"r 'i- De eeredienst der H. Anna JAN BART ALLERLEI hi ias nie on ate I. redurende de blokkade der liaven van in kerken door de vereenigde vloten Engeland en Holland, had Jan Bart den minister van marine Pontchar in, vergunning verkregen, om eene ot van kleine vaartuigen te wapenen, irmede hij het geluk en het overleg van behouden midden door de vijan- ijke schepen te zeilen. Bemoedigd jr dezen eersten gelukkigen uitval, l de ondernemende zeeman drie koop- rdijschepen en een van de Engelsche ot afgedwaald oorlogschip overmees- 1 en, op bevel van den intendant van '1° in kerken, dezen buit naar Bergen in u-wegen, gezonden. Hij moest deze epen van daar halen, na het volbren- eener expeditie, welke hij op de iten van Schotland nog te volbrengen 'eze expeditie even gelukkig vol- icht als de vorige, bleef Jan Bart niet /■gebreke om in de haven van Bergen 26 vrucht zijner overwinningen te gaan eu. Hij vond er zijne vier schepen eed om onder zijne bevelen te ver- j1 kken, scheelde het weinig, of hij zag 1 van alles beroofd door een gespan- list-, waaruit hij zich alleen redde ir zijne koelbloedigheid en koenen 1 ofsT' we^e van hem een eersten zee- n maakten. )p zekeren dag, dat hij volgens zijne iroonte, rustig aan de tafel in een her- 1 g zat, en onder het drinken van een s het verdriet trachtte te vergeten, welk hij ondervond door het uitstel oe i den intendent- van Duinkerken, om n de tot de reis benoodigde krijgsbe- va ;ften te zenden, kwam iemand tegen ir hem zitten, gekleed met de uniform Engelsche zeekapiteins, die Jan e rt met bijzondere oplettendheid gade- w 1de den nieuwgekomene =el st vragen, waarom hij hem zoo nauw- ïrig opnam, toen deze hem voor- oe am, met aan den herbergier te ver ken hem te zeggen, of de Fransche aa ïitein dien hij voor zich had, niet de «oemd'e Jan Bart was. 6el - Hij is het zelf, Sir Williams, ant- ordde de herbergier, een eerbiedige verlegen blik wei-pende op den per- in, die hem aansprak. iai )e Engelschman zeide, dat hij Jan g.e rt een paar woorden te zeggen had. ge Dit zeggende plaatste hij zich naast d Bart, wiens strengen en verachten- blik hij met een onveranderlijke en mlach beantwoordde, an - Mijnheer, zeide hij op zeer beleef- toon, ik ben Sir Williams Kox, en dank het toeval, dat mij met- een zoo ■oemde en onderscheiden zeeman ut, Lraking brengt. ii— Wat is er van uw dienst? vroeg de bekommerde kapitein op barschen Gi >n. - Niets, mijnheer, niets, antwoord en, de Engelsche kapitein or> immer be- ei fder toon... Ik wensch alleen dè eer rij hebben om mij eenige minuten te on- houden met een man, met wien mijne ch ;ie het ongeluk heeft in vijandschap 68 leven. - Is dat alles wat gif-begeert? her kan Jan Bart, zijnen ondervrager van lei i tot- teen opnemende; welnu, Sir Wil- n8,.ik begeer meer dan gij. et "Waf, kan <foen om u te behagen istte zich de Engelschman te zeggen, ia "Wilt- gij met mij vechten .el - Samen vechten in - Ja; zijn wij geen vijanden? hebt niet twee oorlogschepen in deze ha- eIi? heb ik er ook niet twee? Kom, Sir lliams, een zeeslag, en ik ben uw 101 Q.... - Zoo er geen ander middel is om leJmis met u te maken... Gij hebt het gezegd, geen ander... ►ral niet voor de Engelschen. - Dan... zullen wij vechten, mijn- - Allerbest!... - Bepaal den dag lan Bart wilde juist antwoorden: Mor- toen hij iets bedacht. - Duivelsmompelde hij zacht, ik ïht er niet meer aan; ik heb geen jgsbehoefte. - Sir Williams, vervolgde hij luide, r gij mij den dag laat kiezen, zult mij de keus