De herberg van den dood
Eene Overwinning
Verblijding der zegenrijkste Vrouwe
(7® Vervolg.)
W as de jonge vrouw van Vincent, den
bewoner der tweede verdieping, een
toonbeeld van zachtzinnigheid en berus
ting, was hare dochter Laura goed, in
getogen en naarstig, hij daarentegen
toonde zich plomp, lui, gluiperig, on
godsdienstig. Hij was vroeger goed ge
weest en zuster Sint-Stef'anus hoopte,
dat hij zich onder het dak van een pas
toor zou beteren, maar voor het oogen-
blik scheen hij, in plaats van aan eene
verandering van levenswijze te denken,
maar al te zeer geneigd om gemeene
zaak te maken met zijne nieuwe vrien
den en kollega's, de scherpschutters van
Flourens, de vrijdenkers en over het al
gemeen met eene menigte verdorven lie
den, even slechte zonen als slechte echt-
genooten, slechte vaders en verfoeilijke
burgers.
Ieder zou zich spoedig van dien ge
vaarlijken dronkaard ontslagen hebben,
maar de pastoor van Sint-Gertrudis be
weerde, dat het eene dubbele liefdedaad
was, als men die bewees aan lieden, die
het niet waardig zijn, dewijl zij aan God
de geheele voldoening van de schuld
overlaten en het beter is God dan de
menschen tot schuldenaar te hebben.
Op dit punt alleen vond Hej. Rosa
haar meester onverzettelijk. Zij was niet
gediend met die gemeenschappelijke in
woning onder een dak, hetwelk zoolang
alleen haar hoofd en dat van den eer
weerden pastoor beschermd had; noch
tans had zij berust in de tegenwoordig
heid van Margaretha en haar broeder,
daarna van MM. Schtiltz en Wilhelm,
maar wat de overigen aangaat, hierme
de kon zij zich steeds hoe langer hoe
minder verzoenen.
Hadden wij geene andere lieden in
huis dan die Elzassers, zegde zij zuch
tende tot haar meester, dan zou het er
nog door kunnen. De jonge juffrouw is
wel wat fier, zij spreekt niet gaarne van
hare zaken, maar zij is godvruchtig als
een engel, liefdadig, vriendelijk, inge
togen, er valt niets op te zeggen; haar
broeder, M. Georges, zie, dat is een zeld
zame perel; hij behoorde tot de zouaven
uit Bretanje, dat zegt alles, moedig als
een leeuw, bedeesd als een jong meisje,
en daarbij zoo beschaafd. Zoo dikwijls
hij mij aanspreekt, noemt hij mij altijd
Mej. Rosa, gelijk een welopgevoed man
doen moet. De beide anderen, die sinds
de overgaaf gekomen zijn, zijn insge
lijks brave lieden, zelfs die Wilhelm,
die knecht geweest is van den andere,
en er zoo geslepen uitziet; ik weet niet
of hij vroom is, maar
Inderdaad, er zou nog maar aan
ontbreken, dat gij u beklaagdet die
voortreffelijke menschen bij u te laten
inwonen, merkte de pastoor aan. Voor
eerst is het geen liefdedienst, dien wij
hun bewijzen, dat scheelt veel; daar zij
hun huur betalen, die zelfs wel wat koog
is, maar mij voorkomt, hetgeen wel
eenigszins mijn geweten verontrust; en
is het daarbij niet een zegen in tijd van
revolutie weerdige en brave lieden bij
zich te hebben inwonen, die u in geval
van nood hulp zouden verleenen
Zie, M. de pastoor, dat noem ik nu
eens verstandig spreken ja, men zou
geen andere personen bij zich in huis
moeten hebben dan degenen, waarop
men zou kunnen vertrouwen, en niet
dien Vincent, een dronkaard, erger dan
dat, een ongeloovige, een republikein,
en misschien nog erger, indien het mo
gelijk is; want ik zou niet aan de chris
telijke liefde te kort willen doen, maar
het moet een of andere galeiboef, een
dief, een brandstichter, misschien een
moordenaar zijn.
