DE ALPENBEWONER Het einde van een droom -srui "i" fc-jirgBfiSïSarSffi 't Is onmogelijk, lk kan niet ALLERLEI lij kunt die oude gewoonte niet uit jen, g'ij kunt u niet beteren, gij kunt t goed worden, nu Weet gij wat dat wil zeggen/ tec Dat wil zeggen: ik wil niet, ik zal dies is immers mogelijk aan wien ïeg Luister dan en gij zult er van over va )-d aiju gelijk ik. Ill 'jk kende een kolonel die nooit voor n, vijand had achteruit geweken, maar t u i 1100it eejie godslastering had mge aP uien als de duivel hem die inblies. Nu de duivel had er hem veel inge- e 1 zen, en onze kolonel was een schroo- lijke vloeker geworden; hij kon bijna t spreken zonder er eenen yloek bi] cli ,ioen, en wel van de afgrijselijkste men kan uitdenken. c z Die man wierd oud; hij verloor zijne eë [ondheid, zijne sterkte, die aangena- 111 welhebbendheid aan de jeugd eigen r01 ar zijne gewoonte van vloeken ver fc hij niet. Hij moest het leger veria- en, in zijne geboorteplaats terugge- nd ('rd, had hij zich al de herinneringen tje i zijne jeugd opnieuw in zijn hert zien wikkelen. De christelijke gevoelens 'on zijne moeder hem had ingeboezemd, die zeer lang hadden geslapen, ont- ?r jkten welhaast in zijn hert weder, en 1 hij die oude gewoonte van vloeken it gehad, hij ware op korten tijd een Doi »de christen geworden. Die gewoonte erlj u,efde hem, en hij wilde er zich van k, maken; maar dit was, zegde hij, on- gelijk; dat kon hij- niet. ik Jndertusschen werd hij van eene sle- ide ziekte aangetast, die hem vreese- - e i deed lijden; dag en nacht had^ hij en hij deed komen om f ie hulpzame hand noodi 7:ulie zuster-ziekendienster bij te staan. Benzelfden avond kwam die edelmoe- fe jonge dochter en werd bij den zieke o omgeleid. Tal Deze wachtte niet lang van eenen zij lij g-rofste vloeken uit te braken. Op liooren dezer godlastering verschrik- 113 de zuster. Zij had immers nooit an- wel kazernen bewoond dan haar kloos- bli en in die kazernen spreekt men God f?ei eene veel betamelijkere wijze aan. ws Nochtans, daar zij eene verstandige )r(k cliter was, kwam zij welhaast op ha- i schik en kastijdde den kolonel, zoo- ie z die godskinderen de specialiteit er- D bezitten. gel_ Wat wilt gij er aan doen, mijne ede zuster, antwoordde deze, een wei ee(i f beschaamd, over zijne schandige ge lonte, ik kan het niet laten, het is on me (gelijk; die gewoonte duurt reeds meer q dertig jaren, het is al verloren ge- au, ik kan ze niet meer afbreken. Zoodan, antwoordde de goede zus- de t j al schertsende, ik heb altijd hooren jgen dat onmogelijk geene beteeke- miji heeft. Voorzeker is dit woord niet ik tistelijk als er spraak is van een plicht ■volbrengen. Zie, kolonel, indien gij |t, maar oprecht wilt, ben ik zeker dat ij uwe gewoonte zult afbreken; ik durf +„ie t u verzekeren, gij zult er komen, elaan, wilt gij Wel zeker zoude ik willen. Belooft gij mij al de voorwaarden onderhouden die ik u zal opleggen a u daarvan te genezen. Ik beloof het u. Op uw woord van eer? Op mijn woord van eer. Welnu, ziehier wat ik u opleg, het 1 zeer gemakkelijk zijn om doen. Tel- iii maal dat gij vloekt zult gij mij een uk van vijf franken voor de armen fTeü- ii- Vijf frankenriep de kolonel uit; üt gij mij arm maken, zuster (Jij hebt mij uw woord van eer ge- moe !Ven> kolonel, ik geef het u niet terug, en andere, dat hangt van u at. Gij ibt maar niet meer te vloeken en gij lit niets te betalen hebben. Niet meer te vloeken, niet meer te noeg was, hield zich in en begon slechts de eerste lettergreep. Op de vierde aanranding van zijne kwaal sprak hij niet een woord meer, en vergenoegde hij zich met de handen sa men te vouwen en op zijne lip te bijten. 