©csdjicöcnis rcucr iltocbcr. kerel was 'Ie zoon van den weerd, die des nachts, Iepen alle verwachting bedronken van ue kermis gekomen was, en om zijne ouders niet ie moeten wékken, door de venster was binnen gekropen. Daar onze reiziger zijnen nachlelijkeh bezoeker oenen zoo gezonden slaap hoorde slapen, begon lnj min beangst te zijn en besloot dus ook eenige rust i.i zijnen hoek achter hei bed te nemen, doch hij kou niet slapen. Eeiic halve uur daarna boorde hij de deur van zijne kamer open gaan. De Weerd trad binneo, een groot mes in de hand houdende, sprong gezwind naar het bed, en stak schielijk hel iuos in de horst van dengeue die er mlag. De vermoordde werd spoedig met de lakens en hel matras omwonden, weg gedragen in deze bewerking werd de Weerd door zijne viouw geholpen. Geduiende deze schrikkelijke euveldaad, die daar in liet duister plaats had, wilde onze reiziger wel twintigmaal schreeuwen en roepen, maar de schrik had hem als verstomd bij was nog dieper in zijnen hoek gekropen. De vrouw van dcu weerd nam ook den reiszak van den viecmdoling mede; gelukkiglijk liet zij zijne kleedcrcn hangen. Nu was alles wederom heel stil. De reiziger hoorde niets meer. Hij maakte spoedig de deur vast, trok zijue klecren aan en vlugtte uit den huize langs het zeilde venster waardoor de zoon van den weerd was binnen gekomen, zich bedienende van dc leeder waarvan deze zich bediend had. ilij kwam welhaast in het dorp van waar hij zich naar de naastgelegene stad begaf Middelerwijl hadden de weerd en zijne vrouw liet lijk in eenen hoek van hel hof begraven, do bloedplekken uilgewassehen en alle spoor der mis daad dneu verdwijnen. Zij waren volkomen gerust, denkende dal niemand dien vremdeling in hun huis had zien komen, dat niemand hem kende, dat niemand de gedachte zoude hebben hem daar te komen bezoeken. Maar eenige uren daarna kwem de politie mei soldaten zij omringden hel huis, namen den herbergier gevanguu en bescbuldigdden hem, van moord en diefte. Hij en zijne vrouw loochenen alles. Maar dc politie zoekt, zij viual voetstappen in den hof alsook versch omgespitte aarde welhaast ontdekt men een lijk. Tol dan toe was de weerd stoutmoedig bij zijne afloochening gebleven maar eensklaps ging hem een schrikkelijk licht op: lly heeft zijnen zoon sedert gisteren niet gezien. Wat is van hem geworden? Het is misschien zijn zoon dien hij in de duisternis ver moord heeft in plaats van den reiziger, want wie zou hern verraden heb ben? Met ijselijkc woede cn wanhoop springt hij op, loopt de soldaten omver, ijlt naar den hof en daar... daar erkent hij hel bloedige lijk van zijnen zoon van zijnen zoon voor wien bij eene euveldaad wilde bedrij ven en die er zelf het slagtoffer van werd, en nevens zijnen zoon ziet hij den man dien hij meende vermoord te hebben on die hem ontsnapt was. Op een oogenblik begrijpt hij thans de gebeurtenis van dien nachthij be zwijmt terwijl hij roept: Val mij nu, mijn zoon is dood; aan hot overige is mij weinig gelegen. In tegenwoordigheid van zulke overtuigende bewijzen, was het »edin» niet langde weerd en zijne vrouw werden tot eene schrikkelijke dood ver oordeeld die zij ook welhaast oudergingen. Welke bemerkingen vloeijcn uil deze geschiedenis voort De overdaad van den zoon door eene zoo wrtede. zoo haastige dood gestralt die hem niet toeliet zich met God te verzoenenDe misdaad van den vader op zoo eene onverwaohlle wijze ontdekt en eindelijk de gevol gen en dn straf van de begeerlijkheid Zoo zien wij dikwijls dal door eene regtveerdige toelating van God hel kwaad eens vroeg of laat aan den dag komtGod straft het in het andere leven, indien het hier niet uitgeboet is en bijna nooit laat hij hel hier op de wereld ongestraft. NAAR HET DEENSCII. O! wat zou ik niet gev.en om bij mijn kind te zijn zei- de de weenende moeder. En terwijl zij steeds vooitging mét wee- nen, vielen hare pogen in den algroud-Van het meer en verander den in twee kostbare paarlon. Toen hief het meer haar omhoog en dreef haar op zijne golven als op een schommel naar den tegenpyerliggenden oever.' waar een wonderbaar gebouw stond van verscheidene mijlen lengte. Niemand wist te zeggen of het een met bosschen overdekte berg vol spelonken, ot wel dat het door menschenhanden gemaakt was. Maar de arme moeder kon niet zien, want zij bad hare oo°en in het meer uitgeweend. Waar zal ik den Dood vinden, die mijn kindje heeft mee genomen? vroeg zij. Hij is hier nog niet aangekomen,» zeide een oude vrouw met grijze haren, die daar rondwandelde en bezig was de broei kast van den Dood te begieten. Maar zeg mrj toch, hoe hebt gij den weg hierheen gevonden en wie beeft u geholpen? God heeft mij geholpen, hernam zij. Ilij is barmhar tig; zoudt gij ook niet barmhartig willen zijn? Waar zal ik mijn kindje terugvinden? Ik ken het kind niet, zeide oude vrouw, en gij zijt blind. Dezen