EET EEVEKSTE KIM).
loc VERVOLG.
Gelijk de knecht zeer wel had vermoed en gelijk het in 't dorp
op vele longen reed, was 't bij Pieter zeer sober gesteld. Drie
zijner zoons hadden achtérvolgens den ransel moeten opnemen
om voor de glorie van eenen vreemden vorst te gaan vechten; de
weverij was kapot, rat kapot door de machienen immers werd
Napoleons voorzegging volbracht: Om Vlaanderen tot den be
delzak te brengen, moet men slechts de twee vingers der vrouw-
lièu afkappen. Engeland triomfeerde met zijn machienen en ons
wevers vei hongerden achter hun gelouwen. Daarbij moeten wij
nog voegen dal Pieter in den besloten tijd veel vervolgingen
had onderstaan,van wege de Jacobijnsche overheden te Lede.Zijn
huis was bijua nooit zonder soldaten geweest en de greflier vergat
niet van hem, benevens andere treffelijke familiên, met dubbel
krijt in de belastingen aan te schrijven.
Pieter worstelde moedig legen 't lot, werkte als een slaaf,doch
alles vruchteloos! de Armoede stak hare ontvleeschde hand in het
huishouden en roofde er bijna alles, gelijk de Winter op het veld
doet; ja ze spaarde zelfs het lichaam van Pieter niet; dc brave
man viel dobbelloop ineen, afgemat, uitgeput, moedeloos.
Dan kwam de noodlottige dag, als Hugo, 't zevende kind, naar
de loting moest trekken. Met twee zijner zusters was hij naar de
stad getrokken Pieter lag te bed en telde angstig de uren op, en
volgde zelfs de tikken der horlogieIndien Hugo, het aangenomen
en teerbeminde kind, eens moest soldaat wordenDe brave jon
gen, nu den eenigen steun der familie! Helaaser was destijds
weinig kans van vrij te zijn, maar toch, de liefde zoekt de hoop
zoo naarstig op.
Zeven uien, sprak Pieter, zijn hoofd rechtende; en nog'niet
hier; Trien, och vrouw, ik ben zoo benauwd
Trien was bezig met haar Uozenhoedje te bidden voor een 0.-
L. Vrouwbeeld, te wier eere eene kaars was ontsteken. Geen won
der dat Triene badwaar is de ongelukkige die zijn hart niet ten
hemel verheft, gelijk de verwelkte planten naar den verkwikken-
den morgendauw? Hadden Gods Eugele 1 T gebed niet op aarde
gebracht, de lijdende zielen zouden het uitgevonden hebben.
Laat ons hopen, man; God is goed en OnsLieve Vrouw van
Lede zoo bermhertig; nooit zal Zij ons verstooten als wij Haar
ootmoedig te voet vallen.
Indien 't kwalijk moest gaan dit woord kon moeiclijk uit
de keel dan, vrouw, dan wil ik den jongen alles zeggenj want
wij zijn sterfelijk.
Waarom hem nog droever maken, man; nu meent hij dat
wij zijn ouders zijn, en...
Neen, vrouw, zoo mogen wc niet denkenbepeis eens dat
misschien een arme moeder of een droeve vader achter hun kind
zitten ie wachten. En ge ziet ook wel, Hugo is voor den boeren
stiel niet geboren, met zijn teer lichaam en zijn edel voorkomen.
Dus, in geweten, we mogen niet uitstellenals 't moet zijn, dezen
avond nog, wordt alles gezegd.
Als t slecht gaalanders niet; waarom den jongen veront
rusten? en mijnheer den Pastoor weet het toch!
Me dunkt, ik hoor iels 't zullen de kinderen zijn.
Inderdaad, de deur ging open en twee dochters traden binnen,
ge\olgd van een jonge boeialhoewel zij uiterlijk wel gemoed
schenen, zag men aanstonds aan hunne bleekheid en aan hunne
weifelende oogeu dat een scherpe doorn hun hart verscheurde.
Pieter had alles geraden; zijn laatste zoon moest soldaat wor
den!!! Hij keerde liet hoofd om en twee dikke tranen rolden op
het hoofdkussen. De moeder liet insgelijks het hoofd zakken, dc
dochters moesten den voorschoot aan d'oogen brengen, en er was
eene pooze van droeve en pijnlijke stille.
Ooi log, gevloekte oorlog, dat zijn de bloemen die "ij op het
aardrijk strooit! op 't veld bloed, iu de familiên tranen! O geesel
der geesels, gelijk Bilderdijk zingt:
Afgrijsseiijke krijg, ontyolker van deze aard,
liet bloedig hoofd met add'ren overladen,
Die tot de ontblootte kiïie door tranen scheen te waden
Blijf weg uit ons lief Vlaanderen, of beter want ge zijt een
strafdat Gods wiaak uhier niet zende als zuiverings- en uitboe-
tingsmiddel.
Jongen, jongen, sprak de vader eindelijk, gij ook moet ons
dus verlaten!
Helaas, vader' wat kunnen wij er aandoen 'l is 't lot
geenen moed verloren't zal beterenen als 't God blieft, ben ik
11a eenigen tijd terug.