der wapens ook wel wil- laten. - Hoe, der wapens P ik ken geen twee rten... - Toch wel, ik ken ze, en er is er >ral een, waar ik een liefhebber van i, en die gij, Engelschen, zooveel mo- ijk ontwijkt.... Welke, mijnheer? Het enteren... het vechten van man en man met- de sabel in de eene hand het pistool in de andere!.... Zoo gij t, zullen wij aan boord vechten. - Waarom niet met het kanon? - Om eene uitmuntende reden die ik verepeten, en welke ik u wil zeggen, dat ik niet bang voor u ben, noch u itrouw; ik heb geen kruid of lood er en ik weet niet wanneer ik het zal vangen. - Welnu, laten wij wachten tot gij hebt. Ik heb evenmin haast als gij. )e drift waarmede de Engelschman voorstel deed, boezemde Jan Bart ige twijfel in. - Gij zult op mij wachten. Sir Wil lis? vroeg hij, op elke lettergreep kkende, terwijl hij zijne doordrin- ide oogen op die van den Engelsch- a vestigde. Ik zweer het op mijn woord van eerzeide deze laatste plechtig. Toegeslagen. Ik zal u laten weten als ik gereed ben. Tot wederziens, mijnheer kapitein Tot wederziens, Sir Williams En zij verlieten elkander, na eerst sa men gedronken en als vrienden zich de hand te hebben. II. Drie dagen later schreef Jan Bart des morgends aan den Engelschen kapitein dat zijne krijgsbehoeften waren aange komen, en hij hem den volgenden dag- in zee verwachtte op tien mijlen van Bergen en de Engelschman antwoordde, dat hij getrouw zou zijn aan de afspraak, en gelijktijdig noodigde hij zijnen door luchtigen rij and uit hem de eer aan te doen, om aan boord te komen ontbijten. Deze vreemde beleefdheid verwonder de J an Bart- en deed hem een strik vree- zen: maar hij zeide bij zich zelvèn, dat zoo Sir Williams hem had willen verra den, hij er sedert lang gelegenheid toe had gehad, daar hunne schepen bij elk ander waren blijven liegen, en zij elk ander dagelijks zonder eenig wantrou wen hadden gezien. Kortom, Jan Bart nam de uitnoodiging aan, en ging zon der geleide op het vijandelijk schip. Het ontbijt bij den Engelschman was prachtig en smakelijk, en Jan Bart deed er eer aan. Het gesprek was van het be gin tot het einde eene woordspeling. De driftige en onmeedoogende vrijmoedig heid van den kapitein, deed den Engel schen kapitein zijne uiterste beleefdheid geen oogenblik verloochenen, en deze scheen het zich tot taak te maken, om evenveel goeds van Frankrijk te zeggen, als zijn gast kwaad van Engeland sprak. Alles wat Jan Bart in zijn overmoe dig uitvaren tegen de Engelschen, aan de beleefdheid kon toegeven, was eene uitzondering te maken, ten behoeve van zijn vriendelijken srastheer. Sir Williams, zeide hij, onder het nagerecht, uwe landgenooten hebben gelijk mij zoo te vreezen; ik verzeker u, dat ik in het geheel niet bang voor hen ben, en gij zult er spoedig eene proef van hebben in de kleine spijsverteering, welke wij met het kanonöpel gaan hou den. De Engelschman wilde het gesprek afwenden, door aan den kamerdienaar om likeuren te vragen; maar Jan Bart op zijn denbeeld doordravende, zeide Welke som zou uw koning wel ge ven aan dengenen, die mij levend vangen nam? Deze vraag deed den Sir Williams sidderen, zoo dat. hij de karaf bijna liet vallen. De kapitein meende zelfs dat hij hem zag verbleeken, maar deze ge moedsbeweging duurde slechts een en kele stond1, en de Engelschman hernam zijn glimlach en zijne bedaardheid nog spoediger dan hij dezelve had verloren en schonk zijn gast een glas kirsch met- rhum in. Ik dank u, zeide Jan Bart, door eene geringe achterdocht