Kluchtige Tweespraak
1 USSCIIBN
Cornells en zijne vrouw
Dckfl Viene,
Ecrslc reis per uvnpcur.
lste VERVOLG.
VlENE.
kWilt 'gelooven! copied de jongens van 'tkasteel. Zeggen ze mij
- \rou\vken zeggen ze azoo, waar moet ge naartoe, zeggen ze azoo? - Zou ik
mogen meerijden naar Kortrijk, manheers, zegge 'k azoo. Wij zullen zien,
7l'gge z azoo. Dan gingen ze mij moê zeven haasten wegen en meten.
V rouwken, zeïn azoo, vraagt een kaartjen van half geld ge weegt nie te
zwaar om op t lamoen te zitten en dat betaalt maar half geld, zeïn azoo.
CORNELIS
Kijk ga liadt het daar nog getroffen meé uw mager gelend.
Viene.
Als er dan nog wal volk was, gaven ze papierken. 'k Zeg, manheer, geef mij
no keer een papierken van half geld, 't es veur ons Pierken. Hoe oud es dat
Pierken, vraagt hij mij. Eh, manheer, hij heelt er hem ingetrokken en lie
es nau op 't sezoen te Kortrijk. Pierken zeid hij, is 't oud, hij moet oen ge
heel kaartje pakken.
Cornelis.
Ah! hij meende dat Pierken een pampierken moest hebben.
Viene.
.la hij, maar ik dee het hem uiteen dat het veur mij was om op 'l lamoen te
zïlten. Nie te lamoenen, zeid hé, eepe kaart of nie mee te rijden.
Cornelis.
Dat was zeker don vapeurburgemeester dat hij dat zoo vlakaf zei?
Viene.
Wel zou't wel, 'twas hij nen chimpelen vanpeurchampetter gelijk d'un-
dere.
Awel; omdat hij van een glieel kaartjen sprak, 'k haal mijn gralijnwaden
beurze voor de pinne en ik betaal hem catanl een kaartjen frank.
Cornelis.
Ah gic luttezonder al te Lieden, ga naar den Cies
Viene.
Wat afbieden'k moeste mij daar 1G stuivers afspel ten, dat es een ander
paar mawen oh
Cornelis.
Ga naar den Cies! 1G stuivers! Zijn de kaartje franks dan opgeslagen?
Een kaartjen es een kaartjen cn 11 stuivers es neu frankWat 1G stuivers
Viene.
Ja, ja Nelis, die pampierkens heeten ook kaartjes en dat kost hij 16 stuivers.
Cornelis.
Leg ze mij daarGe moest dan toch geen bareeregeld ne meer betalen on
der den weg
Viene.
Zie, daar heb ik mij liaast krom om gelaclier.. Ge moet weten, der zijn daar
nog al veel bareeren op de roete! maar zij slaat met d'lmnd erretsoe! we
snoeren er verbij en de bareergastcn staan óns achter 't gat te kijken gelijk of
ze geen vijve konden tellen. Ze staken wel no keer bulderen klippel uit alswij
zoo voorbij schoven inaar 't waren vijgen naai' paascheu. 'k Heb er ten min
sten wel zestig gezien'l waren azoo allemaal kleine huizekeus.
Cornelis sckuddubolleud.
Dat en was allegelijk nie schoone Viene. 'k Zou dan toch blijven staan, nen
druppel drinken en zeggen lot weeromkeeren. Wilt gij dan absoluut nie be
talen, awel ge rijdt langs nen erdenweg naar huis.
Zwijgt er nu van, laat ditpoljen gedekt, dat gedaan es, es gedaan en ge
moet gij nu mijn kacentic nie doen knagen.
Om voort te gaan, 'k zegge toch, gelijk of ik u over neu ciment zei, "k schok
mij eerst bij de kalvers, don "kzag daar nog een deurken open staan en 'k zeg:
ailij Viene jong, zonder comprimenten ga maar sabiet binnen.
'k Zegge toch, Nelis, 't waren marenteka, allemaal groole heeren'k Was
van 't hand Gods geslegen als ik al die verzelverde gouden ketingen zag.
Cornelis.
