Vindt haast de grc Eenige voorbeelden tot bevestiging van de gevaren die de jonge Workman bedreigen door zijne ontluikende en eerstkomende driften (1). De feiten zijn daar, en zij spreken luider en duidelijker dan alle andere bewijzen. Alle priesters die zich met de jeugd en in liet bijzonder met de jeugd uit de werkende klas bezighouden, on dervinden dagelijks de levens treurige en troostende waarheid van hetgenc ik daar even gezegd heb over de wezenlijkheid der gevaren en over de krachtdadigheid der middelen. Om alleen van mijne persoonlijke ondervinding te spreken want sedert vijf en twintig jaren heb ik het geluk, en dagelijks schijnt het mij zoeter, van met jongelingen en jeugdige leergasten om te gaan, God alleen weet welke smarten, en ook welke vreugden dat kleine volkje niet heeft opgehouden mij te doen smaken. Eerst de smarten de doornen toch komen voor de rozen. Een dier anno knapen, de goedheid zelve, met een hart van goud, was uitstekend braaf gebleven tot dat hij als leergast kwam op eenc boekdrukkerij. Daar helaas! was hij weldra medegesleept. Diep bedorven gasten en eerlooze werklieden namen, gelijk zij het noemden Zijne opvoeding op zich en toen hij eenige maanden later bij mij terugkwam, bad het kwaad reeds diepe wortelen in zijn gemoed gescholen. Ik trok hem mij aan zooveel ik kon, en weldra begon hij aan mijne zorgen en mijne vaderlijke leederheid te beantwoorden. Eene zichtbare beterschap bekroon-- de mijne pogingen. Doch helaas de dagelijksche kwade invloed zijner gezellen, de eerlooze samenspraken en de oneerbare liedjes welke hij op zijnen winkel hoorde, de voorbeelden aldaar door allen of schier allen hem gegeven, deden hem weldra hervallen, en hij dorst niet meer hij mij komen bezoeken. Twee jaren verliepen Ik weet niet of hij mij vergat, doch ik, ik vergat hem met. De verloren zoön dacht ongetwijfeld heel weinig aan zijnen vader, terwijl hij zich overgaf aan de schande lijkheden, welke hem in de diepste ellenden deden vervallen doch de arme vader hield niet op aan zijn kind te denken, zijn ongeluk te betreuren en zijn terugkeer af te wachten. Op een zekeren dag, terwijl ik in den biechtstoel zat, kwam er een jongeling tot mij. Daar ik zijne slem niet erkende, vroeg ik hem Wie zijt gij, mijn kind? Keil ik u reeds Maar,.hoe, mijn vader, gij erkent mij niet? Ik ben die en die. ls 't moge lijk zijï gij hel, mijn arme jongen Maar wat is er locli geduren de den langen tijd, dat ik u niet gezien heb, van u geworden Doch, daar hij mij niet antwoordde en ik hoorde dat hij ween de, hernam ik Wat is er mijn jongen Wat is er zoo ant woordde hij snikkend wat er is? helaas, het is gedaan met mij, ik ben verlorenHoe, gedaan met u op uw leeftijd Ja, mijn leven is verwoest. Ik heb daar even den geneesheer gespro ken hij heeft mij verklaard, dal mijne borsl aangetast is ten ge volge mijner kwade gewoonten dat er geen geneesmiddelen meer zijn, en dat het hoogstens, nog eenige maanden kan duren. Ik ben wanhopig. Mijn vader, heb medelijden met mij,zoo zuchtte de arme jongeling, en geef mij om Gods wil ocnigen troost. Ik deed wat ik kon vervolgens hoorde ik zijne biecht ea gaf hem de vergiffenis zijner zonden toen bij mij verliet, was hij in vrede met God, gerust, kalm en gelaten. Maar de verwoestingen, door dé zonde aangericht, hadden zijn lichaanf ondermijnd en uit geput. Eene brandende koorts verslond dagelijks meer en meer zijne laatste krachten. Gedurende de vier of vijf maanden dal hij nog leefde, bracht ik hem dikwijs de Heilige Communie, do goede, zuiveivnde, heiligende Communie die de ziel vernieuwt, die een grooteu zondaar veranderen kan in een vurigen dienaar Gods, die de smetten des gewetens wegwischt en de ziel omkleedt met het onbevlekte en blanke kleed van Gods genade en van Jezus vriend schap. Na verzoend te zijn met zijnen God stierf de arme jongeling, als slachtoffer der wellust, op den leeftijd van zestien jaren. Toen ik, weinige dagen voor zijnen dood hem zijne vroegere zonden herinnerde,teneinde door die droeve herinnering hem aante moe digen tot het nederig en geduldig verdragen van zijn bjden, zeide hij met eene onzeggelijke uitdrukking van walging o mijn vader, welke afschuwelijkheden En te moeten denken dat ik, ik. het kind van den goeden God, dat alles gedaan heb, ach, 't is vrecselijk Ik kan u niet zeggen hoe zeer ik die schan delijkheden verfoei De wellust verslindt meer slachtoffers dan de oorlog, 'tlseenige maanden geleden, dat een andere leerjongen, die op het schoen maken was, en aan wien ik juist datgene voor oogeu hield,waar over k thans u, mijn jeugdige vriend, onderhoud', mij met vurig heid antwoordde: 't is onnoodig, mijn vader, mij dit op het hart te drukken; want behalve dat ik den goeden God niet wil belce- digen, wil ik ook niet leven als een vuilaard en evenmin mij ziek id en heeft het slecht. maken. Ik