weerhouden ik drink geen likeur. Een slok brande wijn onder het rooken mijner pijp is mij genoeg, en daarom moesten wij op het dek gaan. Daar hij sprekende reeds was opge staan, viel er niets tegen in te brengen, en de Engelschman volgde zijnen gast stilzwijgend. Nadat Jan Bart een vluchtigen blik had geworpen op de twee schepen, die op een pistoolschot afstand van de En gelsche geankerd lagen, plaatste hij zich bij het schansdek, stopte zijne pijp en begon met de grootste koelbloedig heid te rooken, terwijl hij van tijd tot tijd een teug brandewijn nam, welken hij zich had laten voordienen. De Engelschman beschouwde die on verschilligheid zonder haar te kunnen uitleggen, en zijn geheimzinnig plan scheen verstrooid door zijn hoofd te wen telen. Toen Jan Bart zijne pijp omtrent uit gerookt en zijn glas geledigd had stond hij op en reikte Sir Williams de hand. Ik verlaat u, zeide hij hem; het is het oogenblik van uit te zeilen. Maak uw toilet, terwijl ik het mijne ga voleinden, en dan tot wederziens, ginds binnen één uur Ik hoop u morgen uw ontbijt bij mij aan boord terug te geven. Deze woorden en de glimlach die de zelve vergezelden, beteekenden: Ik hoop dat gij morgen mijn gevangene zult zijn. De Engelschman vereiste er zich niet in, maar eenen even ernstigen toon aan nemende, als die van den kapitein schert send was, antwoordde hij: Gij vergist u, mijnheer, gij zijt mijn gevangene den tijd hadden van te raden wat hij van plan was, werpt er eenige omverre, loopt naar een vat kruid, dat in de zonnestra len stond te droogen, en de lont even be neden den rand houdende, riep hij Sir Williams met donderende stem toe: Uw gevangene, Engelsche hond, ik houd thans in mijne hand uw leven, en dat van heel uwe bemanning; als een van de kerels een voet roert om mij te naderen, vliegen wij met het schip te gelijk in de lucht. Sir Williams en zijn volk keken elk ander versuft aan; zij kenden Jan Bart en wisten dat hij met hield Van schert sen; er was niemaijwl die een'vinger ver roerde. Intusschen hadden de Fransche ma trozen den kreet van hun kapitein ge hoord, en te gelijk het verraad begre pen. In tien minuten waren allen met sloepen in zee, en kropen als katten te gen het Engelsche schip op. De Engelschman, het oog op de bran dende lont boven liet kruidvat houden de, durft geen woord aan zijn volk rich ten, om zich te verdedigen. In een oogen blik zijn beide schepen in handen der Franschen en Sir Williams wordt met al zijne manschappen de gevangene van den man, die hij in zijne macht waande. Jan Bart voegde zijn nieuwen buit bij de vier reeds veroverde schepen, en zeil de er mede naar Duinkerken. Hij vaar de de haven binnen evenals hij er was uitgezeild, dwars door de vijandelijke vloot, en liet het anker vallen, na de moeilijkste en gevaarlijkste expeditie volbracht te hebben, welke men kan uitdenken. Ter gelegenheid van den feestdag der H. Anna (26 J uli) zal het niet ongepast zijn eenige bijzonderheden over den eeredienst dier groote heilige, aan onze lezers mede te deelen. Altijd en overal, sedert het bestaan van het christendom, hebben de geloovi- gen eene bijzondere godsvrucht gehad, tot de Moeder der Onbevlekte Maagd. Getuige daarvan zijn de heiligdommen, welke men in alle landen ter barer eere apgericht, aantreft. Getuige nog is de naam Anna welke, aan de kinderen van alle landen, als onderpand van bij zondere bescherming, gegeven wordt. In België vooral, wordt de heilige Moeder Anna door gansch het land, maar bijzonderlijk