's Anderendaags en den dag nadien, vergat hij zich wel nog eens, maar daar hij het eiken keer duur betaalde, ver wijderden de vloeken zich meer en meer, en reeds den vierden dag was de dertig jarige gewoonte overwonnen. De kolonel had veertig of vijftig fran ken voor de armen der zuster verloren, maar integendeel was hij van zijne be droefde gewoonte verlost. Korts nadien zag men hem te bieclite gaan en in grooten tenue tot de heilige Tafel naderen. Van daar trok hij recht naar het klooster om de Eerw. Moeder- Overste der zusterè te bedanken voor den overgrooten dienst dien net zusterken hem bewezen had. Op acht dagen, moeder, zegde hij, heeft uwe goede zuster mij veertig jaren verjongd, dewijl ik door haar toedoen van de grootste ziekte die eene ziel kan besmetten verlost ben, en hierdoor de onschuld mijner eerste jaren heb weder- I gevonden. Het middel der zuster is niet nieuw, wij hebben het op vele plaatsen met goe den uitval zien gebruiken. In 189... pre dikte de Eerw. Pater E.... eenen jubilé aan de visschers van een onzer zeehaven. Het vloeken was zeer gemeen op de vis- sehersschuiten. Als die ruwe mannen te biechten kwamen, en allen kwamen te biechten, hadden zij waarlijk be rouw over hunne zonden en begeerden 'zij bijgevolg nooit meer God te vergram men. Op het voorstel van den Eerw. P. K.... werd er besloten dat men aan'den mast van elke visscherssloep eene beurs zoude vastmaken in welke de visschers I voor iederen vloek eenen stuiver zouden steken. Door dit eenvoudig middel werd de godslastering op korten tijd onder hen uitgeroeid -WA- aar jne s i die •eriu leine mde k eetj )eze ■fde I Dó oeken dit is gemakkelijk om zeggen. in ni.Onvü VI aTvnATi pr o-emakkeli 1 li uc zusters klappen er gemakkelijk 'er. Schoon middelgij zult zien dat ik ndelijk van armoede in een hospitaal 1 moeten sterven. De kolonel knorde nog lang voort, aar hij had zijn woord van eer gege- Van uit zijn burclit op 't fiere paard, Reed Koning Karei onvervaard Naar buiten om te jagen; Te jagen in het groene woud Waar, tusschen bosch en kreupelhout, Vier eed'1e dieren lagen. Het buis was schoon, dat Karei droeg En 't gele goud hing rijk genoeg Aan hoed en halssieraden; Ook droeg hij 'n hoorn aan zijn zij, Die schalde over veld en wei Tot sein d§r kameraden. Halli-Hallo, daar komt weldra Een prachtig hert; de Koning 't na Langs onbekende wegen. En 't onweer rommelt reeds met kracht, En rondom heerscht een dikke nacht, In stroomen stort de regen. Hier vloden links, daar vloden rechts Des Konings trouwe wapenknechts Door bosschen, over hekken De eene hier, de and re daar, Een ieder vlucht voor 't groot gevaa^ Elk wil zich zeiven dekken. De Koning zelf zag in keirond, Of hij ook soms een schuilplaats vond. Om zich voor 't weer te schutten. Hij ziet een rotshol, snelt er heen, Gaat zonder toeven binnentreên En vindt vier roovers, duttend. Doch vóór hij nog een voet verzet Rijst een der roovers van zijn bed En spreekt dus tot den Koning: Genadig Vorst, ik droomde daar, Gij liet dien gouden keten maar Voor mij hier tot belooning De tweede, mêe ontwaakt, sprak toen. Ik wil ook een verhaal u doen, Wat ik droomde dezer dagen Ik kreeg uw buis, en fraaien hoed, Die stonden mij voortreff'lijk goed, Ik-zal ze voortaan dragen. 