Zagen die heeren er zoo nog al ding uit, Viene?
Viene.
Ba ja ze't waren al mannen meé mistazen en plamadde aan bulder haar.
Daar zat daar eenen van verre, Nelishij was van Itaaljeu. ecne .stad tegen
Roomcn, ge had hem eens moeten hooren vertellen aan mij: 't es daar dat de
duivelstekskens groeien hij heeft mij uiteen gedaan hoe dat die op de papelie
ren schieten gelijk liior de scheuten en in 'l najaar vallen die af gelijk de Look-
noten-
Cornelis.
Dat wij daar een pootje van hadden, hé Viene?
Viene.
Die zouden hier zeker niet groeien Al verre gelijk uw zwarte kafféboonen
die ge oveijaar gezaaid hebt, ze moeten ook nog schieten.
Hij heeft mij nogal veel dingen verteld vanzijneu pejn Ge moet weten de
meiskens en trouwen daar maar als, als zij in de zestig zijn.
Cornelis. (lachende.)
t Wilde dat dit hier ook mode was.
Viene. Verwonderd.
'k Zou ne keer willen weten waarom.
Cornelis.
'k Zou dan toch nog twee keeren kunnen peinzen of ik dit spel meê u zou
aan 't gat gaan.
Viune.
k inde dit allegelijk ook nog al goed, der en blijft dan nie veel lijd meer
over om u te berouwen. Zij wacht wat.
Zie Nelis, meé uw tateren, waar was ik nu weerom
Cornelis.
Ge zat precies in een kerreken.
Viene.
Awel een van de vapeurchampetters schuifelde ne koer gelijk ze doen aan
de vliegende poerden. Zij springt haastig recht. Ah Heero, 'k krijg mij
daar nen schok dat mijn maag tegen mijn dennen slaat, luidroepeud de ur
men omhoogWel heiligen Sinten Anlouus. aaa Ln al dheeren lachten
meê mijn schok.
Cornelis. Kwaad.
Gij schijtkaze, moest gij om den duivelkoteu zoo wreed' roepen ook Ge
zouui. nen menscli doen hoorcudul w orden ga naai- den Cies
Viene.
G en hebt gij toch ons ziele in an handen nio eja'k kwam dan weérom op
mijn gelee, blaar Nelis go zoudt nie kunnen peinzen Wélke goede trouw die
heeren iu mij hadden. Ge moet weten ze hebben daar azoo allen vierkante
leuren pakken vul geld, ge zoudt zeggen gelijk ui zo hier de portemahés bc-
zigen, de dieven zouden die kunnen knippen op den amvapeur. Zoudt ge het
gelooven? Ze vroegen mij allemaal om die vast lulioudee, zulke goede irouw
hadden ze in mij. Ik was er puur aan geladen, en, 'k zegge toch, had ik naai
de kuzern nie moeten gaan, ik had ze nog mogen dragen in de stad ook.
Cornelis.
Ga naar den Cies, de boemmienschen hebben eene goede ripperetazie.
Viene
Zoo ze hielden den vampeur dan toch iuhij grokle en Lij zuchtte van
koleere.
Cornelis.
Ze zetteden den kerel toch zeker wel ecu Leetjen op stalwant der en zoudt
dat geen een peerd uithouden zonder ne keer te peis teren.
Viene.
'k Hel) ze daar veel water zien pompen veur zijn drinken, maar in eenen
keer zie 'k mij daar nen soldaat en 'k ging hem meê eenvoudigheid vragen om
mij den weg tc wijzen naar de kazeru. Dat wilde ne keer lukken, lm moest er
oor naartoe.
Cornelis.
Zag hij er zoo nog al ding uit) ieno(Wordt voortgezet.)
Werkmans-philosophie.
Domikn, aan zijn deur zittende. Zander, zet u bij, joiigen en-tuit eens.