Rosa, Rosa, gij doet te kort aan de
naastenliefde verwissel mijn bord en
spreek niet meer op dien toon.
En zijne vrouw, meent gij soms
dat zij een haar beter is, omdat zij met
een lijn stemmetje spreekt en de fijne
uithangtGod weet waar zij vandaan
komt, dat kent niet eens haar catechis
mus en Mej. Margaretha moet die aan
de kleine Laura onderwijzen.
Het is een werk van geestelijke
liefdadigheid, en Mej. Schültz doet er
zeer goed aan...
Voorzeker, M. de pastoor, voorze
ker, maar er volgt toch niettemin uit,
dat de moeder der kleine, niet de eerste
beginselen van haar godsdienst kent en
zij zelfs niet in staat zou zijn een Onze
Vader te bidden.
Reden te meer, Rosa, om ons be
lang te doen stellen in dat gezin, opdat
wij door aan hun lichaam goed te doen
er in mogen slagen ook hunne zielen te
redden.
Gij zult er in slagen u het hoofd
te laten afhakken gelijk uw oom, indien
er eene revolutie uitbreekt.
Wij zijn niet meer in '93, Rosa
in dien tijd waren de menschen bloed
dorstig, maar thans zou het zoo niet
meer gaan.
Thans evenals toen, M. de pastoor;
gij gelooft te veel aan de eerlijke lieden
en niet genoeg aan het uitvaagsel; het
is overal hetzelfde, wees daar verzekerd
van, en als de republiek kwam, zoudt
gij misschien niet. minder dan uw oom
de weerdige prior van Sint-Gertrudis,
eene schuilplaats moeten gaan zoeken in
de Herberg van den Dood
Het is zeer waarschijnlijk, Rosa,
dat het katholicisme niet noodig zal heb
ben onder den grond af te dalen evenals
ten tijde van de heidensche vervolgin
gen, om zich in de catacomben te bevei
ligen tegen de vervolgingen der boozen.
Wie. weet het, M. de pastoor; als
de republiek terugkeerde...
O dat is niet die, welke de boozen
de goede in wij de slechte noemen, een
van die republieken, waarvan de hoof
den elkander vermoorden en zich slechts
voor eene korte poos mei elkander ver
binden om alles rondom hen te vernieti
gen. Die tijd zal nooit terugkeeren.
God geve het, M. de pastoor; maar
ik hoorde dezen morgend op de markt
lieden dingen zeggen, die iemand de ha
ren ten berge doen lijzen.
Mij dunkt dat het weer wat koeler
wordt-, sprak de pastoor; geef mij mijn
stok en mijn hoed. Ah! daar wordt ge
beld, dat zal onze vriend George zijn.
Mej. Rosa ging haastig openen.
Hij was het inderdaad.
Wel, mijn jonge vriend, hoe gaat
het vandaag? Keeren de krachten te
rug? vroeg de pastoor deelnemend.
Dank u, M. de hastoor, antwoord
de Georges, de breuk van mijn schouder
is nog slechts eene herinnering en wat
de beenen betreft, sinds de koorts mij
verlaten heeft, worden zij met den dag-
sterker
Het is jammer dat het geen schoo
ner weer is; niets doet zoo goed als de
open lucht.
Ik Avas voornemens vandaag naar
liet, Luxembourg te gaan, maar de arm
van mijn vader, waarop ik rekende, laat
mij in den steek.
Dat is vreemd, want gewoonlijk is
M. Schültz op dit uur reeds thuis.
Hij zal naar den Plantentuin zijn
gegaan, waar, naar het schijnt, vele
werklieden bezig zijn en als hij het ge
luk heeft aanplantingen te zien verrich
ten, kan hij zich in het oneindige dei-
beschouwing van eiken heester verdie
pen, zonder er aan te denken dat. de uur-
Ai ijzer niet stilstaat.
