vijf voet geen malheuren zijn!.... Kijk, 'k wed dat die jongen daar
ook moei soldaat worden.... Hij ziet er wel uit.... Zou ik hem
durven aanspreken?.... Waarom niet! er zijn geen beenen aan ge
broken. En Jan naar den jongen boer die aan een ander latei
zat. Op een omzien was de kennis gemaakt; hij heette Frans, was
van de kanten van St. Lievens-Essche en had toch mot zooveel
droefheid zijn dorp verlaten.
«Kom, zei Jan, van den nood een deugd gemaakt; wc gaan
eens samen de stad zien. En ze betaalden hun gelag, namen
beide hun knapzaksken op en trokken Gent in, naar de winkels
der veldstraat kijken, naar't groot kanon, naar Artevelde, naar 't
belfort, dat zoo diep in de lucht steekt, naar de Sint Baafs- en
ander kerken.
Eindelijk werd het tijd om naar de kasern te trekken; hunne
namen werden daar nogeens opgeteekend, hunne lichamen on
derzocht; ze kregen eenen numero, eenen ransel met drij hem-
dens, twee broeken, een vestje, eenen chako, een blikken ketel
ken, koussens, schoenen, handdoeken, enz. Weldra kwamen de
andere reeruten toe, en dan werd het een lawijt om oorudul te
worden: zingen, tieren, verwenschen, en helaas ook F zweren en
vloeken. De chefs, wel wetende dat er geen zeggen aan hielp,
zwegen; even gelijk de zeekapitein die den eersten dag de reizi
gers hun wiltenbroodje laat eten, deukende: Eens dat wij in volle
zee zijn, zullen ze wel gepierd worden.
't Lawijt duurde lot half negendan sloeg de trommelen al
de niBusschappen trokken naar boven. Elk zijnen numero! riepen
de sergeanten. Jan had numero 20; Frans 52. Op eenc groote
zaal stonden de bedden gerangschikt; na veel zoekens had Jan zij
nen numero gevonden, begon al staande zijn avondgebed te lezen,
terwijl hij zich ontkleedde. Wat verschil met thuis! dacht de jon
gen. Ai, ai, ai, dat is een leven; zal ik het ooit gewend worden?
In Godsnaam! Alles nemen gelijk'l komt, is de ware wijsheid
En Jan kroop zijn bed in en sliep weldra ondanks het helsch la
wijt, gelijk eene roos
Alles tot meerder eer en glorie van God, om al de aflaten te
winnen die ik heden winnen kan zei de brave Jan naar oud
christelijk gebruik, toen hij 's anderdaags wakker werd. Hoe
laat zou 't zijn? 'k heb den haan nog niet hooren kraaien; en de
nachtegaal slaapt gelijk vandaag !»Toen zag Jan waar hij zich be
vond, wreef eens over zijn oogen, peisde wel of hij droomde of
wakker wasOch, mijnen lieven builen! dacht de jongenhoe
zal ik dat gewend worden! met al die vieze jongensen nu gaat
't ergste maar aankomen.
Trettetè, ging het beneden; opstaan! opstaan! klonk het; 't is
6 ure; en al de reeruten sprongen uit hun bed en keken dwaas op
naar de zaal en naar hunne gezellen. Z'hadden hunnen eersten
nacht in de kasern overgebracht.
De kasern! wat is dat? luistert: het tegenovergestelde van de
opkomende zon, het tegenovergestelde van den dauw, van de
bloemen en vogelen, van al wat feeder en frisch is, het tegenover
gestelde van hoop en geluk, van den grimlach en van de tranen,
van den vrede en van de liefde, dal is de kasern; in de kasern is
alles geteekend, genumeroteerd, aan eene kram gehecht of'op
eene plank geplaatst, alles is er gewreven, geblonken, geborsteld;
alles gevouwen; alles blinkt er en alles riekt naar den soldaat.