nacht is er menige bloem verwelkt en de Dood zal weldra komen om ze over te planten. Gij weet zeker reeds, dat elk menscli een levensboom of levensbloei» heeft, juist zooals over hem beschikt is. Zij zien er uit als andere planten maar zij heb ben harten, die kloppen. De harten van kinderen kloppen ook. Hierdoor zult gij misschien in staat zijn uw kind te herkennen! Maar wat zult gij mij geven, als ik u zeg, wat gij nog meer moet doen?» Ik heb niets te geven, zei de bedroefde moeder, maar ik zou voor u naar het uiteinde der wereld willen Ioopen. Gij kunt daar niets voor mij uitrichten, hernam de eude vrouw, maar gtj kunt mij uwe lange zwarte haren geven. Gii weet zelve wel, dat ze schoon zijn,en zij bekoren mij zeer. Gij kunt ze tegen nnjne witte haren inruilen, dan hebt gij er toch iets voor in de plaats. Is dat al wat gij vraagt? zeide zij. Dat zal ik u met genoegen geven. Kn zij stond hare schoone haren af en kreeg daarvoor de witte lokken der oude vrouw in de plaats. Daarop begaven zij zich in de uitgestrekte broeikast van den Dood, waar bloemen en hoo rnen 111 eene wonderbare weelde door elkander opgroeiden: bloeiende hyacintlieii onder glazen stolpen, en pinksterbloemen als krachtige hoornen. Daar groeiden waterplanten, waarvan eenige er zoo frisch, andere er lijdend uitzagenom deze laatsten slingerden zich waterslangen, en zwarte krabben hadden zich aan hare stelen vastgeklemd. Daar stonden statige palmboomen, eiken en platanen, waaronder, tijm en peterselie bloeiden. Elk dezer boo men en bloemen droeg een naam; elk slelde een'men- sclielijk leven voor en behoorde aan menscheii, die no" leefden, eenigen in China, anderen in Groenland, en voorts in a?Ie deelen der wereld. Sommige groote hoornen waren in kleine potten geplant, zoo dal zij krampachtig naar ruimte snakten en op het punt schenen van den pot uiteen te doen barsten terwijl men daarenboven op een weligen grond een aantal kleine en teedere bloemen zag die geheel met mos omgeven waren en met de grootste zorg opge kweekt werden. De bedroefde moeder boog zich over de kleine plantjes en hoorde in elk.hunner een mcnschelijk hart slaan; zij herkende ook onder millioencn andere de hartkloppingen van haar ei "en kind. s Dit is het, riep zij uit, terwijl zij haar hand uitstak naar eene kleine krokusbloem, die het hoofd kwijnend hangen liet. Raak die bloem niet aan! riep de oude vrouw, maar kom hier staancn als de Dood dien ik elk oo^eu'blik ver wacht komt, zorg dan dal hij deze plant niet uitroeit, maar bedreig hem dat, indien hij haar uitrukt, dit dan ook het lot van al de overige bloemen zijn zal. Hiermede zult gij hem schrik aan jagen, want hij moet aan God voor elke bloem' rekenschap afleg gen. Geen enkele kan er worden uitgeroeid, tenzij hij daartoe bevel gekregen heelt. Eensklaps stroomde er een ijskonde tocht door de broeikast waardoor de blinde moeder voelde, dat de Dood was aangeko men. Hoe hebt gij den weg hierheen kunnen vinden9 vroe" hij. En hoe is het mogelijk, uat gij hier nog eerder zijt dan ik?» Ik ben eene moeder, antwoordde zij. En de Dood sierkte zijne banden óver de teedere kleine bloem uit; maar zij beschermde de bloem met hare beide handen en hield ze tevens met eene wanhopige inspanning vast, opdat' liii geen enkel blaadje zou kunnen aanraken. Toen blies de Dood over bare handen, en zij voelde zijn adem, die killer was dan do ijskoude wind, en hare handen zonken machteloos neder. Gij kunt logen mij niet kampen, zei de Dood. Maar een barmhartig God kan zulks wel, zeide zij. Ik volvoer slechts Zijn wil. hernam de Do«d. Ik beti zijn tuinier. Ik neem at zijne bloemen en boomen op en plant ze over in de tuinen van het Paradijs, in een onbekend land. Hoe ze daar bloeien en waarop die tuin gelijkt, mag ik u nioi vertellen Geef mij mijn kind terng! gilde de weenende moeder op smeekenden toon. Daarop nam zij twee schoone bloemen tus- schen beide handen en riep den Dood toe lk zal al uwe bloe men uitrukken, want ik ben tot de uiterste wanhoop gebracht! Raak ze niet aan,zei de Dood. Gij zijl ongelukkig zegt ge; en zoudt ge nu eene andere moeder even ongelukkig willen maken als gij zijt Vervólg nadien. Ilcrseueit bloot. Een Jong dnitsdi edelman werd in de laatste belegering van Parijs, door een bugel aan het hoofd gekwetst. De wondboeler, die bet eerste verband deed zegde dat de wond gevaarlijk was, en dat men de hersenen bloot li"gen zag' Eizegde den gekwetsten dadelijk, neem er locb wat uit, om aan mijnen va der: te zendenwant hij lieefl mij altijd verweten, dat ik geeue hersenen had "'k Heb daar nog een schoon vet kieken ongerauffeld, - zei een kale beslag maker bij zijne makkers komende. "t Is klaar te zien. - werd kern "«ant- woofd depluimen liai.gen nog un rarfcM», - lij loogde rsisclu, papplekkjn.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1874 | | pagina 3