Hel spijt mij dat mijn arm te zwak
is om dien van uav vader te vervangen,
maar als het u genoegen kan doen eeni-
ge toeren met mij in mijn eekhorenkooi
tje te maken, stel ik Aan ganscher harte
mijn kleinen tuin ter uwer beschikking.
Ik neem het met erkentelijkheid
aan, M. de pastoor, antAAroordde de jong
man, en daar gij mij toestaat A'an uwe
A oorkomendheid misbruik te maken, Avil
ik mij deze gelegenheid te\*ens ten nutte
maken om u, die deze AA'ijk sedert A~ele
jaren beAvoont, te vragen of de Yal-de-
Grace Averkelijk gebouwd is op uitge
strekte gewel\'en en hare grondvesten
slechts rusten op een daaronder uitge
graven bodem?
Het is de zuivere waarheid, mijn
zoon, en het is niet enkel te Yal-de-
Grace, maar onder een groot gedeelte
Aan Parijs en zelfs buiten zijnen om
trek, dat zich een reusachtig doolhof
van onderaardsclie gangen uitstrekt, ge
graven in de kalkaardige laag, waaruit
achtereenvolgens en als steen voor steen
al de materialen van onze oudste gebou-
Aven opgedolven zijn, zooals de Xotre-
Dame, het stadhuis, het Louvre en tal
A*an andere. Al die onderaardsclie gan
gen zijn op verre na niet bekend, omdat
zij met eikander geene gemeenschap
hebben, maar de lengte van die, welke
sedert het einde der XVIII0 eeuAv zijn
onderzocht geAvorden, bedraagt thans
dertig kilometers zeven honderd vijf-en-
zestig meterszoodat men, rekening
houdende met het onbezochte gedeelte,
kan besluiten dat geheel Parijs, of na
genoeg, op een meer dan honderd A'oet
beneden het plaA'eisel uitgeholden bo
dem en op sommige punten op twee en
drie verdiepingen van onmetelijke hol
ten rust, waarin de geringste verzakking-
van kolommen, menigmaal uitgespoeld
door het Avater of AveggeA'reten door den
tijd, in een oogwenk huizen, tempels en
paleizen in vreeselijke afgronden zou
kunnen doen verzinken.
Ik begrijp inderdaad niet, dat men
geene nasporingen in het werk gesteld
heeft om zich van het bestaan dier on
deraardsclie gangen te vergeAvissen, en
ze eenmaal ontdekt hebbende, de ver
wulfsels zoodanig te stutten, dat er
gevaar meer voor eene instorting kon
bestaan.
Zulk eene zorgeloosheid zou inder
daad onvergeeflijk zijn, sprak de pries
ter glimlachende; maar Avees gekust,
sinds langer dan eene eeuw doorzoeken
een leger van ingenieurs, mijnAverkers,
bouwkundigen, metselaars, onvermoeid
den ondergrond van Parijs. Op dit
oogenblik bestaat er eene onderaardsche
stad onder onze voeten, met hare stra
ten, hare pleinen, hare kruiswegen, hare
fonteinen, hare bijzondere bevolking.
er zijn verscheidene plans A-an opge
maakt, waarvan gij, indien gij de Ave-
reldtentoonstelling van 1867 bezocht
hebt, het nieuwste en voorzeker het vol
ledigste gezien hebt.
Hoe komt het, dat men zich gedu
rende zulk een lang tijdsverloop niet on
gerust gemaakt heeft over zulke wezen
lijke gevaren?
Gedurende eemven was de arbeid
der onderzoekingen op goed geluk door
gedreven en later geheel gestaaktde
putten die toegang A'erleenden tot de ca
tacomben werden dichtgemaakt, en de
kennis der onderaardsche gangen van
Parijs bleef nog slechts als onbestemde
overlevering bestaan.