1 «ai 11 lj 11 tl 11 Olja c? [f in, hij kon het niet meer intrekken, lioss*was te laat; doch ter zijner eer moeten tnoblhonm nan (Vervolg en Slot.) Terwijl ik daar nu in mijne verlaten heid zat, en niet wist, of ik voorwaarts gaan of lerugkeeren zoij, hoorde ik ach ter mij het gepinkel eener guitaar en een mij welbekend Italiaansck liefdes liedje en spoedig waren de zangers zelf bij mij en groetten mij. Ik schaamde mij voor de vreemde mannen ter oorzake mijner zwakheid, raapte zoo goed ik kon ui mijn moed bij elkander, en vroeg: Waar gaat de reis heen, vroolijke lieeren Niet ver meer, antwoordde de gui- taarspeler en wees met zijn speeltuig naar de herberg. Dan kunnen wij in gezelschap gaan, zeide ik vroolijk en bang tegelijk, want ik hoopte iets te vernemen, van hetgeen mij zoo nauw aan 't harte lag. De zangers staakten thans met hunne muziek, en ik vroeg, alsof de zaak mij geheel vreemd was, hoe de zaken in het aangeduide huis gesteld waren, en of men er goed onthaal kon vinden Dat huis, zeide de jongste mijner gezellen, een hupsche zwartoogige borst, is vel liet beste in gansch Tyrol en de verp':-giag zindelijk en net, ofschoon de waard sedert een paar jaar gestorven is, maar de weduwe en hare dochter houden de zaken goed in orde. Miine borst klopte; mijne hoop werd weder levendig'. D „aiiger ging voort Men. de oude dat is een satan. Sedert ik het land hier doortrek om schc.ov.xi te maken, neem ik minstens alle veertien dagen hier mijn intrek, en iedei' maal verbeeld ik mij, dat het met het meisje wel lukken zal. Maar, helaas Nauwelijks komt ze voor den dag, en v anneer men den mond opent om een verstandig of onverstandig woord met haar te wisselen, dadelijk is de oude met hare valkenoogen bij de hand en stuurt haar naar den zolder of den kelder. Heeft ze dan eene knappe dochter vroeg ik bedeesd. Dat zou ik toch meenen, antwoord de de schilder. Waar komt gij dan toch vandaan, dat gij nog niets van Nannie uit het i'usterdal gehoord hebt, die mij, en wel verstandiger lieden dan mij, het hoofd op hol brengt Ik ben lang van huis en in den vreemde geweest, en weet van niets, was mijn antwoord. Zeg mij dan toch iets van dat wonder, als het u belieft Gij zult het dadelijk zien, zeide de oudste gezel. Wel ben ik niet op het meisje verzot zooals deze arme jongen; maar als ik niet reeds mijn deel had, ging het mij gewis als hem. Hoeveel ge ook in de wereld moogt gezien hebben, eene schoonheid als deze is u nooit onder de oogen gekomen. Er nu schilderde mij de spraakzame gez 1 het zeventienjarige kind, in al hare scho..mlicid en bekoorlijkheid, en putte zich uit in lof over hare zedigheid en hel der. n geest. I_ ,c.i:or geen woord. Dat is ze, dacht ik; maar grooter, schooner, bloeiender; en thans dreven mijne gedachten mij zoo spoedig voor waarts, dat mijn geleider sprak: Ziet eens, nauwelijks hebt ge van het schoone kind gehoord, of het onge duld komt u ook al in de voeten. Snel heid' helpt echter niet in 't loopen. Nog geen van allen, die te haren gevalle gaan rijden of varen, heeft zich boven een ander op eene gunst van haren kant kunnen beroemen. Dit laatste toevoegsel vulde voor mij juist datgene aan, wat in het verhaal van mijn geleider ontbrak. Thans was ik opnieuw vol vroolijkc lioop, en daar de schilder in de nabijheid des huizes zijne guitaar weder in den arm nam en een nieuw lied aanhief, stemde ik welgemoed mede in en zong overal het refrein, waarin lange ge trouwheid haar loon beloofd werd als eene voorspelling des goeden uitslags met de grootste stichting en luider stemme mede. mij, en het lustige gesprek mijner ge- j zeilen had me weer geheel treurig ge maakt. Midden in de vreugd des gezangs weerklonk een angstig hulpgeschrei bo