in Vlaanderen, met eene ware godsvrucht, vereerd. Kerken en kapellen zijn ter harer eer opgerezen. Openbare plaatsen, straten en bruggen dragen haren naam en ver kondigen luide de gehechtheid onzer voorvaderen aan Deze die ons de Moeder des Zaligmakers geschonken heeft. Haar voornaamste heiligdom noch tans, alwaar haar mirakuleus beeld, als nationaal eigendom door de Fransche .Republiek aangeslagen en verkocht aan den heer Haesebeyt. Hoe ontzaggelijk de menigte pelgrims tot op dien oogenblik was, getuigen ons de registers der confrérie die met dui zenden en duizenden namen bevatten. Men treft er namen aan van prinsen, van bisschoppen, van edellieden, enz. De kerk van Bottelare werd geduren de al de jaren der Fransche Omwente ling gesloten. Na de heropening van dit heiligdom, in 18U5, hernam stillekens aan den toloop tot het mirakuleus beeld, dat nogmaals verscholen, aan de woede der godsdiensthaters was ontsnapt. Op heden nog is dat mirakuleurs beeld het voorwerp van eene bijzondere ver siering en is de kerk van Bottelare nog immer het toevluchtsoord van al deze die in nood verkeeren. Men aanroept de H. Anna in de huise lijke moeilijkheden en om door hare voorspraak, Gods bescherming over het kroost te trekken. Eiken Dinsdag geschiedt er om 8 ure 's morgends, in de kerk van Bottelare, eene solemneele mis ter eere der H. Moe der Anna. Heden Zondag, om 9 ure, plechtige hoogmis om 3 ure 's namiddags, om megang naar de zeven kapellekens. Gedurende gansch de novene solem neele mis om 8 ure's namiddags om 4 ure het Lof. Bezoekt het vermaarde heiligdom van Bottelare, alwaar het mirakuleus beeld en de relikwieën der H. Anna berusten. NOC WAT ANDERS. Een meisje uit een dórp der was haren kozijn, die te Brussel woon de, gaan bezoeken. Terwijl zij aan tafel DIE LIET ZICH NIET BEETNEMEN De Fransche schilder Meissonnier had op zijne villa te Poissy een tuinman van een buitengewoon sterk geheugen. De man kende alle zaadkorrels, alle planten, of ze uit Senegambië, Mala bar of ergens anders vandaan kwamen. Meissonnier wilde hem eens beetnemen. Wat kan dat wel zijn? vroeg hij hem op zekeren dag in tegenwoordig heid van eenige vrienden, en toonde hem een peperbusje met gedroogde ha ringkuit. De tuinman bekeek de korreltjes op lettend. Dat is pulpus flucimaszaad, zegde hij. (Een zeldzaam tropisch gewas.) Hoelang zou het duren, alvorens dat opkomt? vroeg Meissonnier, inner lijk pret hebbend. Ongeveer 14 dagen. Nu, zaai het dan, dan zullen wij eens zien. De tuinman nam het mee. Over 14 dagen komt ge eens terug, zeide Meissonnier tot zijne vrienden, dan zullen wij eens zien of hij heeft ge lijk gehad. De heeren hielden zich aan de af spraak. Men dronk koffie toen de tuinman verscheen Mijnheer, zoo sprak hij, het zaad is opgekomen. Ahdaar zijn wij nieuwsgierig naar, antwoordde de schilder. Allen volgden de tuinman in den hof. Bij de serres gekomen, lichtte hij een groote groen glazen stolp op en op het zorgvuldig bereide perkje van broei- aarde dook een driedubbele rei haring koppen op. Er was een oogenblik stilte, daarna barstten allen in een schaterend lachend uit. Alleen Meissonnier was boos, hij vergaf het zijn tuinman niet, dat deze zich niet had willen laten beetnemen, en gaf hem weldra zijn ontslag. het eenigste in België op eene gansch gaan oe bijzondere wijze vereerd wordt, is de ^ten, brak een zoo geweldig onweer los, kerk van Bottelare, op vier uren afstand Op hetzelfde oogenblik gaf hij aai de equipage een teeken, en tien mannen