8 - ss ais gy niets goéds ën hebt gédaan Reis naar Lourdes. Optocht naar de basiliek. Sermoon. Fakkelprocessie. Na zijn sermoen kondigde de Pater aan dat de Grot voor de Pelgrims ging opengesteld worden cn dat vanavond, ten hall' acht ure, de lakkelproeessie zou geschieden. Langzamerhand gingen de meeste Belgen de kerk uit, naar de Grot; eenigen bleven bidden of gingen de kerk bezichtigen. Wij zullen dat morgen, op 't gemak, doen; krijgen wij ooit gedaan, metal die schoonheden? 't is goud en zilver, van boven tot bene den zie eens, rond de kerk, boven de hooge pilaren, staan de woorden der II. Maagd, in letters wel 'nen meter hoog en ge vormd van gouden en zilveren harten. Neen, geen koningspaleis is zoo prachtig; aan de twee laatste outaarszijn de muren bedekt met witten marmeren, waarop in gulden letters 'l kort begrijp der geschiedenis van Lourdes. Och, dat is schoon! en over eenige jaren was hier niets dan eene naakte wilde rots. Wc zijn buiten; onder die kerk is nog eene kerk, in de rots gekapt; wij zien dat later.... Nu, al biddende naar de Grot; 't is vier ure eu de milde zonnestralen weerkaatsen zoo liefelijk over de groene weiden in 't zilverblanke water der Gave; geen wolks ken in den hemel; 't is een rein azuur, het deksel van 't rijk dei- eeuwige tevredenheid. En daar, aan de rots, wemelde 't volk dooreen, in de plechtige stilte der ehristene bedevaarten, het natte oog gericht naar het 'beeld, dat ons de Moeder Gods herinnert, naar't Mariabeeld, waarvan dichter Schaapman zingt; Maria, beeld der reinste min Hoe koestrend, hoe verwarmend straalt ge, Den irioegetobden boe/.cin in Met wat oncind'ge liefde daalt ge Van uw verheven zetel af. Bij 't kroost der zonde, 'l kroost der straf! Hoe roemt ge U bij den Albehoeder. Terwijl ge 'l lied der Eng'Ien zingt, De diadeem uw hoofd omringt, Als onze-voorspraak, onze Moeder. Er is geen plaats op de banken; knielen wij op den grond; doze plaats is heilig; 'tis hier goed om zijnmen ademt hier godsvrucht, kalmte, zielsvrede; 'l is als een nieuw leven in d'aders gegoten.... Doen wij nogmaals onze intentiën aan de Onbevlekte Maagd.... bij Haar mag iedereen zijnen nood klagen Maar, ziet nu eens! daar in de Grot zit een kreupel juffertje, met hare moeder; zij bidden den Rozenkrans; ei.... er spreekt daar iemand....'t is onze vriend, de Waal, die aan'f volk rond de Grot vraagt of dat zij al te samen een Rozenhoedje voor dit arm gebrekkelijk kind willen bidden.... Wel zeker, vliegens, met veel plezier; wij kennen dit mensch wel niet van naam of taal, maar ze maakt deel van de gemeenschap der heiligenze lijdt; en dal is genoeg. En de Waal wekt het kind op om een groot betrouwen op Maria tc hebben Z'heeft er zoovelen genezeneen teeken is Haar ge noeg en wij beginnen al te samen te biddenouderlusschen is 't een gedurig over- en weer gaan naar de Bron, naar de Grot, om keersen tc ontsteken, om paternosters enz. te doen raken; doch, alles gaat zoo zacht dat gecne stooriug te merken is. Zou 'I kind genezen? Wié weel het? Zekerlijk, God laat maar mirakelen toe, als.'t hij noodig oordeelt; er waren mirakelen noodig om de Kerk te stichten ze zijn er geweest; de Mission- nariss'en hadden mirakelen noodig om d'heidenen te overtuigen, en ze zijn er geweest; Frauciscus Xaveriusheeft dooden verwekt, stommen doen spreken, lammen doen gaan; de natuur gehoor zaamde; er waren mirakelen noodig om Lourdes te stichten, en ze zijn er geweest, talrijk, klaarblijkend, ontegensprekelijk.... Maar. 't grootste einde van al die zaken is toch altijd de bekeei-in1* der zondaars.... O Moeder Gods, ik vraag U ook genezingen voor 't lichaam, maar bijzonderlijk de genezing onzer zielen, opdat wij goede christenen wezen en blijven,'zonder üödgrhoed óf baatzucht, zonder koppigheid maar ook zonder vrees...... De Rozenkrans is geëindigd en 't kreupel kind gaat de rots kussen zij weent, 'l zijn geen bittere tranen, neen! als onze Moeder niet geneest, dan giet ze toch balsem op de woudenEi, zijn 't onze vrien den niet die wij daar op die bank zien zitten? ze doen een kruis gebed, op vlaamsche wijze't is een edei karakter, die de trefte- iijke gewoonten van zijn Vaderland niet verloochentDe Vlaming is openhartig, rond in zijne godsvruchtvan zijn ouders heelt hij 't gebruik geleerd van,"darmen uitgestrekt, den gekruis- t'cn God na te volgen, en dat doet de Vlaming na! en dat is eer vol dat is verdienstrijkdat is^en krachtig gebed Nu was de tijd gekomen van te vertrekken'; 5 ure, ten half zes was de diner in 't hotel, rechtover ons logement; de maag toch ook voldaan wordende Vlaamsche vrienden hebben ons I gezienze staan op, drinken ook nog eens van 't wonderbare water 1 en wij verwijderen ons in stilte van de rots. Schoon, niet waar? Zwijg, 't is onbeschrijfelijk En ge voelt daar iets,- dat ge met geen woorden kunt uit spreken 't Is een heilige plaats! Zouden wij verder naar Betharam gaan? 