©teraarit - öcn - öuiuc L (8e VERVOLG, ZIE Nr 36.) De bruid lag nauwelijks op den grond, toen alles in de kapel overeen liepwat is er? vroeg de verst verwijderde over do hooi den naar het outaar kijkende. Stilwerd geroepenstilga wat uit de lucht!.... misschien is 'tvan de bangte.... Doch, de vader en de moeder van Elisa, giaat Baldwijn, Richiklis en de overigen die hel doodsbleeke en slaphangende lichaam aan schouwden, hadden éen woord op de lippen dat niemand van hen diert' uitspreken. Ze lag daar op haars moeders schoot, bleek, beweegloos als eene lelie van den stengel geplukt; men waschttc haar wezen met riekend water; men goot in den halfgeopenden mond oranjewater; eilaasalles te vergeefsen 't was de arme moeder aan wiers gepresten boezem het eerst de bekentenis barer zielssmarte ontsnapte. Dood! mijn arm kind is dood; gilde de rampzalige moe der. Dood! huilde de heer van Boelare! Dood! riep Baldwijn! dood! herhaalde Richildis. Dood! klonk het weldra als een donderslag door de kapel. En daar stond de Abt, op het outaar, de handen te samen, de oogen hemelwaarts geheven. En de Hemel opende zich; éene blanke duif streek neêr, twee blanke duiven stegen terug naar omhoog. In plaats van de gebeden die reeds op zijne tong lagen: Ontvang haar, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heili gen Geestes. Dat de God van Abraham, van Isaak en van Jacob met u zij en in u zijne zegeningen volbrengébad de Dienaar Gods: Ontvang haar, o Heer, in uwe hemelsche woningen vol gens uwe groote bermhertigheid! Hulp! hulpriep Baldwijn. Elisa's moeder was op de mar- mersteenen gevallen: dit moederhart kon den schok niet onder staan. En Geeraard!.... de ongelukkige scheen aan den grond gena geld en blikte starlings op het lijk van Elisa. Wat er in zijne ziel omginghoe hij de oorzaak der wrake Gods vermaledijddchoe zijn hart door knaagpriemen in stukken gereten werd, zal door geene inenschelijke pen beschreven worden;.... geen woord kwam uit zijn mond met den grijns der wanhoop geteekend en reeds was het duurbare lijk door de schreijende dienstmaagden uit de kapel gedragen, reeds had de Priester zijne kerkgewaden afgelegd, toen Geeraard op dezelfde plaats voor het outaar stond; was hij ge doemd om voor eeuwig, als een andere Tantalus, op de plaats der wrake te blijven? Geeraard! mijn zoon! sprak Vader Augustinus, op droeven deelnemenden toon. De Heer beproeft ons God is rechtvaardigbrulde Geeraard. Ja, mijn zoon, zijn heilige wil geschiede! niets is hem aan genamer dan onze nederige onderwerping.... kom.... ge moogt hier niet blijven.... Geeraardmoedwees mansprak Richildisin den tegen spoed kent men de grootmoedige zielen. Geeraard! ik, uw graaf, smeek het u, bad graaf Baldwijn; verlaat deze plaats; de slag is wreedwat is er aan te doen't Is Gods wil Maar Geeraard had geen ander oogen dan voor de plaats waar zijne Elisa gevallen was, geen andere ooren dan voor de wrake Gods die in zijne ziel donderdeMen moest hem met geweld uit de kapel rukken en op eene kamer brengen, waar hij als zin neloos zijn hoofd tegen de muren stootte. Nest. Nest, sprak Karei, op het voorhof; wat schrikkelijke dingen Karei, er hangt een vloek over VianenHerman is vermoord vermoord door Door? God Kent den schuldige.... En eer die misdaad uitgeboet is zal Vianen geen geluk meer hebben.... Er is eene Rechtvaardig heid daarboven, Karei; eene onverbiddelijke rechtvaardigheid die den schuldige slaat totdat hij vermorzeld ligt, of berouwvol de handen tot Gods bermhartigheid uitsteekt.... Die rechtvaardigheid drukt op Vianen. IX. Twee jaren zijn vervlogen, 1067 sedert Christus geboorte. Het kasteel van Vianen is een droef, een eenzaam verblijf geworden de wroeging, de wanhoop heeft er haren zetel gevestigd en ver scheurt onbermhertig het hart dat zich tot een snood misdrijf liet overgaan; Geeraard is somber, knorrig, een harde meester voor zijne onoerdanen, een beul voor zijn eigen zeiven. Iedereen schrikt en beeft van hem. 