ven uit het huis, en op hetzelfde oogen- blik sloeg eene vlam uit den schoorsteen omhoog. Ik zat naast aan de deur, en daar ik geen oogenblik twijfelde, dat de hulpbehoevende Nannie was, vloog ik in huis, vast besloten, moest het zijn, haar ook uit een gloeicndeu vuuroven te redden. De vlam kwam uil de opene deur van het rookhokje boven den trap, en bedreigde ook dezen met haren verslin denden gloeden boven aan stond Nannie, verstijfd van schrik, en door de vlam, die zich om haar heen krulde, als een beeld men een gloriekrans omgeven. In twee sprongen was ik boven, greep haar om het lijf', en snelde door het vuur, dat mij het haar en vest verschroeide. Voor het huis zette ik haar neder en keerde dan terug, om zoo noodig de moeder te helpen. Maar deze had zich uit de keuken door de achterdeur gered. On- dertusschen waren de schilder en zijn vriend ook niet werkeloos gebleven, en daar het niet aan water ontbrak, gelukte het ons met vereenigde krachten, den brand in korten tijd meester te worden. Voor mij was dit eene gelukkige ge beurtenis. Nannie beschouwde mij van dit oogenblik af als een vriend, wien zij het behoud liaars levens te danken had, en toen ik haar den volgenden dag ver haalde, hoe lang ik haar in het hart ge dragen, en al mijn geluk op haar had gebouwd, won ik hare liefde geheel en aL Zoodra wij de zaak nu met elkan der besproken hadden, hechtte de moe der ook haren zegen er aan, en na ver loop van zes maanden volgde mij Nan nie als vrouw in het eenzame dal, waar gij haar tusschen hare kinderen gezien hebt. Van daar doen wij jaarlijks eene wandeling naar het Pusterdal allen samen ook de kleinste kinderen om onze oude moeder te bezoeken, die nog altijd hare berber <r houdt. Anders verlaten wij onze woning slechts op de feestdagen om ter kerke te gaan; ja, soms houdt de winter ons maanden lang gevangen. Maar toch leven wij in onze eenzaamheid stil en gelukkig, alsof ze een paradijs en wij de koningen dei- aarde waren. Onze kinderen maken ons gezelschap en onze vreugde uit. Reeds ontkiemt in den oudste de aange boren lust tot reizen, en ik weerhoud hem enkel nog eenige jaren, tot lichaam en geest meer vastiieid gekregen heb ben. Dan kan hij ook de proef nemen. Maar ik weet reeds vooruit, dat hij zal doen gelijk ik; en wanneer hij de we reld lang genoeg doorgetrokken, en lang genoeg zal rondgezien hebben, zal hij weder in de vaderlijke woning terug- keeren, eene vrouw zoeken en zijn leven als herder en jager eindigen. De derde wrijft zich d' oogen uit, En spreekt: «Uw beurs bleef mij ten Zoo droomde ik daar even. [buit; En nu niet langer meer erewacht Eenieder neemt en ieder lacht, Eén is teruggebleven. ■luk. oter rollen eê mn rekel erlijk stand gehouden. De eerste steekte die hij in zijn zijde reeg, vloog er volgens gewoonte een Vrm lelijke vloek uit zijn mond. Kolonel, gij zijt mij vijf franken - iliuldig, zegde aanstonds de zuster op men zeer bedaarden toon. Waar ligt Nff geld De kolonel gaf haar den sleutel zijner 3I1 ddkas. De zuster nam het stuk van k. jf franken dat haar toekwam voor de rat t ihamele armen, terwijl de kolonel zich chter de ooren krabde en tusschen zij liet te tanden} mompelde: Duivelik had onze overeenkomst deB l vergeten, ik zal in het toekomende leer moeten opletten. Na verloop van een uur kwam er eene ieuwe steekte die eenen nieuwen vloek oor gevolg had. Een deel nochtans leef' in de k^el van den kolonel steken 1. doo ie aan zijne vijf franken dacht. Doch, daar het grootste en leelijkste ieel uitgesproken was, moest hij weder- m