"r
'i-
De eeredienst der H. Anna
JAN BART
ALLERLEI
hi
ias
nie
on
ate
I.
redurende de blokkade der liaven van
in kerken door de vereenigde vloten
Engeland en Holland, had Jan Bart
den minister van marine Pontchar
in, vergunning verkregen, om eene
ot van kleine vaartuigen te wapenen,
irmede hij het geluk en het overleg
van behouden midden door de vijan-
ijke schepen te zeilen. Bemoedigd
jr dezen eersten gelukkigen uitval,
l de ondernemende zeeman drie koop-
rdijschepen en een van de Engelsche
ot afgedwaald oorlogschip overmees-
1 en, op bevel van den intendant van
'1° in kerken, dezen buit naar Bergen in
u-wegen, gezonden. Hij moest deze
epen van daar halen, na het volbren-
eener expeditie, welke hij op de
iten van Schotland nog te volbrengen
'eze expeditie even gelukkig vol-
icht als de vorige, bleef Jan Bart niet
/■gebreke om in de haven van Bergen
26 vrucht zijner overwinningen te gaan
eu. Hij vond er zijne vier schepen
eed om onder zijne bevelen te ver-
j1 kken, scheelde het weinig, of hij zag
1 van alles beroofd door een gespan-
list-, waaruit hij zich alleen redde
ir zijne koelbloedigheid en koenen
1 ofsT' we^e van hem een eersten zee-
n maakten.
)p zekeren dag, dat hij volgens zijne
iroonte, rustig aan de tafel in een her-
1 g zat, en onder het drinken van een
s het verdriet trachtte te vergeten,
welk hij ondervond door het uitstel
oe i den intendent- van Duinkerken, om
n de tot de reis benoodigde krijgsbe-
va ;ften te zenden, kwam iemand tegen
ir hem zitten, gekleed met de uniform
Engelsche zeekapiteins, die Jan
e rt met bijzondere oplettendheid gade-
w 1de den nieuwgekomene
=el st vragen, waarom hij hem zoo nauw-
ïrig opnam, toen deze hem voor-
oe am, met aan den herbergier te ver
ken hem te zeggen, of de Fransche
aa ïitein dien hij voor zich had, niet de
«oemd'e Jan Bart was.
6el - Hij is het zelf, Sir Williams, ant-
ordde de herbergier, een eerbiedige
verlegen blik wei-pende op den per-
in, die hem aansprak.
iai )e Engelschman zeide, dat hij Jan
g.e rt een paar woorden te zeggen had.
ge Dit zeggende plaatste hij zich naast
d Bart, wiens strengen en verachten-
blik hij met een onveranderlijke
en mlach beantwoordde,
an - Mijnheer, zeide hij op zeer beleef-
toon, ik ben Sir Williams Kox, en
dank het toeval, dat mij met- een zoo
■oemde en onderscheiden zeeman
ut, Lraking brengt.
ii— Wat is er van uw dienst? vroeg de
bekommerde kapitein op barschen
Gi >n.
- Niets, mijnheer, niets, antwoord
en, de Engelsche kapitein or> immer be-
ei fder toon... Ik wensch alleen dè eer
rij hebben om mij eenige minuten te on-
houden met een man, met wien mijne
ch ;ie het ongeluk heeft in vijandschap
68 leven.
- Is dat alles wat gif-begeert? her
kan Jan Bart, zijnen ondervrager van
lei i tot- teen opnemende; welnu, Sir Wil-
n8,.ik begeer meer dan gij.
et "Waf, kan <foen om u te behagen
istte zich de Engelschman te zeggen,
ia "Wilt- gij met mij vechten
.el - Samen vechten
in - Ja; zijn wij geen vijanden? hebt
niet twee oorlogschepen in deze ha-
eIi? heb ik er ook niet twee? Kom, Sir
lliams, een zeeslag, en ik ben uw
101 Q....
- Zoo er geen ander middel is om
leJmis met u te maken...
Gij hebt het gezegd, geen ander...
►ral niet voor de Engelschen.
- Dan... zullen wij vechten, mijn-
- Allerbest!...
- Bepaal den dag
lan Bart wilde juist antwoorden: Mor-
toen hij iets bedacht.
- Duivelsmompelde hij zacht, ik
ïht er niet meer aan; ik heb geen
jgsbehoefte.