't Is hier toch zoo wel Willen wij hier le Lourdes blijven Ja, willen wij te Lourdes blijven? Och, ja; waarom elders loopen? onze tijd is zoo kort. 't Was ook mijn gedacht. Eng'hebteen logement gevonden? bij brave burgersmenseheneen kamer, en als we willen, bereiden z'ons eten. Dat w'eens in d'onderaardschckerk gingen? Ja, gelijk ge wilt. In 't portaal dier kerk slaat een steencn beeld van 0. L. Vrouw; dan zijn langs weêrskanten twee gangen waar biechtstoelen staan, waar ex-voto's, standaards hangen, dan komt men in de kerk, maar drie of vier meters hoog en met kleine, dunne ardui nen pilaren gesteund; eene aangename koelte; een plechtig half donker, en in 't verdiep zeven marmeren outaarkes, die ge bijna niet ziet van d'eeuwige ex-volo's. Die onderaardsche kerk geelt u een gedacht van de catacomben der eerste christenen. Wij zullen er morgen nog weèrkeeren. Laat ons nu slillekes aan naar de stad gaand'opene rijtuigen vliegen u in menigte voorbij; en 't volk uit de winkelkes doet zijnen oogst op; er liggen daar waarachtig mooie dingen, die uwe' hand naar den zak trekken; prenten van alle soorten, medailjeiï zonder getal; prachtvoorwerpen, fijn in goud, zilver of metaal gedreven, als inktkokerijes, wijwatervatjes, enz. enz. met een beeld in nacre van O. L. V. van Lourdes. Ge zoudt er uren en uren op kijken.... En verder zijn 't magazijnen de nijverheid der groote steden heeft zich naar Lourdes verplaatst en er groote barakken doen timmeren; derhalve, naast't nederig kraamken vindt gij 't groot magazijn, opgepropt van goed. Wij gaan voort zonder koopen, cn nu want 't wordt tijd'recht naar 't hotel.- Kunnen wij dineer en, Madam? Ja, Mijnheer. En de prijs, a. u. b. Drie franken. Kom, we zullen vandaag maar eens den groOten uithangen, zijn we plat gereneweerd, in Gods naam; de beurs zal verlicht zijn, maar de maag verrijkt. Laat ze sparen die hun huis vol kin deren hebben; we zullen toch niets meedragen, 't is een slecht land waar 't nooit kennis is. Rap! ons aan tafel- gezet, cn met volle betrouwen op de Lourd- sche keuken, 't Was een talel gelijk vooreen poldersche boeren bruiloft; wel twee roeien lang eu zoo breed dat ge malkaar moeie- lijk overeen kost zien. Dat is toch te grot! zal menigeen zeggen. Ja, 't is grof; maar ge moet dat wel verstaan, "t is figuré gezegd, om van de breedte der tafel een goed gedacht te geven. Laat mij nu voortgaan mei de tafel uit te leggen: er ston den bloemen op: schoon voorgedaan is immers halt'verkochtwij zagen ook bokals met wijn en vernamen dat dit nat er ad libitum mag gedronken worden;, dat verandert de kwestie; hier, in ons land, geeft ge soms twee franken voor 'ne lekkeren diner, maar ze snullen u in den wijn. De dampende soep werd opgebracht en daarna, wel vier, vijl', zes polies, juist geen vleeseh ge!ijk in ons land, maar toch: honger maakt rauw boenen zoet, cn "t was wel gereedgemaakt; a lleenel ijk zou'k't vleeseh walmeer in zijn jeugd gelaten hebben en de leguemen wat minder gezout en gepeperd anders heb ik daar nieuiendallc op le zeggener was eten genoeg voor nog. twintig man 't kwam op tijd 't volk- was gezellig; gespraukzaam, eenige muzikanten kwamen op do' guitar spelen, en we leidden daar feestelijk gelijk in 't huishouden' van Adam, als hun oudste kind zijn eersto Communie deed. 't En was geen klein bier, 'k mag 't zeggen.... Ze brachten nog altijd schotels en pannen op, als de meeste Pelgrims rechtstonden, ba den en vertrokken om in de fakkelprocessie niet te laat te komen. Wij ook dronken nog eens, dankten, betaalden, en spoedden- ons, zooveel mogelijk, 't stad uil, naar de Grot. Ja! ze stonden daar al, de vrouwen en kinderen, hun armen vol waslichten; rap volk,- om hun kcsijen te winnen; rap volk Monsieur,- achetez-moi un cierge.' s'il vow plait monsieur, pour hi procession flambeaux, d dowse sousl dan sprong er een ander voren: Void, monsieur, ijueL beaux eiertjesl dix sous, monsieur: En zoo kwamen er drij, vier malkaar do konkurrentie doen; als

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1875 | | pagina 3