't Gerucht loopt dat hij nooit zijn kas teel verlaat, doch de oude Ernest heeft gezien en zegt tot zijne vertrouwelingen dat Geeraard geregeld eiken nacht, rond den twaalven, langs eene geheime deurzich naar denllunnenherg be geeft. Wat gaat de rampzalige daar doen? Is hij gedoemd om el- ken nacht de plaats zijns misdrijfs te bezoeken? of heersckt daar misschien de geest zijns broeders die.hem balsem op de wonde giet en van de gruwelijke zélfsmoord bevrijdt?.... Meermaals heeft men Geeraard op zijne kamer hooren huilenO Heer, vergeef mijruk mij uit deze wrereld waar alles mij mijn schelmstuk en nnjnc ongelukken herinnert! Den l' September was de oude graaf Baldwijn overleden en zijn zoon Baldwijn aan 't hoofd van Vlaanderen gekomen. i« Baldwijn, zegt de kronijk, verdiende den bijnaam van Goede. Onder zijne regeering telt men niet éen oorlog. Men zag hein Vlaanderen doorkruisen, eene valk ot sperwer in de hand, en op zijn bevel moesten de baljuws of schouten eene witte, lange, rechte roei in de hand dragen, ten teeken van rechtvaardigheiden goeder- tierenheid. Zijn bestuur was zoo vreedzaam dat het niemand toegelaten was zich met wapens te vertoonen. De huisdeuren moesten 's nachts, uit vrees voor de dieven, niet meer gesloten worden en de landbouwer liet op 't veld zijn ploegijzer staan; daarom ontving hij van zijn volk den bijnaam van Goede. Ook de Christene beschaving vatte dieper en dieper grond op Ylaanderen's bodem. Hier en daar zag men kloosters oprijzen, waar de overmoed werd beteugeld, de wetenschap beoefend, de jeugd en 't goede opgeleid, de deugd aangeleerd. Ware Livi- nus uit zijn grat opgestaan, hij zou niet meer klagend hebben uit geroepen gelijk in 't jaar 679 Goddeloos volkwaarom ver volgt gij mij met woeslen drift? Ik breng u vrede, waarom geeft gij mij oorlog in de plaats? Houthem, schuldig land, waarom, trots uw rijken landbouw, geert gij den lieer slechts distclen en onkruid? Vroeger kon ik bij de heldere Le;k Gods goedheid be zingen (1)men loofde in mij den dichter; heden is mijne ziel bedroefd en lacht de zoete klankmaat der poèzij haar niet meer toe.... God is mijne eewige hoop. Met de christene beschaving verdween langzamerhand de bijge lovigheid. Men weet dat onze voorouders bijgcloovig waren ge lijk de heidenen van alle tijden. Ik wek u op, schreef Eligius, indc7e eeuw, om de heiligschendenc'e gcwocntui der heidenen te verzaken, om geene waarzeggers of toovcraars meer te vereeren. Eet niet meer op de geluksvogels of op de verschillende w ijzen van niezen. Op reis zijnde, onderzoekt den zang der vogelen niet. Dat geen christen voortaan een verschil make op welken dag dei- weck lnj uit zijn huis treedt of welken dag hij terugkeert, want alle dagen zijn door God geschapen. Dat niemand de maan raad plege vooraleer een werk te verrichten. Dat op de kalenden van Januari niemand zich als oude vrouw of jongen hert verkleedde, misdadig en belachelijk werk. Dat geen christen geloof geve aan de runen (letters) noch aan hnnne tooverachtige trekken. Dat nie mand op St. Jans of andere heiligen leesten, de zonnestilstand vereere, noch zich overlevere aan dansen, aan zondige vermaken of duivelsche gezangen. Dat niemand de macht des duivels in- roepc, noch Ncptuna, nonh Pluton, noch Diano, noch Minerva, noch de geesten. Dal niemand, op hoogdagen,Jupiter vereere, het feest der Rupsen viece, noca dit der Muizen, noch eenige andere ten zij den dag des Heeren. Dat niemand heidcnsche zuiveringen doe, noch in de kruiden tooverkunst zoeke, noch zijne kudden langs eencn uitgeholten boom doe gaan, of langs eenenput in den grond,om ze den duivel te offeren.'Dat de vrouwen geen barnstee- nen halsbanden dragen ter eere van Minerva. Geeft geen geloof aan 't noodlot noch aan eenigen invloed op uwe geboorte. Plaats geene beèlden van voeten aan de kruiswegen. Laat geen geschrei als de maan verduistertvreest niet een nieuw werk te beginnen met de nieuwe maan. Noemt de zon en de maan uwe goden niet aanbidt noch de zon, noch de maan, noch de starren, noch ecu ander geschapen ding. Is de hemel verheven, is de aarde groot, z ijn de starren schitterend, hoe grooter en schitterender is Den- gene niet die dit alles uit den niet heeft getrokken (Wordt voortgezet.) (1) Zon men niet zeggen dat Livinus zijno harp te Essche, dit land der zau- g erigo dichters, heeft gelaten? M. E. d. K. Vooreen volgend nummer. Man-lief, te Aalst, do Werkman ga«t t ganscho land door, we moeten ons hij éeno markt bepalen. Boezem vriend, ujn den kokerenhoek ontwaarde men does week kleine vlaagskcs: ho is 't to Gent komen er ook al nieuwe patakkers nicht'Jowanna groet u dag vriend! Eeoloo, zijn verzonden. Markies II. te Brussel, JA.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1873 | | pagina 3