- Sir Williams, vervolgde hij luide,
r gij mij den dag laat kiezen, zult
mij de keus der wapens ook wel wil-
laten.
- Hoe, der wapens P ik ken geen twee
rten...
- Toch wel, ik ken ze, en er is er
>ral een, waar ik een liefhebber van
i, en die gij, Engelschen, zooveel mo-
ijk ontwijkt....
Welke, mijnheer?
Het enteren... het vechten van man
en man met- de sabel in de eene hand
het pistool in de andere!.... Zoo gij
t, zullen wij aan boord vechten.
- Waarom niet met het kanon?
- Om eene uitmuntende reden die ik
verepeten, en welke ik u wil zeggen,
dat ik niet bang voor u ben, noch u
itrouw; ik heb geen kruid of lood
er en ik weet niet wanneer ik het zal
vangen.
- Welnu, laten wij wachten tot gij
hebt. Ik heb evenmin haast als gij.
)e drift waarmede de Engelschman
voorstel deed, boezemde Jan Bart
ige twijfel in.
- Gij zult op mij wachten. Sir Wil
lis? vroeg hij, op elke lettergreep
kkende, terwijl hij zijne doordrin-
ide oogen op die van den Engelsch-
a vestigde.
Ik zweer het op mijn woord van
eerzeide deze laatste plechtig.
Toegeslagen. Ik zal u laten weten
als ik gereed ben.
Tot wederziens, mijnheer kapitein
Tot wederziens, Sir Williams
En zij verlieten elkander, na eerst sa
men gedronken en als vrienden zich de
hand te hebben.
II.
Drie dagen later schreef Jan Bart des
morgends aan den Engelschen kapitein
dat zijne krijgsbehoeften waren aange
komen, en hij hem den volgenden dag-
in zee verwachtte op tien mijlen van
Bergen en de Engelschman antwoordde,
dat hij getrouw zou zijn aan de afspraak,
en gelijktijdig noodigde hij zijnen door
luchtigen rij and uit hem de eer aan te
doen, om aan boord te komen ontbijten.
Deze vreemde beleefdheid verwonder
de J an Bart- en deed hem een strik vree-
zen: maar hij zeide bij zich zelvèn, dat
zoo Sir Williams hem had willen verra
den, hij er sedert lang gelegenheid toe
had gehad, daar hunne schepen bij elk
ander waren blijven liegen, en zij elk
ander dagelijks zonder eenig wantrou
wen hadden gezien. Kortom, Jan Bart
nam de uitnoodiging aan, en ging zon
der geleide op het vijandelijk schip.
Het ontbijt bij den Engelschman was
prachtig en smakelijk, en Jan Bart deed
er eer aan. Het gesprek was van het be
gin tot het einde eene woordspeling. De
driftige en onmeedoogende vrijmoedig
heid van den kapitein, deed den Engel
schen kapitein zijne uiterste beleefdheid
geen oogenblik verloochenen, en deze
scheen het zich tot taak te maken, om
evenveel goeds van Frankrijk te zeggen,
als zijn gast kwaad van Engeland
sprak.
Alles wat Jan Bart in zijn overmoe
dig uitvaren tegen de Engelschen, aan
de beleefdheid kon toegeven, was eene
uitzondering te maken, ten behoeve van
zijn vriendelijken srastheer.
Sir Williams, zeide hij, onder het
nagerecht, uwe landgenooten hebben
gelijk mij zoo te vreezen; ik verzeker u,
dat ik in het geheel niet bang voor hen
ben, en gij zult er spoedig eene proef
van hebben in de kleine spijsverteering,
welke wij met het kanonöpel gaan hou
den.
De Engelschman wilde het gesprek
afwenden, door aan den kamerdienaar
om likeuren te vragen; maar Jan Bart
op zijn denbeeld doordravende, zeide
Welke som zou uw koning wel ge
ven aan dengenen, die mij levend
vangen nam?
Deze vraag deed den Sir Williams
sidderen, zoo dat. hij de karaf bijna liet
vallen. De kapitein meende zelfs dat hij
hem zag verbleeken, maar deze ge
moedsbeweging duurde slechts een en
kele stond1, en de Engelschman hernam
zijn glimlach en zijne bedaardheid nog
spoediger dan hij dezelve had verloren
en schonk zijn gast een glas kirsch met-
rhum in.
