Kluchtige Tweespnak Cornelis en zijne vrouw Doke Viene, Eerste reis |icr avapcur. 1° Tooneel: Verbeeldt eenc hoerenkamer, te midden eene ronde tafel, op zij eene kas, enz. 2° Personagkn (a.) Nelis is een kletskop van rond de 65 jaar, hij heeft eene slaapmuts, kloefen met strooi in, oenen vuilen voorschoot en komt achter zijne vrouw Linnen met eenen eemer half vol verkeuseten. (B.) Doke Vienc heeft grijs haar, eene muts met vleugels aan, schoenen, zondags-boerinnen-kleederen. onder den arm 'nen grooten parapluie en van achter aan haren voorschoot is een lange niouwe borstel gebonden. Viene is rond de 60 jaren oud. Begin van't tooneel Viene komt juist 't huis van hare reis en treedt haas tig in de kamer om zich te ontkleedon. Nelis die de verkens ging eten geven komt met den eemer achter haar en zet zicli reeds op 'nen stoel als zijne vrouw den parapluie gaat wegzetten en rond ziet naar de sleutels. Viene (lastig over haar schouders kijkende.) 'k Zegge toch. Nelis, hoe kunt gij zoo bestaan. Ge hangt altijd aan mijn roks meê ancn dripneus. En keundc nau gcenen ciment wachten zij kijkt rond en zoekt in de schuif der tafel.Zie. waar heb ik mijn sleutels nu gelegd! Cornelis knikkende. Ge zijt nen keer lastig van daag'k En zou nie no keer meugen sollesteren hoe het afgeloopcn es, cu'k ga naar den Cies puur van niesgicrigheid Viene bitst. Aanbeid ik zal het u vorenafzeggen, mèe u en es er och geen huis te hou den. Cornelis. 't Es waar ook, ge staat daar bazeerd, mèe uwen parapluie onder au ló zon der de minste nadering le maken. Der waren tswijls wel al 10 sterren uit de lucht gevallen. Flokt au wat nèer en zeg ne keer hoe ging het mee den avapcur Viene blijmoedig. En spreekt er mij nie van, Nelis'k zegge toch. mijn hert loopt er van over Zie, Nelis, dat gij er ook ne keer opgezeten had getrokl er zonder mankeren naar toe om ook ne keer te rijden. Cornelis serieus. Maar Doke, Viene, jong, ge weet ge weet wel da'kkaleerig ben op den avapcur. Nooit van mijn leven en ga ik er naar kijken. Ik en hel) hem nog niet gezien en nooit en zal ik hem zien ook ze snijden voel te veel akkers in tweën mèe bulderen a vapeur. Viene. 't Meissen heeft zeker weerom oenc halfuur beur liair gekamd'k Zal heur nog moeten nen Jots koopen nen schauen jongen heeten ze dat in 'tstad om van dio kammerij verlost te zijn. Cornelis. 't Kost nog al gaan van den morgend; z en heeft er maar zeven keeren mèe den pezerik o verges treken. Maar toe vertelt voort. Viene. 'k zal u eerst zeggen dat Pierken veelbeter ishij bekwam glieel en gansch, alzoo puur van mij te zien. Z' en hén toch zeker dat groot verken nog in geen ander kot gestoken Cornelis Neen, neen ze. Wat dagge zegt Pierken es aan 'tbeteren Ally, als hij maar goed kan binnenspelen es hij er deure. Viene. Daar waren soldaten. Nelis Alzoo eene lange, lange processe, en geen christene ziele die nen kerkboek of nen paternoster in zijn handen had. 'k Zeg ge toch, en dat ons godsgenadig Pierken mèe al die geuzen mèe de processe gaan.Ge hebt toch zeker den beerhakdoen afspoelen Cornelis. Ja, ja ik en do ker doen smalen ook. Ga naar den Cies. wie had dat van 's leven gepeisd dat ons Pierken mèe den troep ook nog op den dipö zon gele gen hen Weet gij dat nog Viene, hoe sclioone dat hij mèe zijn tecnen kon spelen toen hij de koeien wachtte Viene. En zulke leutige dingen dat hij kon zeggen hé? Als hij van uwen kletskop sprak, 't en es juist geen maane zei 'thij, maar 't es geiijk, gelijk o f zijnen knie door zijn broek zat. Cornelis. (lachende.) Ja en van uw grijs hair, als liiju vroeg waarom dat gij altijd in 't zwingelkot gingt- VlENE. En als gij uwen blauwen trouwfrak aan had mêe die groote kraag dan zei 't hé toch zoo schoone: - Kijk, Nelis heeft weerom zijn greel aan. Cornelis. Nadenkend. Ja, Pierken was azoo nog al ding. 't En zal ook nie gezeid zijn dat bper Nelis hem bij den troop laat ziek worden zonder hem wat blinkende raapschel len te zenden. Pierken heeft ons altijd goed gediend al maakte hij hem op tijd eene kwinte kwijt. Maar, Viene jong, vertel ne keer van aan 't begin 'k zitte beteuterd om wat to weten over den a vapeur. Schok dat zoo nijg als ons drijwielker Viene. (Verontweerdigd.) 