De Geuzen in ons Land.
vav
Veel op de
Historisch verhaal uit de 16° eeuw.
1. Zwarte wolken.
Pasclicn viol in 't Jaar 1570 op den dertienden der maand April.
Nooit was de groote Christenc Feestdag in de stad Aalst op zulke onge
wone en roerende wijze gevierd geweest. Van in den vroegen morgend
waren de outaars niet leeg geweest, van Priesters die er 't H. Misoffer
opdroegen.
In d'Hoogmis was 't de Prelaat van Ninove, Petrus-Aloijsius, die
plechtig oiiicieerde, bijgestaan door voorname Geestelijken, terwijl de
gestoelten aan de Sakristij de Priesters niet konden bevatten.
De St. Martinuskerk lmd haar prachtgewaad aangetrokken de tal
rijke beelden aan de koorpilaren waren met licht omgeven, het koog-
outaar blonk van goud on zilver in 't koor zaten do negen Schepenen
der stad, aan 't hoofd der Aalstersche Poorters, die met hunne vrouw en
kinderen de Verrijzenis dos Hesren kwamen vieren al de stoeien en
banken waren volzet.
Het blijde Alleluia weerklonk tegon de hoogc kerkgewelven en aller
hoofden bukten zieh om den zogen te ontvangen vooraleer de kerk te
verlaten.
Zalige feestdag! zoo ging het op de kerkhofbaan (1). Vans-
gelijken, Steven wat mag er te doen zijn dat de Prior van Ninove
d'Hoogmis deed? En die talrijke Priesters'k Hob er wel vijftig
geteld. Hebt gij gezien, Pieter, hoe droef onzen boer Deken eruit zag?
-""Ik heb iets anders bemerkt; d'oogon van den Prior schoten vol tranen
als hij zich omkeerde voor de Benediktie. Is 't waar, hebben de Geu
zen Oudenaarde geplonderd?Pieter, Pieter, dan zouden zij wel-naar
Aalst kunnen afzakken; God bewaro ons van dio schelmen? Daar
komt Schepene Van Raffelgem. Zaligen Hoogdag heer Sehepene.
Vansgelijken, Pieter. De Schepenenbank is gisteren avond vergaard,
zoo wij gehoord bobben. Ja, er waren gewichtige tijdingen gekomen.
De Geuzen hebben Antwerpen geplonderdde Prins van Oranje is
met Duitsche hulptroepen in 't land gekomen't ziet er zwart uit,
vriend. Ze zullen toch ons Aalst verdedigen? Totterdood. Zien
wij u dezen avond op do Markt, in 't Gulden Hooed
'k Peis van ja, goeden dag.
Wel, Siska toch, wat zullen wij nog hooren en zienging het in
andere groepen. Ze zeggen dat do Geuzen op Aalst afkomen, -Heero
der heerenarme Priestersarme Christene menschen Ge weet
wat zo d'ander weck t' Oudenaarde uitgesteken hebben Al de kerken
geplonderd en de Priesters in 't water gesmeten En in 't Noorden
gaat het nog erger, SiskaMie Van Dyek heuren man heeft het van den
Greltier hooren zeggen. Wat zijn de menschen toch van zin worden
ze zot? Ze sparen zelfs de dooden niet meer te Dendermonde hebben
ze de lijken ontgraafd en onteerd. Neen, neen, 'k en zie daar geen
goed teeken in, dat al die vreemde Geestelijken in ons stad komen
't Gevaar moet grooter zijn dan men denkt. God weet of d'abdij van
Ninove niet reeds in brand staat, zou de Prior hier anders komen
d'Hoogmis doen?
Koopmans uit Mechelen zeiden gisteren op de markt dat de zoon
uit den Blenden Ezel bij de kerkroovers is te zien geweest. Die
Zander is al zijn leven 'ne wildvang geweest't Is jammer voor zijn
brave oudersEn voor Nastasie Van Dy kens ge weet dat z'op trou
wen stonden. Daar mag nu een kruisken op gemaakt worden want,
wie zou 'ne Geus, 'ne Kerkdief willen P Zwijg, Steven zijn vader
komt daar....
Dusdanig waren de gesprekken der vrome Aalstenaars, verschrikt
door de slechte tijdingen die uit de Nederlandscho Provinciën toekwa
men. Maar is die schrik niet overdreven De Lezer gelieve ons in de
Dekenij te volgenhij zal er beter ingelichte en beradene Personen
vinden.
Wij vinden daar den opperschepen (2) Cornelis Cabeljau, in ernstig
gesprek met het hoofd der Geestelijkheid.
De toestand der katholieke Nederlanden is benauwend, sprak de
lieer Opperschepen langs den zeekant is de heer Van Lumen met zijne
Watergeuzen, van de fransche grenzen komt graaf van Nassauw me t
Zijn legerbende, uit 't Leuvenscli komt graaf De Berg op, en 't binnen,
land wordt door den Prins van Oranje bestormd ge moet met mij be
kennen, heer Deken, dat wij ons nooit in zulken moeielijken toestand
hebben bevonden.