Ik dank u, zeide Jan Bart, door
eene geringe achterdocht weerhouden
ik drink geen likeur. Een slok brande
wijn onder het rooken mijner pijp is
mij genoeg, en daarom moesten wij op
het dek gaan.
Daar hij sprekende reeds was opge
staan, viel er niets tegen in te brengen,
en de Engelschman volgde zijnen gast
stilzwijgend.
Nadat Jan Bart een vluchtigen blik
had geworpen op de twee schepen, die
op een pistoolschot afstand van de En
gelsche geankerd lagen, plaatste hij
zich bij het schansdek, stopte zijne pijp
en begon met de grootste koelbloedig
heid te rooken, terwijl hij van tijd tot
tijd een teug brandewijn nam, welken
hij zich had laten voordienen.
De Engelschman beschouwde die on
verschilligheid zonder haar te kunnen
uitleggen, en zijn geheimzinnig plan
scheen verstrooid door zijn hoofd te wen
telen.
Toen Jan Bart zijne pijp omtrent uit
gerookt en zijn glas geledigd had stond
hij op en reikte Sir Williams de hand.
Ik verlaat u, zeide hij hem; het is
het oogenblik van uit te zeilen. Maak uw
toilet, terwijl ik het mijne ga voleinden,
en dan tot wederziens, ginds binnen één
uur Ik hoop u morgen uw ontbijt bij
mij aan boord terug te geven.
Deze woorden en de glimlach die de
zelve vergezelden, beteekenden: Ik hoop
dat gij morgen mijn gevangene zult
zijn.
De Engelschman vereiste er zich niet
in, maar eenen even ernstigen toon aan
nemende, als die van den kapitein schert
send was, antwoordde hij:
Gij vergist u, mijnheer, gij zijt
mijn gevangene
den tijd hadden van te raden wat hij van
plan was, werpt er eenige omverre, loopt
naar een vat kruid, dat in de zonnestra
len stond te droogen, en de lont even be
neden den rand houdende, riep hij Sir
Williams met donderende stem toe:
Uw gevangene, Engelsche hond,
ik houd thans in mijne hand uw leven,
en dat van heel uwe bemanning; als een
van de kerels een voet roert om mij te
naderen, vliegen wij met het schip te
gelijk in de lucht.
Sir Williams en zijn volk keken elk
ander versuft aan; zij kenden Jan Bart
en wisten dat hij met hield Van schert
sen; er was niemaijwl die een'vinger ver
roerde.
Intusschen hadden de Fransche ma
trozen den kreet van hun kapitein ge
hoord, en te gelijk het verraad begre
pen. In tien minuten waren allen met
sloepen in zee, en kropen als katten te
gen het Engelsche schip op.
De Engelschman, het oog op de bran
dende lont boven liet kruidvat houden
de, durft geen woord aan zijn volk rich
ten, om zich te verdedigen. In een oogen
blik zijn beide schepen in handen der
Franschen en Sir Williams wordt met
al zijne manschappen de gevangene van
den man, die hij in zijne macht waande.
Jan Bart voegde zijn nieuwen buit bij
de vier reeds veroverde schepen, en zeil
de er mede naar Duinkerken. Hij vaar
de de haven binnen evenals hij er was
uitgezeild, dwars door de vijandelijke
vloot, en liet het anker vallen, na de
moeilijkste en gevaarlijkste expeditie
volbracht te hebben, welke men kan
uitdenken.
Ter gelegenheid van den feestdag der
H. Anna (26 J uli) zal het niet ongepast
zijn eenige bijzonderheden over den
eeredienst dier groote heilige, aan onze
lezers mede te deelen.
Altijd en overal, sedert het bestaan
van het christendom, hebben de geloovi-
gen eene bijzondere godsvrucht gehad,
tot de Moeder der Onbevlekte Maagd.
Getuige daarvan zijn de heiligdommen,
welke men in alle landen ter barer eere
apgericht, aantreft. Getuige nog is de
naam Anna welke, aan de kinderen
van alle landen, als onderpand van bij
zondere bescherming, gegeven wordt.
In België vooral, wordt de heilige
Moeder Anna door gansch het land,
maar bijzonderlijk in Vlaanderen, met
eene ware godsvrucht, vereerd.