Die staal van zaken duurde tot aan
het einde der XVI11° eeuw, de Avateren
gingen voort met doorsijpelen en de pi
laren Aveg te vreten, de eenige stut
ten dier reusachtige gewelven, waarop
de bewoners der stad de grondslagen
hunner huizen aanlegden, die zij op
den rotsgrond meenden te steunen, en
die inderdaad op een broos verwelfsel
rustten.
j> Terwijl voortdurende de korst af
nam, waarop Parijs in de A'olmaakste
gerustheid troonde, hadden boosdoeners
hier en daar eenige half gedempte put
ten ontdekt, en m de lange galerijen
doordringende, hadden zij daarin, op 't
ge\*aar af A'an onder eene instorting be
graven te Avorden, hunne magazijnen en
arsenalen gevestigd geheime genoot
schappen hielden er in de vroegere werk
plaatsen ruime, bij de snijding der
gangen op pilaren rustende zalen
liunne bijeenkomsten, waarin zij op
hun gemak hunne helsehe komplotten
konden smeden zonder gevaar te loopen
A'an overvallen of zelfs gestoord te wor
den, terwijl elders valschmunters hunne
werkplaatsen hadden ingericht. Dank
zij de kennis van die plaatsen, waar een
langdurige ondervinding wordt ver-
eischt om niet te A'erdolen, onttrokken
de dieven en de moordenaars zich als bij
tooverslag aan de nasporingen der poli-
cie en tei-Avijl zij hen meende te omsin
gelen in een huis aan een der uiteinden
van Parijs, plunderden zij aan het te
genovergestelde gedeelte, hetAvelk zij
langs onzichtbare \Aregen hadden weten
te bereiken.
Dat alles Avas evenAvel nog niet ge
noeg om de Panjzenaars hunne onver-
Wordt voortgezet.)
bij de
Opdracht van haar goddelijk Kind in den Tempel
Wie ont waart het vorschend oog,
Onder Salems tempelboog,
In dien Aveidsclien ArouAvenstoet,
Die het kroost van Isrel voedt
YV ie herkent die A-rome maagd,
Die voor onze blikken daagt
Edel, schoon is 't zacht gelaat,
Waar der onschuld merk op staat;
't Voorhoofd glanst van majesteit;
't. Oog weêrspiegelt zedigheid,
En van liefdegloed doorstraald,
Is 't of 't hemelvrede maalt.
Om haar serafs aangezicht
Sluit een lanke sluier dicht:
't BlauAv, uit fijne wol gereed;
Golft op 't needrig lichtgeel kleed,
Dat een breeden gouden band
Als een gordelriem omspant.
Om haar zuiver schoeisel zAveeft
't Boordsel, waar het roosje in leeft,
Door haar kunst zoo zacht gestikt
Of 't uit 's hemels bloemgaard blikt.
En gewrocht Avierd niet voor 't stof,
Maar voor 's Heeren bloemenhof.
Zie, met Isrels vrouwenschaar
Knielt zij needrig voor 't altaar.
Zachtkens licht haar AÓngertop
t Helder stralend dekkleed op,
En A'ertoont een sluimrend kind,
Waar het oog zijn weelde in Adndt.
Xeen, geen purpren rozenknop
Beurt zijn blos zoo lieflijk op
Naar het koestrend morgenrood,
Wen 't zijn geurge blaan ontsloot,
Als het zoet lieftalig wicht
Uit zijn spreitje lonkt en licht.
Xu keur hart, gansch onbevlekt,
't Offer naar Gods wet voltrekt;
En haar ééngeboren Zoon
Isrels Heer wordt aangeboön,
Xaakt een Grijsaard, die, verrukt,
't Kindje aan 't pooplend harte drukt.