naderden met het pistool in de vuist en de sabel op zijde. Al de beleefdheden en aanbieding van den Engelschman hadden sedert rijf dagen dit verraad ten doel gehad. Uw gevangen ik zeide Jan Bart, briesckende als een wild zwijn dat men opjaagt. Duizend bommendat zullen wij zien. En zich naar zijne schepen wendende: Hier aan boord, mijne dapperen buldert hij met eene stem, die de haven deed daveren; hier aan boord! Duinker ken en J an Bart Te gelijk vloog hij als een bliksem straal naar eene lont, die dicht bij hem lag, ontsteekt die aan de vonken van zijne pijp, vliegt op de gewapende man nen aan, die hem omringden, voor zij van Aalst gelegen. Ziehier in korte woorden, hoe die godsvrucht aldaar ontstond Van over onheugelijke tijden was er op de huidige dorpsplaats van Bottelare een kapelleken opgericht, alwaar een beeld der H. Anna, bijzonderlijk werd vereerd. Dit beeld ontsnapte gelukkiglijk aan de woede der beeldstormers en werd na derhand het voorwerp van eene buiten gewone godsvrucht van de geloovigen der streek. Immers de gunsten, welke men in het klein heiligdom der H. Anna bekwam, waren zoo menigvuldig, dat de toeloop der christenen van dag tot dag vermeerderde. Er werd dan ook be sloten niet ver van de kapel eene kerk ter eere van de H. Anna op te bouwen. Deze werd voltrokken op het einde der XII0 eeuw. Van dien dag af kwamen de pelgrims van alle kanten naar Bottelare toegesneld, om hulp en troost in hunne geestelijke en tijdelijke noodwendighe den te bekomen. Vele mirakelen gebeurden er en de toeloop werd zoo groot dat de gebouwde kerk veel te klein werd en moest ver groot worden. Doch dan nog kon zij alle de bedevaarders niet bevatten en er werd in 't begin der XVII® eeuw beslist eenen ruimen en grootschen tempel ter eere van de H. Anna op te richten. De boe ren der streek haalden naar Balegem den steen en weldra rees de stevige en statige hedendaagsche kerk op uit den grond. Zij werd] voltrokken ten jare 1660, dank aan de aalmoezen der dank bare geloovigen, zooals 't volgend jaar schrift, in den gevel der kerk geplaatst getuigt UYt aeLMoesen Is DIt gestICht. De pauzen en de bisschoppen verleen den bijzondere geestelijke gunsten aan de geloovigen, welke dit heiligdom be zochten. De toeloop, was zoo groot dat de geestelijkheid der parochie hoege naamd niet in staat was, aan de toege stroomde menigte de sacramenten der Biecht en des H. Autaars toe te dienen. Het is alsdan dat eene edelmoedige persoon eenen grpnd schonk van ver scheidene hectaren grootte, ten einde er een klooster op te bouwen en in den on derhoud te voorzien. Dit klooster werd betrokken door de EE. PP. ongeschoei de Carmelieten, die op zekere gestelde dagen, in de parochiekerk de biechten moesten hooren en de geestelijkheid bij staan. Zij verleenden hunne medehulp tot in 1796. Alsdan werden de klooster lingen verjaagd en werd hun klooster dat geheel het huis daverde. Och riep de nicht, zulke felle don derslagen heb ik bij ons nog nooit ge hoord. Ik geloof het wel, zei de kozijn, denkt gij dat er op een dorpken van een paar honderd inwoners zulke groote don derslagen kunnen zijn als in eene stad lijk Brussel? Gaat eens naar Parijs, ge zult nog wat anders te hooren krijgen - ---w. V9 VRAAG. Van Zwol tot zijn vriend Sanders Zeg, Neel, waar hebt ge de horloge gehaald die ge Zondag in uwen zak hadt Hoe weet gij dat ik een horlogie had? Wel, ik heb de ketting op uwen buik zien hangen. Dat wil niks zeggen ils ik 'nen toom aan mijnen hals had hangen, zoudt