Kerken en kapellen zijn ter harer eer
opgerezen. Openbare plaatsen, straten
en bruggen dragen haren naam en ver
kondigen luide de gehechtheid onzer
voorvaderen aan Deze die ons de Moeder
des Zaligmakers geschonken heeft.
Haar voornaamste heiligdom noch
tans, alwaar haar mirakuleus beeld,
als nationaal eigendom door de Fransche
.Republiek aangeslagen en verkocht aan
den heer Haesebeyt.
Hoe ontzaggelijk de menigte pelgrims
tot op dien oogenblik was, getuigen ons
de registers der confrérie die met dui
zenden en duizenden namen bevatten.
Men treft er namen aan van prinsen,
van bisschoppen, van edellieden, enz.
De kerk van Bottelare werd geduren
de al de jaren der Fransche Omwente
ling gesloten. Na de heropening van dit
heiligdom, in 18U5, hernam stillekens
aan den toloop tot het mirakuleus beeld,
dat nogmaals verscholen, aan de woede
der godsdiensthaters was ontsnapt.
Op heden nog is dat mirakuleurs beeld
het voorwerp van eene bijzondere ver
siering en is de kerk van Bottelare nog
immer het toevluchtsoord van al deze
die in nood verkeeren.
Men aanroept de H. Anna in de huise
lijke moeilijkheden en om door hare
voorspraak, Gods bescherming over het
kroost te trekken.
Eiken Dinsdag geschiedt er om 8 ure
's morgends, in de kerk van Bottelare,
eene solemneele mis ter eere der H. Moe
der Anna.
Heden Zondag, om 9 ure, plechtige
hoogmis om 3 ure 's namiddags, om
megang naar de zeven kapellekens.
Gedurende gansch de novene solem
neele mis om 8 ure's namiddags om
4 ure het Lof.
Bezoekt het vermaarde heiligdom van
Bottelare, alwaar het mirakuleus beeld
en de relikwieën der H. Anna berusten.
NOC WAT ANDERS.
Een meisje uit een dórp der
was haren kozijn, die te Brussel woon
de, gaan bezoeken. Terwijl zij aan tafel
DIE LIET ZICH NIET BEETNEMEN
De Fransche schilder Meissonnier
had op zijne villa te Poissy een tuinman
van een buitengewoon sterk geheugen.
De man kende alle zaadkorrels, alle
planten, of ze uit Senegambië, Mala
bar of ergens anders vandaan kwamen.
Meissonnier wilde hem eens beetnemen.
Wat kan dat wel zijn? vroeg hij
hem op zekeren dag in tegenwoordig
heid van eenige vrienden, en toonde
hem een peperbusje met gedroogde ha
ringkuit.
De tuinman bekeek de korreltjes op
lettend.
Dat is pulpus flucimaszaad, zegde
hij. (Een zeldzaam tropisch gewas.)
Hoelang zou het duren, alvorens
dat opkomt? vroeg Meissonnier, inner
lijk pret hebbend.
Ongeveer 14 dagen.
Nu, zaai het dan, dan zullen wij
eens zien.
De tuinman nam het mee.
Over 14 dagen komt ge eens terug,
zeide Meissonnier tot zijne vrienden,
dan zullen wij eens zien of hij heeft ge
lijk gehad.
De heeren hielden zich aan de af
spraak.
Men dronk koffie toen de tuinman
verscheen
Mijnheer, zoo sprak hij, het zaad
is opgekomen.
Ahdaar zijn wij nieuwsgierig
naar, antwoordde de schilder.
Allen volgden de tuinman in den hof.
Bij de serres gekomen, lichtte hij een
groote groen glazen stolp op en op het
zorgvuldig bereide perkje van broei-
aarde dook een driedubbele rei haring
koppen op.
Er was een oogenblik stilte, daarna
barstten allen in een schaterend lachend
uit. Alleen Meissonnier was boos, hij
vergaf het zijn tuinman niet, dat deze
zich niet had willen laten beetnemen, en
gaf hem weldra zijn ontslag.
het eenigste in België op eene gansch gaan oe
bijzondere wijze vereerd wordt, is de ^ten, brak een zoo geweldig onweer los,
kerk van Bottelare, op vier uren afstand
Op hetzelfde oogenblik gaf hij aai
de equipage een teeken, en tien mannen
naderden met het pistool in de vuist en
de sabel op zijde.