Als zijn oog het pand aanschouwt,
Dat zijn arm omstrengeld houdt,
En het met een traan besproeit,
Die als dauw op lelies vloeit,
Looft zijn blijde ziel haar God
Om haar driewerf heuglijk lot.
Want geen schijn van sterflijkheid
Dekt Aoor hem de Majesteit,
Die hij huldigt in dat Wicht,
(Hij door Zienersgaaf verhecht!):
De achtb're Grijzaard Simeon
Eert het Kind als LeA'ensbron.
Voor de taal des twijfels doof,
Waarborgt hem het heilgeloof,
Dat de Telg dier teed're Maagd
Godheid in zijn menschkeid draagt;
Schoon een schamel duivenpaar
Moeders needrigkeid verklaar'.
In vervoering uit zijn stem
Nog met vuur der jeugd en klem:
Dale uw dienaar, Opperheer
Thans in vree ten graA'e neer.
Want mijn oog heeft thans aanschouwd
Dien gij 't A'olk vertoonen zoudt.
't Licht der menschen, dat hen al
Met zijn glans verlichten zal;
Isrels glorie, Heiland, Heer,
Dien Gij zondt op aarde neer.
Zoo aanbidt en prijst hij God
Zalig in zijn stervenslot.
En de Moeder, diep geroerd.
In bewond'ring opgevoerd,
Hoort des Spellers blijebe taal,
Onbewust, Avat folt'rend staal
Eens haar feeder moederhart
Overstelpt met felle smart.
J. J. Coopmans.
Xa het bezoek van een heer, ik kon
niet zeggen wie of wat maar ik weet
toch dat hij mij het bezorgen Aan t een
of 't ander postje afbedelde en het be
zoek van liet zooveelste arme, kleine
blanke onderwijzeresje, 't kon Avas pia
no spelen, 't bezat een diplomatje' 't
schreef, 't las, 't sprak zelfs een zeer
weinigtje Engelsch, en vroeg insgelijks
een postje of plaatske, ontvangen te
hebben; zag ik eene dame mijne
spreekkamer binnentreden.
Op 't eerste zicht herkende ik ze niet.
Zij'schoof hare zwarte A'oilet Avat
kooger... En alsdan herinnerde ik mij
eene eervolle en deftige mevrouw die ik
A-roeger maar al te dikAvijls in Aergade-
ringen A-oor liefdewerken had tegenge
komen. 't Was eene krachtdadige, edel
moedige vrouAv die altijd scheen op den
achtergrond te willen blijVen.
Ik A7erstond seffens dat ze mij een be
zoek bracht en dat niet voor Avat beuze
larijen te A'erkoopen, maar Avel A'oor ern
stige zaken; en misschien Avel noodlot
tige en rampspoedige... Hare oogen AATa-
ren bloedrood geAveend en haar aange
zicht scheen mij te gloeien, 't. stond te
lezen op haar uiterlijke dat zij het niet
meer af konenfin, iemand die er ge
noeg van had
Ik bood haar eenen stoel aan.
Doch ze bleef rechtstaan, ze bekeek
me recht in d' oogen, juist alsof zij
hoopte eenen uitweg te ATinden om kaar
A'ragen en zeggen nog wat uit te stellen.
Ik liet ze mij bekijken en ik wachtte
op hetgeen er moest uitbersten.
Zij begon:
Aan een
alles
Indien de Ader
priester
zeggen?...
'k Denk A'an ja..
Alles?...
Volstrekt alles...
muren van deze spreekkamer konden
herhalen Avat ze reeds hoorden, zoudt ge
waarschijnlijk meer betrouwen koeste
ren.
Ik kom U het geheim mijns leA'ens
ontsluieren.
Eu dat kan ik u in weinige woor
den openbaren: Ik, de groote dame die
ge kent... de onderstand A*an mijn wel
dadigheidsgenootschap... die Avelke gij
A'roeger somtijds al lachende noemde
de moeder der kerk... eh wel...