De soldatenreuk is eene stinkende mengeling van leer, tabak,
soep en menschenzweetwelke reuk, ondanks de strengste not-
heid, in de kasernen alleen ontmoet wordt; die reuk slaat los door
de planken vloeren, komt uit de tichels der gangen, dringt overal
binnen: 't is de kasernreuk
Nevens de kasern heeft men de kantien, waar gekisseld en ge
braden wordt, gespeeld en gelachen, getwist, gevloekt eu soms
ook gevochten.... Daar, ontmoet men vooreerst de enntinière of
marketentster, vriendin van al de soldaten; de oude knevels, ge
dienstig bijzonderlijk voor de nieuwe soldatenge moest zien hoe
zij er den eersten dag rondloopen; om de burgersploenje naar
buis te sturen of te hunnen pi ofijte aan den oudkleerkooper te
verkoopen wil de jongen de stad ia, ze zijn gereed, vliegen» ge
reed, uit zuivere vriendschap, en ze brengen hem dikwijls in hui
zen waar schaamte, deugd, eer en gezondheid den nek gebroken
worden.
Jan herinnerde zich 't spreekwoordDie veel vraagt, doolt
veeldie haast gelooft, is haast bedrogen; Jan zweeg en bleef op
den koer wandelen, totdat de trommel den appel sloeg.
(Vervolg nadien).
J^LAATSEN DER pASSlE.
De Oi.ijfuerg ligt langs «ton oostkant van Jemst.l.m, om kwaclmir van de
stad. Hij is 300 voet hoi.g en steekt Loven al ili andere bergen uit. an diens
toppunt heelt men een schilderachtig ge/igt over Jerusalem, tol aan de mid-
delandschc zee. Van de voormalige o'ijlLoomcn blijven et maar weinigen
meer over tusschrn dien berg on Jerusalem vloeit do heek Cedhon, tegen
wrlkefde landhoeve tiethsemnnie g. l.-gen is met den hof waarin do Zaligmaker
Jrzus zijn lijden begon. Deze hof, waar de Verlosser dagelijks ging bidden, is
thans niet ceneji si-cht.-n muur omringd. Men toont nog de plaatswaarde
Zaligmaker ter aarde viel, en daar waar-een bloedig zweet uit zijn heilig
lichaam den groud bevochtigde, is thans een altaar met eene schilderij dio
Jezus in zijnen doodstrijd voorstelt, en hoe de engel hem kwam versterken.
Men leest eronder de volgende woorden: Hier werd zijn zweet als bloeddrup-
pelen die op de aarden ntdervielen.
t Was rond i uur, schrijft Pater De Dama». die over eenige jaren de reis
naar Jerusalem vlcrd, to< n de Heerc Jezus gevangen werd. na er 2 uren in
't gebed overgebracht te hebben. Men wijst nog het voetpad aan langs het-
wvlk Judas kwam 0111 zijnen Meester te verraden hij is twee stappen breed
De Turken In bin n dien weg door eenen dubbelen muur, als een vervloekt
stuk grond, afgesneden.
Beminde werklieden 't is vaste wy kunnen geent andere versterving doen
dan ons werk en onze moeilijkheden aan God op te dragen laat ons dan toch
dagelijks eens deuken op het hitter lijden van den Zaligmaker dio den werken
den man zoo vurig beminde, en hem zoo vele weldaden schonk. Denkt eens:
wat wij zouden zijn zonder de Religie als alles ons tegengaat, dan is 't daar
dat wij troost en hulp vinden; en als ons baantje hier zal afgeloopen zijn.
ei, de tijd vliegt toch zoo snol, dan moet de Godsdienst een sleutel zijn om
ons liet gi lukkig Vaderland tc openen. In den ouden lijd las men, in do Vas
te, in bijna al de huishoudens, ofwel eenn reis naar Jerusalem,-ofwel het
Passieboek en daarna de litanie van den lijdenden Jezus en 't giag daarom
niet to slechter integendeel,eene familie waar do Godsdienst heerscht, is eene
geruste, vrolijke, gelukkige familie de Ouders leven er in liefde en eendracht
en de kinderen zijn Vader on Moeder onderdanig, lievend, behulpzaam. Daar
is.opócnc u r tijds, meer waar en gezond vermaak, als in al de kroegjes van
Belgeulaud, op zeventien weken.