Al de beleefdheden en aanbieding
van den Engelschman hadden sedert rijf
dagen dit verraad ten doel gehad.
Uw gevangen ik zeide Jan Bart,
briesckende als een wild zwijn dat men
opjaagt. Duizend bommendat zullen
wij zien.
En zich naar zijne schepen wendende:
Hier aan boord, mijne dapperen
buldert hij met eene stem, die de haven
deed daveren; hier aan boord! Duinker
ken en J an Bart
Te gelijk vloog hij als een bliksem
straal naar eene lont, die dicht bij hem
lag, ontsteekt die aan de vonken van
zijne pijp, vliegt op de gewapende man
nen aan, die hem omringden, voor zij
van Aalst gelegen.
Ziehier in korte woorden, hoe die
godsvrucht aldaar ontstond
Van over onheugelijke tijden was er
op de huidige dorpsplaats van Bottelare
een kapelleken opgericht, alwaar een
beeld der H. Anna, bijzonderlijk werd
vereerd.
Dit beeld ontsnapte gelukkiglijk aan
de woede der beeldstormers en werd na
derhand het voorwerp van eene buiten
gewone godsvrucht van de geloovigen
der streek. Immers de gunsten, welke
men in het klein heiligdom der H. Anna
bekwam, waren zoo menigvuldig, dat
de toeloop der christenen van dag tot
dag vermeerderde. Er werd dan ook be
sloten niet ver van de kapel eene kerk
ter eere van de H. Anna op te bouwen.
Deze werd voltrokken op het einde der
XII0 eeuw. Van dien dag af kwamen de
pelgrims van alle kanten naar Bottelare
toegesneld, om hulp en troost in hunne
geestelijke en tijdelijke noodwendighe
den te bekomen.
Vele mirakelen gebeurden er en de
toeloop werd zoo groot dat de gebouwde
kerk veel te klein werd en moest ver
groot worden. Doch dan nog kon zij alle
de bedevaarders niet bevatten en er werd
in 't begin der XVII® eeuw beslist eenen
ruimen en grootschen tempel ter eere
van de H. Anna op te richten. De boe
ren der streek haalden naar Balegem
den steen en weldra rees de stevige en
statige hedendaagsche kerk op uit den
grond. Zij werd] voltrokken ten jare
1660, dank aan de aalmoezen der dank
bare geloovigen, zooals 't volgend jaar
schrift, in den gevel der kerk geplaatst
getuigt
UYt aeLMoesen Is DIt gestICht.
De pauzen en de bisschoppen verleen
den bijzondere geestelijke gunsten aan
de geloovigen, welke dit heiligdom be
zochten. De toeloop, was zoo groot dat
de geestelijkheid der parochie hoege
naamd niet in staat was, aan de toege
stroomde menigte de sacramenten der
Biecht en des H. Autaars toe te dienen.
Het is alsdan dat eene edelmoedige
persoon eenen grpnd schonk van ver
scheidene hectaren grootte, ten einde er
een klooster op te bouwen en in den on
derhoud te voorzien. Dit klooster werd
betrokken door de EE. PP. ongeschoei
de Carmelieten, die op zekere gestelde
dagen, in de parochiekerk de biechten
moesten hooren en de geestelijkheid bij
staan. Zij verleenden hunne medehulp
tot in 1796. Alsdan werden de klooster
lingen verjaagd en werd hun klooster
dat geheel het huis daverde.
Och riep de nicht, zulke felle don
derslagen heb ik bij ons nog nooit ge
hoord.
Ik geloof het wel, zei de kozijn,
denkt gij dat er op een dorpken van een
paar honderd inwoners zulke groote don
derslagen kunnen zijn als in eene stad
lijk Brussel? Gaat eens naar Parijs, ge
zult nog wat anders te hooren krijgen
- ---w. V9
VRAAG.
Van Zwol tot zijn vriend Sanders
Zeg, Neel, waar hebt ge de horloge
gehaald die ge Zondag in uwen zak hadt
Hoe weet gij dat ik een horlogie
had?
Wel, ik heb de ketting op uwen
buik zien hangen.
Dat wil niks zeggen ils ik 'nen
toom aan mijnen hals had hangen, zoudt
ge dan zeggen dat ik een paard in mij
nen buik had?
OOK ROOD.