Zander. Veel goedheid, Domieu, laf geweest vandaag, hein! wel, kut-
ternon, wat schoon tabaksborze
Domikn. Nietwaar! Dat heb ik gisteren gekregen voor mijnen besteek;
't was immers DominicusGe ziet, er staat met groote letters op VI VAN
VAD 15R DOMIKN". Och, Zander, wat licbben wij 'nen gelukkigen avond ge
passeerd! Zie, als Toontje en Threseke daar voor mij stonden en achtergbun,
'lonia, en dat ze mij z.oo tcederlijk aanspraken en dat ik de liefde uit hun oogen
zag stralen, dan Zander, gevoelde ik mij zchen niet meer; er ging idzoo een
koude trilling door mijn lijf; ik veranderde van kleuren moest weenen of
bersten. O, wat zalige momenten
Zander. Ja. ja, Domien, 't is den roep in ganscli, de gebuurte; ge zijt
'nen gelukkige menscli! G'hebt 'nen schat van een vrouw
Domien.Gol, zij geloofd, Zander; 'k heb 't in mijn Tonia'getroffen; maar
ook, ai zeg 't ik zelf, 'k beu niet getrouwd gelijk tegenwoordig den moesten
hoop, die vergeten dal't huwelijk een sacrament is, die hunne liefde verbras
sen, die slechts hunnen drift volgen cn onvermijdelijk in een ellendig huishou
den vallen! Och, als go tegenwoordig d'huishóudêfeens" ziet, 't kijven, 't
vechten, 't helleleven, ge zoudt er u over ontfermen.
Zander. i n wat brave kinderen, dat gij hebt.
Domien.'kWeet ook waaromkinderen zijn hinderen, Zander wat
moeite en zorg vragen ze nietmen moet opletten thuis, want die kleine gastjes
zijn slim ids biékesmen moet opletten op straat, op wandeling, overalEu
de scholendat is een principale zaakToontje gaat bij de Bróèrkes.
Zander. Is t waar dal ze te Weenen den eersten pi ijs hebben behaald?
Domien. Jaen Thresoken by dc Nonnekensdat is een schoolze leeren
er lezen, schrijven, handwerk, en bovendien braaf en gehoorzaam zijnDie
letters op mijn toebakborze beeft Thresekén geborduurd? Gu weet dat Toontje
'nen gouden winkel gevonden heeft?Alia.'r ben kontent, dat ik kont-.nt
beu, Zander!Dat t in de wereld maar een beetje betel- ging! Als g' eens
ziet wat er zoo allemaal gebeurt.
Zander. Hoe z.' in Spanje vechten gelijk d' hanen, man togen "man. 't
Schijnt dat de liilCi'Hulionüiü daar wreed zijnen hoer speelt.
Domien. Eu hoe iu Pruisen da katholieken tormentêérën Eu hoe onze
II. Nader nog altijd in de klauwen van die smerige Garibaldi sten zit
Zander. ne Menscli die niemand een spellekop in den weg legt, maar
altijd in tie weer is voor 't goed 'ne grijsaard van SO jaren,
Domikn.Ja, ja, ze willen Ons-Heer uil de wereld bannener zijn zelf,
die zeggenEr is geenen Godis er geen ander leven
Z vndkr. O die rampzaligebreabatties
Domien. En och armenOns-Heer heeft ons allen in zijn handWie is 't
die alk-a bestiert, die de vólkeren loont en kastijdt; die cholera oorlou
diei-cntijd kan zonden, die ons allen kan 'verdelgenIs 't Hij en hij niet
Zander. Go zoudt zeggen hoe de menscheu zoo ver geraken.
Domien. Wel, langzamerhand, Zander; dal begint in de kindschucid;
iedereen heeft sleehte neigingen die hij moet bevechten en overwinnencie
Apostel Paulus zelf riep uit: Ik voel twee menscheu in mij; een die naar't
goed wil, en een naar 't kwaad. NVeluu. eeus dat de slechte neiging de overhand
heeft, dan wordt de mensch als een peerd zonder toom, hij loopt buiten schreef
en valt iri alle slach van ongeregeldhedenhij wordt dief, schelm, vuilbroek,
zelfs moordenaar. Ik konklueer nu en zeg
Zander. Zoodat
Domikn. Neem mij 't gerand niet afik zegde oorzaak waarom 'de. we
reld bedorven is, waarom de grooleu buiten schreef loopen, waaróm de werk
lieden bedorven worden, wasrom er zooveel slechte huishoudens, zooveel