En wanneer is 't binnen te gaan, Hugo?
Morgen al, vader.
Morgen, zoo vroeg! en u niets kunnen meegevenKom
hier, Hugo, ik moet u iets bekend maken; kinderen ge moetallen
hier bijblijvenTrien, neem eens, in 't onderste schof der
kommode, dit kasken.
En toen het gevraagde hem was ter hand gesteld, nam hij er
eenjbrief uit en eenige stukjes fijn lijnwaad,en sprak op ernstigen
toon
Hugo, 't is in September zeventien jaar geleden dat mijne
vrouw in den valavond uitging eu legen den grooten eik een klein
kindje vond; ze nam bet op, bracht het naar huis eu smeekte mij
zoo schoon om het te mogen behouden, dat ik er eindelijk in loc-
stemde; wij vonden op liet kind dezen brief, en het fijn lijnwaad
dat gij hier ziet, hebben wij behouden opdat hel kind eens zijne
ouders zou kunnen herkend worden. Dat kind hebben wij met
liefde, als het onze, opgevoed eu beminddat kind, Hugo, zijt gij,
ik zeg het hier voor God die 011s hoort.
Ik! gilde Hugo, veiwilderd rondziende; ik! moeder, vader!
ik! ge zijl mijn ouders, mijn zusters niet!
Pieter was vermoeid achterover op het oorkussen gevallende
zusters bleven verbaasd staan, maai-, Trien, de goede ziel, trad
vooruit en greep Hugo's handen in de hare.
Mijn kind! mijn kind! wat vader zegt, is waar; doch ge
blijft onzen lieven Hugo; wij beminnen u bonevens onze andere,
kinderen, ja deden meer voor u!
E11 wie is mijne moeder, wie is miju vader?
(Vervolg nadien).
M£NGËiLINGEN
Sctioonc Irck van liefdadigheid.
Men verbaalt <le volgende gebeurtenis, die bewijst hoe zeer de Godsdienst
bekwaam is om aan alle slach van inenscheu, welkdanig hun beroep of staat
moge wezen, de zelfverloochening en de liefdadigheid in te boezemen.
De pastoor van eene parochie. Notre Dame-des-Landes waar de roodc
loop gewe'dig heerschte, begaf zich naar een aim huisgezin. De vader, de
moeder en zes kinderen lagen op bedden die gansch niet vuiligheid overdekt
waren, en zij leden er schroomelijke pijnen een besmettende stank kwam uit
dit huis do goede herder nauwelijks zjjnen adem kunnende halen, poogt de
zieken moed te doen scheppen cn te doen hopen; vervolgens neemt hij eeuen
bessem, schuurt en rtimgt allee zoo veel mogelijk en brengt alles in orde.
daarna loopt hij naar een onder huis, dat tamelijk verre van daar gelegen
Maiie, zegde hij tot de oudste dochter, ik heb u noodig gij moet het
werk voortzetten dat ik begonnen heb do Tziju allen ten uiterste ziek,
gij moet ze gaan oppassen.
De jonge dochter scheen te aarzelen, word rood, sloeg de oogen neder,
zweeg een oogcnblik, verhief vervolgens het hoofd en antwoordde
Ik ga er naar toe, mijnheer do pastoor.
Goed, mijne dochter.
Ik zou het haar geboden hebben zegde de moeder. L'wo zuster zal zich
begeven bij dedie ook den rooden loop hebben en er is niemand om ben
te helper
Welke eenvoudigheid in de zolfsopofferiug van die moeder en van hare twee
dochters. De Voorzienigheid heeft ze bewaard, niettegenstaande de besmet
ting en bare vermoeienissen, zijn zij door de ziekte niet aangetast geworden:
Gelukkig zijn ze die
Hun evenuaasten helpen
God zal ook op zijn tijd
lluu leed eu jammer stoipün.
Tegen de vloeijen der honden.
Leg wat alsem of wilde munte in den nest.
UI' wat strooi, welk door poerdon/.ijk nat gemaakt is.
Wij lezen in eene fransche gazet M' Bordier. timmerman te Méru, ver
biedt aan alle draukverkoopers van hem krediet te geven. Voor 't geen hem
aldus geveven is, zal hij niets betalen Die dronkaard ia op goeden weg
om zich te bekeeren.
Jan do mulder lag te bed,
En kreeg reeds een Lranltgebed,
Zog, is hij nu al wat betert»
Vroeg de doktor aan zijn vrouw,
Ja. mijnheermaar och wie weet er
Of het zoo wel duren zal.
Jan moet het algauw herpakken.
Zwijg daarvan, hij doet het al:
Hij schept zelve uil al do zakken.
Een arme weduwe van 't gebruik barer lidmaten beroofd, had sedert langen
tijd hier eene levendige .droefheid om, vermits zij niet ter kerke kon gaan'
hetgeen zij vroeger zoo nauwkeurig cn gcerne deed. Geen zondag ging voor
bij zonder dat zij aan hare zonen zeide Hoe gelukkig zou ik wezen, ware
het dat ik 't II. Misoffer konde Lijwonen! Doch ik ben niet bekwaam mij naar