Ge moet vele boterhammen eten.
Kees, dan krijgt ge roode wangen.
Dan hebt ge zeker boterhammen
gesnoven, peter, dat ge zoo'n rooden
neus hebt.
Leve de vrijheid riep een socialis
tisch gezinde bultenaar.
Zeg, kameraad, zei Neel Sanders,
op den bult zijn rug kloppende, ge deedt
beter met te roepen: Leve de gelijkheid
BRAND.
Jef Magniks had tot rond middernacht
in «Den Anker gezeten. BLij waggel
de met een ferm stuk in zijn kraag naar
huis toe langs de straat. Aan de kazerne
der pompiers gekomen, greep hij de bel
vast en begon te bellen lijk 'nen razen-
den.
De pompier, die daar op wacht stond,
greep Jet bij den kraag en riep:
Ehwel? Wat moet ge hebben?
Jet sloeg met zijn vuist op zijne borst
en nep
't Brand hier binnen I
Zekere menschen denken dat het
lampje des levens een spirituslampje is,
te oordeelen naar de hoeveelheid alkooi
die ze innemen.
VRAAG EN ANTWOORD.
Moeder, vroeg Netteken Snugger,
wat is dat 'nen telegraaf?
Och kind, dat is iets om seffens
overal 't nieuws te doen kennen.
Wel heere, zei Netteken, dan zijt
gij den telegraaf.
HIJ KENDE HEUR.
Jef Sniksteen. Trees, ik droomde
dezen nacht dat ik gestorven was...
De vrouw. En ge gingt zeker recht
naar die leelijke plaats waar ze niks an
ders doen, dan op hun tanden bijten
Jef. Mis geraden. Ik klopte aan de
deur van 't paradijs en Sinte Pieter zei,
zonder zich te bedenken, toen hij open
deed:
Wel, Sniksteen, zijt gij het? Blij
van u te zienKom maar dadelijk bin
nen, man. Ge zoudt nog wel wat in het
vagevuur moeten blijven, maar g'hebt
hier benêen al genoeg afgezien. Ik ken
uwe vrouw i>
UIT HET LEVEN VAN OFFENBACH
Uit het leven van Offenbach wordt de
volgende aardige bijzonderheid gemeld.
Toen de gevierde componist zich eens
te Weenen bevond, werd hij aangespro
ken door een jongen man met een bleek
en lijdend gelaat.
Wie zij t gij vroeg Offendach, die
medelijdend van aard was.
Gij ziet in mij den vroegeren eer
sten klarinettist van het theater te
Pesth, antwoordde de jonge man, eene
ziekte heeft mij de uitmuntende betrek
king doen verliezen; ik heb getracht er
weer boven op te komen, doch mijne po
gingen waren vruchteloos. Toen heb ik
aan u gedacht, groote meester, ik meen
de, dat onder collega's
Offenbach stak terstond de hand in
den zak en gaf den ongelukkige een vijf-
markstuk met de woorden
Daar, mijn jonge vriend,/ het zal
nooit van mij gezegd worden, dat ik een
musicus in den steek heb gelaten.
Een half jaar later was Offenbach in
Parijs teruggekeerd. Eens werd hem
aangekondigd, dat een jonge man, een
musicus, een kort onderhoud met hem
wenschte. Zoodra de onbekende binnen
gelaten was, begon hij
Vergeef mijne onbescheidenheid,
meester, maar zooals gij mij hier vóór
u ziet, ben ik eerste violoncellist ge
weest aan het theater te Carlsruhe. Eene
zware ziekte... vruchtelooze pogingen...
oder collega's....
Onderwijl dacht Offenbach:
Waar, in 's hemelsnaam, kan ik
dat gezicht meer gezien hebben? Wacht
een oogenblik, vriend, ik kom dadelijk
terug.
Na eenige seconden treedt hij het ver
trek binnen met een violoncel en zegt
glimlachend tot den onbekende:
Wees zoo goed mij iets voor te
spelen.
De vroegere violoncellist van het thea
ter te Carlsruhe verbleekt, wordt vuur
rood, stamelt, enmaakt zich zoo rap
mogelijk uit de voeten.
Ha, hariep Offenbach uit, hoe
jammer dat ik te Weenen geen klarinet
bij mij had, dan zou ik drie gulden be
spaard hebben.