heb een broeder gehad, die van die ellendige dingen gestorvei. is, en niet langer geleden dan gisteren ben ik niet vader op de begrafenis geweest van een jongen van veertien en een halfjaar, die, volgens het zeggen van den geneesheer, zich door de wellust vermoord heeft. \rij kan men, althans wat de steden betreft, zeggen op hon derd jongelingen, die in den bloei der jaren sterven, zijn er stel lig twintig of vijlen twinlig die, min of meer rechtstreeks vallen als slachtoffers van zekere kwade gewoonten. Zij gieten de olie druppel op druppel uit de lamp, de wiek begint te rooken en de lamp gaat uit bij gebrek aan olie. Wordt het leven niet heel enCal uitgcblusclit, sterft men niet dan bereidt men zich toch een treurig en ellendig leven. Merk wel op, mijn jongen, dat ik hier niet wil spreken van de ziel en van liet geweten neen, ik spreek alleen van het lichaam, van de gezondheid, van het geluk in dit leven. Dewijl gij uw leven üoorbrengt met biecht hooren en met jeugdige knapen en jonge lingen te leiden, zoo sprak mij onlangs een beroemd geneesheer, bia ik u, dring er toch bij hen op aan, dai zij zich zeiven, huil eigen lichaam, eerbiedigen. Ik spreek u thans niet als christen, maar alleen als doctor. Aanhoudend hen ik er getuige van dat gansche huisgezinnen wegkwijnen, dat mannen in de kracht des levens door niets beteekcnoiide heerschende ziekten worden weg gerukt als dorre bladeren door den wind dat arme kleine kin deren, door klieren en bloedsgebrek uitgeput, sterven, voordat zij den volwassen leeftijd bereiken Van waar dat alles? Van de wellust, van de kwade gewoonten, die hel lichaam uitputten en ontzenuwen, die het bloed verhitten, de hersenen en het zenuw gestel schokken, eene eerlooze toekomst en een vroeglijdigen dood voorbereiden. Ja, in waarheid eene eerlooze toekomst. Ik heb een ongeluk kige gekend, die sedert zijn dertiende of veertiende jaar niet meer gegroeid was bij was de stompzinnigheid zelve zijne oogen waren dof en glansloos; zijn aangezicht terugstootend; zijne haren waren grooteudeels uitgevallen zijn adem was onverdra- gelijk. Arme, ellendige slaaf der wellust Ik keu een anderen jongeling hij leeft nog en is een nagel aan de doodkist van zijnen vaderen zijne moeder eerst was hij de vreugde zijner ouders en de trois der Eerwaarde Broeders, op wier school hij de hoogste vorderingen gemaakt had. Doch helaas zijn zoo helder verstand en al zijne zooveel belovende goede gesteltenissen zijn verdwenen, zijn vernietigd onder de herhaalde slagen der niet door hem bestreden driften. En nu, nu is hij ondeugend, bedorven, onzeggèlijk, onuitstaanbaar. Integendeel, boe vele edele en schoone zielen vindt men onder de jongelingen, die de wet Gods behartigen en die, omdat zij de ziel boven hot lichaam, den ruiter hoven het paard waardeeren, zich weien te vrijwaren van de ondeugd of edelmoedig zich er van weten te ontdoen en los te scheuren. Ik ken jongelingen, jeugdige leergasten en jonge werklieden van veertien, zestien, achttien jaren, die te midden van het be derf onzer groote sleden ongedeerd blijven gelijk de drie jonge Hebreeuwen in den gloeioven van Babylon, en die weken en maanden, ja, jaren dooi brengen, zorder een enkele zware zonde te bedrijven. Ik ken er, en ik ken er velen, die, dank hunne ,ve- kelijksche ol veertiendaagsche communie en dank ccuigc dood eenvoudige oefeningen van godsvrucht, aan alle zoowel inwen dige als uitwendige bekoringen er. aanlokselen weeistand bieden en droogvoets, gelijk weleer lief uilverkoren voik Gods, de Roode Zee doorgaan. Dal is een wonder van Gods genade, maar Onze Lieve Deer vernieuwt elk oogenlblik dat wonder ten gunste zijner^ getrouwe dienaren. Neem er de proef van, mijn beste jongeling. Wat zoovele an deren gedaan hebben en nog doen, waaróm zoudt ook gij dat niet kunnen Zij hebben driften te bekampen even als gijeven als gij hebben zij tegen alle soort van mocielijkhede* te strijden. Zij zijn braaf wees dat ook. Niets kan hun den moed doen verliezen, want zijstellen hun vertrouwen op de barmhartigheid van hunnen God; zij wenden zich tot zijne priesters, tot zijne Sacramenten, tot zijne Heilige Moeder: doe gelijk zij doen en gij zult onover winnelijk wezen. O hoe schoon is de kuischheid in de jaren der jeugd, in de jongelingsjaren 'Zij is eene eerlijke en zilverblanke lelie, groeiend te midden der doornen. De doornen zijn dc gevaren waarover ik u heb gesproken en waarover ik u nog te spreken heb. (1) Getrokken uit liet boekje: de jonge Werkman, Wenken en raadgevingen, door Mgr de Segur, uit hot franseli vertaald door C. Scholten,R. K. P. Gent, Steendam, 17. Ouders, die ongerust zijt voor uwe kinderen, omdat er toch zoo velen in de werkhuizen bedorven geraken, keopt dit onschatbaar boeltje 't is een echte dondorsclierm.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1875 | | pagina 3