Werkman, gaat ge nu de paterkap aantrekken, zullen c-r eenigen zeggen
dat trekt op een sermoen 't zij zoo maar 'ne mensch moet 'ne keer bijtijds
zijn ziele rechtuit spreken en de zaken-serieus inzien. De zottedagen zijn voor
bij; 't is Vaste: en lezers en lezeressen, we zullen lief of leed wekelijks
iets over de heilige plaatsen opzoeken en er een ernstig woord tusschen men
gen. Bitter in den mond, maakt 't hert gezond n geloof mij, als we zoo do
Vaste overbrengen, dan zal Paselien ons als een kermisfeest toelachen en de
zomer ons nog eons zoo lief aanblinken en dan 'ne goedi n zomer, veel werk,
'uo rijken oogst, hoppebellcn gelijk bolleketten, patatteren gelijk i ijers cn ge
luk in 't harte.
Moge 't zoo wezen maar, ei, vi l« menschen, koningen, ministers, werklie
den, leven zoo ontevreden, zoo inalkontent, zoo heiden.sch en zien niet eens op
naar do hand die ons zoo gaarne wn.T zegenen en zoo dikwijls moet straffen.
Vandaar dan twist in huishoudens, twist, bloedige oorlogen in de landen. Wie
weet of Europa, decs jaar nog, niet in vuur of vlaam staat!
Domiën en Sis.
Pus. Ha, kameraad, hoe is 't? 'k moot u bedanken, zuil», over 't schoon
boekske dat uw vrouw ons gegeven heeft.
Domikn. 't En is geen bedanken weerd, vriend.
Sus. Ons dochterkc luisterde gelijk een vinksken als mijn Trienolas;
we gaan alzoo alle avonden iets voorlezen.
Domikn. Veel menschen begrijpen niet hoe gewichtig d'eerste Communie
is, nu vooral dat de jonkheid zoo licht bedorven geraakt; cn Sis, degoel kin-
ders maken de goel huishoudens; ge zult er vinden die daarmóe lachen.
Sis. Met de macht
Domien. Maar, zo zullen later niet lachen, als do kalveren op 't ijs
dansen gauw lachen, gauw schreien, zegt het spreekwoord.
gis. Eu dat gaat wreed in Polen en Zwitserland, niet waar, Domien?
't Recht ligt daar ouder do voeten.
Domikn. Als 't geweld konil, is recht dood, Sis.
Sis. En in Spanje', daar vechten ze van den morgend tot den avoud
Domien. Heet bloed in Spanje; bij ®ns 'nen bier in daar! en bij hen een
mes in 't lijf.konit al ver overeen.
Sis. Ge zoudt toch zeggen dat de mcnschr.n niet beter akkordecren,
voor hun kort leveki-n hier.
Domikn. Sis, wat wil ik zeggin? nis 't hoofd ziek is. is 't al ziek, gelijk
in d'huishoudensg'hebt daar J-fken Strot, die drinkt, zwiert en vloekt dat
de steenen rood wordenhoe is zijn huishoudeu
Sis. Alle dagen twist n gekijf; geenen stoel die recht staat.
Domikn. En in rusie met al.do gehuren Als g'uw gebuurte ziet, ziet go
de wereld d' huishoudens; zijn kleine koninklijken; waar geen hoofd is,is geen
orde. geen ontzag zonder ontzag, geen gehoorzaamheid zonder gehoorzaam
heid goene vrede, en zonder vrede geen geluk, En om den zak in eens op te
namen, wiet ge wat aan dc chifs van Europa mankeert?
S.s. W at zou er hun mnnkceren?
Domien. Religie en anders nieteon koning, of een huisvader zonder
religie is een boer zonder land en een kreupele zonder krukken. En daarbjj
komt het dat Europa zoo maljonnig zit; d'eeilijkhtid gaat wig, er is gerne
andere wet als 't geweld... We zullen daar later dieper ingaan, Sis- jongen
en doen zien hoe veel kwaad de grootcn van Euroga doen met de zakken <]0l^
ezel te doen dragen... Nu moet ik gaandag Sis.
Sn. Dag, Domien.
RAAD EENER MOEDER.
Gij wilt mijn kind, van uwe moeder scheiden.
Voor al de pracht die men in de steden ziet
Laat 11 door die bcgoogliug niet verleiden,
Veracht den raad van uwe moeder niet;
Blijf in lu t dorp, blijf bij al 'degenen
Door wie gij als een zuster wordt bemind;
Later misschien zoudt g'uw dwaasheid beweonen
Want God altijd straft een ondankbaar kind.
Later enz
Weet gij, mijn kind. wat w in de stad moot vreezen;
Hoeveel gevaar eu onheil u daar wacht?