ge dan zeggen dat ik een paard in mij nen buik had? OOK ROOD. Ge moet vele boterhammen eten. Kees, dan krijgt ge roode wangen. Dan hebt ge zeker boterhammen gesnoven, peter, dat ge zoo'n rooden neus hebt. Leve de vrijheid riep een socialis tisch gezinde bultenaar. Zeg, kameraad, zei Neel Sanders, op den bult zijn rug kloppende, ge deedt beter met te roepen: Leve de gelijkheid BRAND. Jef Magniks had tot rond middernacht in «Den Anker gezeten. BLij waggel de met een ferm stuk in zijn kraag naar huis toe langs de straat. Aan de kazerne der pompiers gekomen, greep hij de bel vast en begon te bellen lijk 'nen razen- den. De pompier, die daar op wacht stond, greep Jet bij den kraag en riep: Ehwel? Wat moet ge hebben? Jet sloeg met zijn vuist op zijne borst en nep 't Brand hier binnen I Zekere menschen denken dat het lampje des levens een spirituslampje is, te oordeelen naar de hoeveelheid alkooi die ze innemen. VRAAG EN ANTWOORD. Moeder, vroeg Netteken Snugger, wat is dat 'nen telegraaf? Och kind, dat is iets om seffens overal 't nieuws te doen kennen. Wel heere, zei Netteken, dan zijt gij den telegraaf. HIJ KENDE HEUR. Jef Sniksteen. Trees, ik droomde dezen nacht dat ik gestorven was... De vrouw. En ge gingt zeker recht naar die leelijke plaats waar ze niks an ders doen, dan op hun tanden bijten Jef. Mis geraden. Ik klopte aan de deur van 't paradijs en Sinte Pieter zei, zonder zich te bedenken, toen hij open deed: Wel, Sniksteen, zijt gij het? Blij van u te zienKom maar dadelijk bin nen, man. Ge zoudt nog wel wat in het vagevuur moeten blijven, maar g'hebt hier benêen al genoeg afgezien. Ik ken uwe vrouw i> UIT HET LEVEN VAN OFFENBACH Uit het leven van Offenbach wordt de volgende aardige bijzonderheid gemeld. Toen de gevierde componist zich eens te Weenen bevond, werd hij aangespro ken door een jongen man met een bleek en lijdend gelaat. Wie zij t gij vroeg Offendach, die medelijdend van aard was. Gij ziet in mij den vroegeren eer sten klarinettist van het theater te Pesth, antwoordde de jonge man, eene ziekte heeft mij de uitmuntende betrek king doen verliezen; ik heb getracht er weer boven op te komen, doch mijne po gingen waren vruchteloos. Toen heb ik aan u gedacht, groote meester, ik meen de, dat onder collega's Offenbach stak terstond de hand in den zak en gaf den ongelukkige een vijf- markstuk met de woorden Daar, mijn jonge vriend,/ het zal nooit van mij gezegd worden, dat ik een musicus in den steek heb gelaten. Een half jaar later was Offenbach in Parijs teruggekeerd. Eens werd hem aangekondigd, dat een jonge man, een musicus, een kort onderhoud met hem wenschte. Zoodra de onbekende binnen gelaten was, begon hij Vergeef mijne onbescheidenheid, meester, maar zooals gij mij hier vóór u ziet, ben ik eerste violoncellist ge weest aan het theater te Carlsruhe. Eene zware ziekte... vruchtelooze pogingen... oder collega's.... Onderwijl dacht Offenbach: Waar, in 's hemelsnaam, kan ik dat gezicht meer gezien hebben? Wacht een oogenblik, vriend, ik kom dadelijk terug. Na eenige seconden treedt hij het ver trek binnen met een violoncel en zegt glimlachend tot den onbekende: Wees zoo goed mij iets voor te spelen. De vroegere violoncellist van het thea ter te Carlsruhe verbleekt, wordt vuur rood, stamelt, enmaakt zich zoo rap mogelijk uit de voeten. Ha, hariep Offenbach uit, hoe jammer dat ik te Weenen geen klarinet bij mij had, dan zou ik drie gulden be spaard hebben.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3