Eh wel?
0 maar 't is A'ersclirikkelijk
Wat gaat gij van mij denken?
Weg met die onnoozele en dAvaze
vooringenomenheid
Zij verzamelde al haren moed en zuch
tend en kuchend, de oogen nedergesla- j
gen, steunende op ieder Avogrd, mom
pelde zij
«Ik ben niet gedoopt
lk mocht 't geluk smaken eene aj
herschepping en een gansche ommel
van dat jongentje bij te wonen.
Onder den invloed van de christelj
leering, had die kleine zich letter
met eenen wip uit de omarming e
inbeslagneming zijner erfelijkheid
gerukt
Hij Avas opschietend. Ik zag hein
met een tergend gebaar zijnen catec
mus tegen den A'ersten muur der ka
Avegwerpenf
Xu, pas eene maand geleden kreej
wat ouAerdiende kletsen A'an zijn va
geheel zijn klein lijf beefde en sein
van gramschap, doch zijne lippen,
wit. geworden A'an ontroering als 'tn
zijn kon, lieten geen Avoord ontsnap '[t
Ik meende tusschen te komen.
Hij deed me teeken... hij Avilde
alleen A-erdragen.
En zijn vader eens vertrokken,
hij geAveend in mijne armen; doclij
Avas de overAvinnaar
En dagelijks had ik het geluk 2
klachtinspanningen A'an zijnentAveg
het. immer hooger stijgen in de chï
lijke volmaaktheid, gewaar te avoi
Enkele aA'ondën geleden, opend
zijn zangboekje en het brave ventje
er eene lijst waarop al de personen
A\ ie hij op den dag zijner eerste com
nie wilde bidden, in Aveggestopt...
Mijn naam stond na dien zijner
der op 't. papiertje geschreven.
Gisteren nog zegde hij mij
Ik zou Avel Avillen dat ge D01 1,
dag toekomende nevens mij neer!
det!... Doch 't is niet mogelijk,
waar?...
En Avaarom niet?... A'roeg ik
reeds verlegen.
Omdat ge geen knaapje zijt, e
al de jongens samen te communie
Xu, 't is nog best zoo, want ge zu
zien voorgaan, en ik zal u insgelijksn
naderen.
D
H
Zeg, meA'rouw, dat Zal schooi
u te zien neerknielen aan de H. Tal
Mij dunkt dat ge moet als een ht
zijn
E11 hij zegde me dat toch zoo na
lijk, hij meende het toch zoo wel
zijnen openen en rechtzinnio-en bli
hij zou toch zoo teleurgesteld ge1
zijn hadde hij het droeve nieuws
ten vernemen, daarom antwoordt
terstond
Ja, beste kleine, ge zult. me z
'k zal er zijn, ik beloof het u!..
zegt nooit meer dat ik eene heilige 1
Waarom niet?...
Omdat ge mij zeer Areel leed
det veroorzaken.
Besluit: ik ben hier!... doe mef)o
Avat ge wilt
Hoe gaat ge mij thans niet ver
achten
Ik veracht niemand. Ik gebene
dijd slechts God die welhaast, hoop ik,
eene goede christene te meer zal mogen
tellen.
We zAvegen.
En ze onderbrak de eerste onze stil
zwijgendheid.
Hoe dat 't gebeurde?... Mijn vader
was een oude liberaal, die standvastig
herhaalde: Zij kan kiezen, als ze twin
tig jaar zal geAvorden zijn Juist ge
lijk hij mij de'keus A'erleend had nopens
mijne familie, mijne voedster, mijn va
derland, mijne taal, mijne intrede in 't
leven en vele andere dingen
Mijne moeder is tAvee jaren na mijne
geboorte gestorven, ik ben opgegroeid
door wind en regen, met één woord, ik
heb niets verkozen.
