevens mij neer! det!... Doch 't is niet mogelijk, waar?... En Avaarom niet?... A'roeg ik reeds verlegen. Omdat ge geen knaapje zijt, e al de jongens samen te communie Xu, 't is nog best zoo, want ge zu zien voorgaan, en ik zal u insgelijksn naderen. D H Zeg, meA'rouw, dat Zal schooi u te zien neerknielen aan de H. Tal Mij dunkt dat ge moet als een ht zijn E11 hij zegde me dat toch zoo na lijk, hij meende het toch zoo wel zijnen openen en rechtzinnio-en bli hij zou toch zoo teleurgesteld ge1 zijn hadde hij het droeve nieuws ten vernemen, daarom antwoordt terstond Ja, beste kleine, ge zult. me z 'k zal er zijn, ik beloof het u!.. zegt nooit meer dat ik eene heilige 1 Waarom niet?... Omdat ge mij zeer Areel leed det veroorzaken. Besluit: ik ben hier!... doe mef)o Avat ge wilt Hoe gaat ge mij thans niet ver achten Ik veracht niemand. Ik gebene dijd slechts God die welhaast, hoop ik, eene goede christene te meer zal mogen tellen. We zAvegen. En ze onderbrak de eerste onze stil zwijgendheid. Hoe dat 't gebeurde?... Mijn vader was een oude liberaal, die standvastig herhaalde: Zij kan kiezen, als ze twin tig jaar zal geAvorden zijn Juist ge lijk hij mij de'keus A'erleend had nopens mijne familie, mijne voedster, mijn va derland, mijne taal, mijne intrede in 't leven en vele andere dingen Mijne moeder is tAvee jaren na mijne geboorte gestorven, ik ben opgegroeid door wind en regen, met één woord, ik heb niets verkozen. Xochtans hoeveel sermoenen AA7oonde ik niet bij hoeveel gesprekken onder hield ik niethoeA-eel boeken las ik niet SoniAvijlen naderde ik.... Doch eene vulsche noot, eene kleinig heid was genoeg om alle aantrekkelijk heid van kant te schuiven en dan ont vluchtte ik zonder iets te zeggen naar het zoo gemakkelijk toevluchtsoord der vrijdenkerij. Aantrekkingskrachtwalg mijn inAvendig leven dobberde en schommel de gedurende dertig jaren tusschen die twee woorden. Terwijl ze nog bezig was met spreken, OA'erwoog ik eens het A'erleden en inder daad ik herinnerde mij niet dat ik die vrouw ooit eens had zien communicee- ren. En nu, sprak ik, Avie heeft er u overwonnen?... Avant, indien ik mij niet bedrieg... ziet ge er uit als iemand die vergiffenis komt vragen Wie mij overwonnen heeft?... Ja. r Een eenvoudig kindeen arm Averkmanskind. Door eene van die hei melijke spotternijen des levens, moest ik het zoontje van 'nen bakker tot zijne eerste communie voorbereiden Dat kind heeft wonderen gewrocht. Zijn vader had vroeger zeer veel ge- never gedronken; en 't zoontje gevoelde er de gevolgen van, en gevoelt ze op heden nog en dat wel op eene schrikke lijke wijze. Stel u voor een soort van levend klein spierbeeld in hetwelk eene vurige ziel huist, reeds bedorven, dat terstond door den godsdienst werd aangegrepen, at Eenigen tijd nadien, heb ik die a gedoopt. En mij verlatende, zegde ze mij Hoe kan ik u mijnen dank 1 ri zen, Eerweerde Heer?... Pas op f Hoe pas op?... Ja... dat gaat ge duur betale Zij bekeek me veiAvonderd, zo op hare manier A'an doen, en ik voort Wat Avilt geDe schoons scliiedenissen zijn deze Avelke ik ni schrijATen magIk zou de UAve beschrijven!... dat zou UAve peni of voldoening zijn... Xochtans ik slechts beschrijven als ge het mei vrijheid toestaat Denkt ge dat het wat goed zo oorzaken -Ik denk A'an ja. Alsdan fiat schrijf maar En weinige dagen geleden kerk der voorstad, gansch opgei voor de plechtige plechtigheid der Communie, zag ik eene groote da 't zAvart gekleed nederknielen H. Tafel, én terzelfdertijd bespeu een kuaapje dat zijn hoofdje lauj PJ en statig verhief van achter zijne geA'oegde handjes... Doch, bij het glimlachen op die die hem zijne christelijke leerin| wijsgemaakt, Avist de arme kleine zeker niet dat hij in zijne ellende tiger Avas geAveest dan een Boss! een Lacordaire en dat hij ook eel nigtje zaligmaker was, als Deze thans nog A'an vreugde en liefde volkskindshertje trilde... (Xaar Pierre l'Erm ill sle OUDE SPREUKEN. Xiet Avat verdient, doch spaard AA'ordt, maakt ons rijk. Xiet Avat geëten, maar Avat t Eh wordt, maakt gezond. Xiet de arbeid, maar het doodt de meeste gestellen. Xiet het geluk brengt den maar de a rede brengt het geluk. Steeds zij uwe daad groote! Avoord Eigenbaat speelt alle rollen die Aan onbaatzuchtigheid. Wreekt u op den nijd, do< ie niet op te merken daarmee mi den duivel kAvaad. De jeugd A'an 't hert rekel m met de jaren. Yrouwengrootheid bestaat duld. Yrouwenkracht berust op gfra ik I a el

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2