betalen. De pijn liet zich voor de derde maal evoelen. De kolonel die vond dat tien itaat t op ranken op eenen avond vervloeken, ge-1 luutcj. nuXX. j- En ras heeft hij den wensch gedaan: Dat ding wordt thans mijn eigen Doch Karei stiet de hand terug. Die na het laatste woord heel vlug Den hoorn wilde krijgen. Wacht even nogzegt Karei vrij, Leer eerst 't gebruik ervan van mij, Ik zal 't u even toonen, Wat gij er door verkrijgen kunt x\ls ge even nog den tijd mij gunt Zal 't allen wis ons loonen. Nu blies de Yorst een deuntje of wat: Halli, hallowekte dat 11 't rond een zeldzaam leven; En rots en spleet en bosschen uit, Stort daar de jagerstoet vooruit, De roovers zijn omgeven. En Karei sprak: «Nu, hoort eens hier Mijn droom. Gij hingt daar alle vier Heel netjes aan de hoornen I [vlucht, En nauwTijks was 't zijn mond ont- Of 't viertal spartelde in de lucht I Dat was het einde der droomen. J. H. Sauveur. Het lied was geëindigd, toen we juist het. huis bereikten, en reeds stond de waaiain op den drempel. Zij was eene flinke vrouw, die vroe ger schoon moest geweest zijn. Zij groet te de zangers als oude bekenden, en nau welijks waren de eerste woorden gewis seld, of er ontspon zich een gesprek, dat van kwinkslagen en plagerijen overliep. Nannie werd niet vergeten. Gij sluit ze toch niet weer voor ons weg zeide een. Al is zij ook een juweel, wij zijn toch geene dieven Ge moogt ze gerust te voorschijn laten komen voegde een derde er bij Al zijt ge dan toch juist geene die ven. was het antwoord; ge ziet er met uw zwarte kijkers toch niet al te eerlijk uit, en ik heb altijd gehoord, de gele genheid maakt den dief. Nannie is goed, daar waar ze is, en de wijn zal u zonder haar ook wel smaken. De zangers schudden het hoofd, en na dat ze te vergeefs in huis overal rondge zien hadden, vonden zij goed, daar de avond warm en kalm was, voor het huis onder de noteboomen hun avondmaal te gebruiken. De guitaar werd ook weder gestemd en menig lied gezongen, dat recht op het doel afging. Ik kon thans niet mede zin gen. De onrust werd weder te sterk in Zoo luidde het eenvoudige verhaal van dezen verstandigen Alpenbewoner. Hoe dikwijls heeft het mij te denken gegevenHoe dikwijls ben ik droomend en wakend met mijne gedachten in deze oasis teruggekeerd, tot deze eenvoudige en gelukkige menschen, die niets ter hunner bevrediging behoeven dan de eenvoudigste gaven der natuur, 't stille liefdevolle verkeer met elkander en de herinnering aan hunne vrije jeugd. Voorwaar, er is een zeldzame tegen spraak in de natuur van den mensch Tallooze ontmoetingen vreemde en eigene, leeren hem, dat zijne welvaart en rust aan eene zekere onthouding ge bonden zijnaan onthouding in begeer ten, in genot, in bezit, in streven en toch heeft hij zich nauwelijks boven het tegenwoordige verheven of de strijd te> gen onthouding verheft zich in zijn bin nenste. Zoo spoedig mogelijk stormt hij uit de enge vaderlijke woning in de wereld bevleugelt zijne schreden met ros en wagen, en weldra is het snel ge wiekte schip hem reeds te traag. Met den adelaar zou hij gaarne boven de wol ken zweven; met deze van ster tot ster verder stijgen. Met de kennis is het evenzoo. Niet zoodra heeft hij een blik in de natuur geworpen, of duister nis omgeeft hem van alle kanten. Koen werpt hij zich in den schoot der baren, worstelt rusteloos verder, en erkent ein delijk dat de oceaan der wetenschap grenzen en oevers heeft, die den onver schrokkensten zwemmer terugwerpen dat hij hier, om toch iets te doorgron den, zijn streven bepalen, en zich troos