Xochtans hoeveel sermoenen AA7oonde
ik niet bij hoeveel gesprekken onder
hield ik niethoeA-eel boeken las ik
niet
SoniAvijlen naderde ik....
Doch eene vulsche noot, eene kleinig
heid was genoeg om alle aantrekkelijk
heid van kant te schuiven en dan ont
vluchtte ik zonder iets te zeggen naar
het zoo gemakkelijk toevluchtsoord der
vrijdenkerij.
Aantrekkingskrachtwalg mijn
inAvendig leven dobberde en schommel
de gedurende dertig jaren tusschen die
twee woorden.
Terwijl ze nog bezig was met spreken,
OA'erwoog ik eens het A'erleden en inder
daad ik herinnerde mij niet dat ik die
vrouw ooit eens had zien communicee-
ren.
En nu, sprak ik, Avie heeft er u
overwonnen?... Avant, indien ik mij niet
bedrieg... ziet ge er uit als iemand die
vergiffenis komt vragen
Wie mij overwonnen heeft?...
Ja.
r Een eenvoudig kindeen arm
Averkmanskind. Door eene van die hei
melijke spotternijen des levens, moest
ik het zoontje van 'nen bakker tot zijne
eerste communie voorbereiden Dat kind
heeft wonderen gewrocht.
Zijn vader had vroeger zeer veel ge-
never gedronken; en 't zoontje gevoelde
er de gevolgen van, en gevoelt ze op
heden nog en dat wel op eene schrikke
lijke wijze.
Stel u voor een soort van levend klein
spierbeeld in hetwelk eene vurige ziel
huist, reeds bedorven, dat terstond door
den godsdienst werd aangegrepen,
at
Eenigen tijd nadien, heb ik die a
gedoopt.
En mij verlatende, zegde ze mij
Hoe kan ik u mijnen dank 1 ri
zen, Eerweerde Heer?...
Pas op f
Hoe pas op?...
Ja... dat gaat ge duur betale
Zij bekeek me veiAvonderd, zo
op hare manier A'an doen, en ik
voort
Wat Avilt geDe schoons
scliiedenissen zijn deze Avelke ik ni
schrijATen magIk zou de UAve
beschrijven!... dat zou UAve peni
of voldoening zijn... Xochtans ik
slechts beschrijven als ge het mei
vrijheid toestaat
Denkt ge dat het wat goed zo
oorzaken
-Ik denk A'an ja.
Alsdan fiat schrijf maar
En weinige dagen geleden
kerk der voorstad, gansch opgei
voor de plechtige plechtigheid der
Communie, zag ik eene groote da
't zAvart gekleed nederknielen
H. Tafel, én terzelfdertijd bespeu
een kuaapje dat zijn hoofdje lauj PJ
en statig verhief van achter zijne
geA'oegde handjes...
Doch, bij het glimlachen op die
die hem zijne christelijke leerin|
wijsgemaakt, Avist de arme kleine
zeker niet dat hij in zijne ellende
tiger Avas geAveest dan een Boss!
een Lacordaire en dat hij ook eel
nigtje zaligmaker was, als Deze
thans nog A'an vreugde en liefde
volkskindshertje trilde...
(Xaar Pierre l'Erm
ill
sle
OUDE SPREUKEN.
Xiet Avat verdient, doch
spaard AA'ordt, maakt ons rijk.
Xiet Avat geëten, maar Avat t Eh
wordt, maakt gezond.
Xiet de arbeid, maar het
doodt de meeste gestellen.
Xiet het geluk brengt den
maar de a rede brengt het geluk.
Steeds zij uwe daad groote!
Avoord
Eigenbaat speelt alle rollen
die Aan onbaatzuchtigheid.
Wreekt u op den nijd, do< ie
niet op te merken daarmee mi
den duivel kAvaad.
De jeugd A'an 't hert rekel m
met de jaren.
Yrouwengrootheid bestaat
duld. Yrouwenkracht berust op gfra
ik
I
a el