'k Zegge toch, waar zijn uwe droeve zinnen, Nelis 't Es gelijk of zij met een pluimken over de planke van uwen voet streken. En dat spel is wel 30 roe lang, ge kunt denken hoe voel wielen er aan zijn. Cornelis. Daar worden zeker cenige pannen vet aan versmaat En hoeveel ellen lijn waad om de wijle te maken Viene. k Zcggo toch, NelliSj ge cn hoort of ge cn ziet gij daar geen wijte. Cornelis. Ze hadden zeker gepeinsd dat het niet zou regenen, partank de wind zat in een slecht gat. Viene. RegenenSlecht gat! 't cn zijn al die vijven en zessen nie. Cornelis. (Vergramd. Alüj. ge weet het beter als ik. Zeggen dat de wind uit't weste kwam. Onzen hond at gisteren gras ook en de zonne trok water. VlENK. Maar, Nelis, luister ne ciment. Daar en es daar nooit geen wijte op. Cornelis. t Zijn dan nog al slimmerikken die vicrduivelsgasten! Dan zit ge daar ne keer te kijken als er aprince es van regenen, hé Viene. Ongeduldig. Ja maar, Nelis, daar zijn berdels van hoven aan. AI verre geiijk ons kal- vorkot als dat die kerrekens wat grooter zijn. Cornelis. Waarom en hebt gij dal niet eer gezeid Der zijn berdels boven Dat kan ik verstaan! Dat kan zijn Maar iene, als ge van kalvers spreekt, voeren die daar ook meê weg? Viene. Zwijg mij daar van. 'kZegge toch, daar hel, ik meê in nesten gezeten. Een van de vampeurchampetters deed veur mij een deurken open. k ga bin nen... en wat zie 'k mij daar? Wel twintig kalvers mêe nen kuiser bij. Cornelis. Zoo dat zij toch kalvers meevoeren. Viene. Allij seest op, zegt hé mij, der en mogen hier geene binnen komen als van Cornelis. Viene. itwaar was Cornelis. 12 weken. Wat van twaalf weken? Kalvers, eh ja. zij zwijgen Eli, bij de kalvers waart gij. Viene. Wacht, ja bij de kalvers. Maar Nelis, dat ik lietu roteko afzei Awel 'k kome daar te Wafgestapt mêe mijnen parapluie onder de lo k Ga recht naar 't vapeurhuis Is er geen belet binnen - k En kreeg nog taal noch teeken.... k raag liet nog nc keer of drij en dan ging ik maar résolnit binnen op mijn zokken. Daar en was gcenen enkelen menseh te zien maar drij jonge vapeurcham- petters mêo een gouden bandeken aan huider mulse staan mij te bekijken van hoofd tot de voete. Zagen zij er zoo n Cornelis. al ding uit, Viene (Wordt voortgezet.) SCHIJNDOOD. DOOR BEZWIJMING. Als de bezwijming eenigeri tyd duurt, moet zii als schijndood aanschouwd worden, men wassche dan den zieke met brandewijn of met riekend water en men geve hem een weinig wijn, hofman of oranjewater te drinken. J DOOR OVERTOLLIGE WARMTE. Dit gebeurt somtijds in den zomer Men haast zich den onpasselijke in eene min warme plaats te brengen en zijne kleederen los te makenmen verkoelt zijn hoofd met water en azijn men geeft hem citroen of aalbeziewater te drinken en men plaats des noods eeni»e echels achter de ooren of aan de slapen van het hoofd. DOOR VERDRINKING. De drenkeling moest zoohaast mogelijk rit hef water gehaald worden, natuurlijk, zelfs al schijnt hij reeds dood Verre van hem te rollen of met de voeten te hangen, plaats men hem zachtjes op den boord der rivier of van den waterputofwel men draagt hem op eene berrie naar een naburig luns als het te. kond is. Men ontkleedt en droogt hem spoe digafmen legt hein op do rechterzijde, het hoofd een weinig verheven en co de borst gebogen, ineu opent voorzichtig zijnen mond en men begint onver wijld hem de algemeene maatregels der schijndooden toe te passen. Het geloof begint te herleven in 't ongelukkig Parijs. Over cenige dagen vervoerde men een overleden naar zijne laatste rustplaats. Menige bloedver wanten en vremden volgden den lijkwagen. Een halve-heer die er zich had bij gevoegd,ging tot dezen die aan het hoofd van den stoet was cn zegde hem Burger,was de overledene van uwe familie? Ja. mijnheer, mijn schoonbroeder, Waarom hem niet als solidair doen begraven Om dat een menseh geen hond is Waarom hem in de kerk gebracht? Om dat een Christen weet dat ercen ander leven is. Gij zijt er nietde menseh is maar een dier gelijk al d'andere. Als hij sterft, is alles dood en weg. J Maar, mijnheer, wie zijt gij don Ik ben een vrijdenker, die rondgaat om het volk te verlichten, en het aan de priesters te onttrekken. Ik ken u niet mijnheeren verzoek u mij gerust te laten. Daarop trekt de vrijdenker beschaamd van kant. en zonder op te letten op den omnibus die in volle vlucht achter hem kwam afgesneld. Hij geraakt on der de peerden en wordt ter plaats verpletterd Hoe treffend maar ook hoe rampzalig is zulk einde. Gezondheid is 't. gezondheid is 't. Die al 't geluk omvat op aarde. Hem die alleen dien zegen mist. Zijn al de and'ren van geen waarde. 5*35 Söë

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1873 | | pagina 3