ten moet, in vele zaken die zijn geest tot vorschen prikkelen, voor het omsluierde heiligdom der waarheid te blijven staan. Gelukkig, als hij door langdurig po gen tot deze overtuiging geraakt. Smachtend keert de wereldreiziger in de vroeger verachte vaderlijke woning terug voert eene vrouw in de enge, warme stulp en vindt in de uitdrukking hunner wederkeerige liefde, in de op voeding zijner kinderen, in de vervul ling der plichten als burger en vriend, in vrij gekozen onthouding, het geluk, dat zijn rusteloos zwerven over land en zee hem steeds onthield. Zelfs het ver standige streven naar kennis bereikt eens hetzelfde nederige doel. Wel hem, die het vindt, eer hij in de dwaling versmachtDie na langdurig streven tot de erkenning zijner begrensdheid komt, en de oneindige wijsheid ook in de duis ternis vereert die haar omhult. EEN BEWIJS. Een schoolmeester vroeg aan Riet Sanders, een zijner vlugste leerlingen Zijn onderofficieren ook officieren De jongen dacht even en zei Zeker, meester. Maar Piot, hoe kunt ge zoo dom zijn Maar, meester, onderrokken zijn rokken, onderbroeken zijn broeken, on dermeesters zijn meesters; dan zijn on derofficieren ook officieren. Doktoor, vroeg van Broecken- droog, kan iemand sterven van den koi- f ie Zeker, zei de doktoor. Ik heb eens een baal koffie op iemand zijnen kop zien vallen en hij is er subiet van dood gegaan. EEN PLAKSCHRIFT. De nachtwaker van 't kleine stadje Hondsbergen deed verleden Zondag zijn ronde. Opeens bemerkt hij aan een lan taarnpaal iets wit; een verdacht plak schrift. Ha, de deugnieten, zegt de wak kere bediende, zeker een oproerig of venijnig schrift. Hij gaat naar den lantaarnpaal, maar het biljet is te hoog. Niet best van ge zicht zijnde, kan hij het niet lezen. In zijn ijver bejxlimt de man den paal tot tegen de lantaarn en leest Voorzichtig, pas geschilderd AFWISSELING. 'k Heb opgemerkt dat bij de hin ders de kleur van d'oogen afwisselt, zei onlangs Riet-er Korpenduyt. Dat gebeurt ook bij volwassene menschen, antwoordde Tone .Knibbels. En wilt ge daarvan een bewijs? vervolgde hij. Mijn vriend Louis, vóór dat hij in 't huwelijk trad, had bruine oogen, en nu heeft hij er zeer dikwijls blaïuwe Uw sigaartje kon^beter zijn, hoor! 't Is een kadeautje van mijn zwa ger en een gegeven paard moet ge niet in den mond zien. Maar ook niet een ander in den mond laten steken. ZACHTMOEDIGHEID. Ik heb eene dienstmeid, zegde me vrouw Krullebol tot hare vriendin Ma rie, die zoo zacht van aard is, dat zij nooit kinders zou slaan De mijne is nog zachter, antwoord de Marie. De die weigert zelfs de tapij ten uit te kloppen BIJ DEN DOKTER. Pier Pot ondervindt dat hij wat doof wordt en gaat bij eenen dokter voor de ooren, op wiens deur staat: Eene raad- pleo-ir-- kost vijf frank. De dokter kuischt hem de ooren en vraagt daarna: Welnu, hoort ge beter? Ik hoor maar de helft van wat ik zou moeten hooren, antwoordt Piet. Kom dan aanstaande maand nog eens terug, 't Is tien frank. Weihoe, op uwe deur staat Eene raadpleging kost vijf' frank. Jawel, maar ge verstaat immers maai' de helft van wat men u zegt. F. BUSCH. OP EEN TOMBOLA. Eene dienstmeid had een nummer in eene loterij, waarin prijzen van allerlei aard voorkwamen. Op den avond van den dag, waarop de trekking was geschied, ontving de heer des huizes de lijst en zeide tot de dienst meid, die juist binnen kwam: Kato, welk nummer hebt gij Nr 324, mijnheer Dan hebt gij prijs. Een geweer. Een geweer? mijnheer, enis daar een soldaat bij

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3