Dit lijdt geen twijfel, heer Opperschepen't zijn dagen van strijd
en van beproeving.
En ondortusschen blijft don Requesens (3) het beleg van Leiden
voortzetten en laat de Zuider-Provinciën aan den moedwil der oproer
lingen over.
Gij zegdet dus daareven, heer Opperschepen
Dat de Schepenenbank gister avond bij dringendheid samengeroepen
licht op de praat.
word om eene beslissing te nemen over den dagvaarding ons door de11 I
Prins van Oranje gedaan, om de Spaansche bezetting weg te jagen, en I
hem als Gouverneur der Nederlanden te herkennen.
Do bezetting wegjagen, dat er niets anders onder schuilde, heer
Opperschepen, w'hebben sedert lang gezien dat de Geuzen do vrijheid in
den mond, maar de goddeloosste plonderzucht in 't hart dragen.
Zoo or binnen do vijf dngon geen voldoende antwoordt is, schrijft
men, zal Aalst bestormd worden en ter plondering overgeleverd.
En zal hetzeltde niet geschieden vroeg de eerweerde Deken, ais
wij vrijwillig de stad aan de doodsvijanden van ons A'aderland overleven?
Zullen wij de schande beleven van zonder tegenweer, onze duurbare
stad, al wat wij beminnen, in die geuzonhanden te hebben gelaten Voor
mij is 't niet dat ik sproke, heer Opperschepen, lang zal mijn balling
schap niet meer duren, en 'kzou liever, met mijne medebroeders, in lijf
en bloed, lijden, dan getuige te zijn van de verdrukking onzer godsdien
stige vrijheden. Maar, met de Geuzen zie ik de verwoesting; de verlei-
ding komen ik zie onze prachtige St. Martenskork, beladen met de
geschenken van verscheide geslachten, ik zie ze gansch verwoestik
zie de Godgewijde maagden uit hun verblijf gesleurd en mishandeld, ik
zie de jonkheid ten prooi van bederf en logen.
Wees bedaard, eerwaarde heer, sprak de Opperdeken, en luistert
verderna in kalmte het voor en tegen gewogen te hebben heeft de
Schepenenbank besloten van de stad tot het uiterste te verdedigen.
Dat verwachtte ik van uwen moed on van uwe vaderlandsliefdei
Acht Schepenen stemden in dien zin, ondanks den hevigen tegen.-
stand van een onzer.
Van Krispijn VanCotthem
G'liobt het geraden, lieer Deken, gister avond hebben wij gezien
water in dat bert broeit't is een Geus een werver voor Oranje....
Er komt volk, hoor ik 'k zal u later over dien Van Cottkem spreken.
't Was de Prelaat van Ninove die, na zijn ombijt genomen te hebben,
den Opperschepen kwam groeton.
(1) Tot 1784 was bet Kerkhof rond de kerk en door eenen muur afge
sloten, aan welken de stad in 1432 eenen kostelijkcu wa.erpul maakte, mits
dat omtrent nieuwere water en was, daartoe ailu de gliebureu gaven, elc na
zinen staal. - De stad gaf 3ü pond 6 schellingen parisis. Op hel laatste der
iöeeeuw, in 1496, koci.t de kerk eeue erve aan de btoofstraat, omer 't Kerk
hof langs die z\jde mede te vergrooteu. De begraafplaats werd iu 1765, (oen
men den muur vernieuwde, een weinig verkleind, ten einde den steenweg, die
aldaar te smal was, te veibreeden.
(2) De Schepenenbank bestond t' Aalst uit 9 personen, voor óen jaar geko
zen eu die na Uit tydsup door anderen moesten vervangen worden. De volle-
dige lijst der Schepenen etuat iu de Geschiedenis van Aalst, door Potter en
Broocaaeit.
(3j Don Requesens had in 1573 den hertog van Alba als Gouverneur der
Aoderlanden vervangen.
(Wordt voortgezet).
OVER DEN TIJD.
Ja, ja, Zander, zo spreken altijd van de vijanden der werkende klas,
maar de grootste vijand is, naar myn inzien, 't zedenbederf; en waaruil
komt 't zedenbederf
Ja, Tonmien, waaruit komt 't Zedenbederf; go zoudtzeggen dal 't kwaad
tegenwoordig in de loebt zitge zoudi de kinderen wel aan uw been mogen
bindenwat Hoort g anders dan slechte redenen en slechte liedekes
'k Zal u zeggen waaruit dat komtzij 'ue keer attent'ne menscb is
krank.
'k Word dat dagelijks gewaar.
Van zijn eigen is bij een maljonnig schepsel, Zander, den eenen dag zoo
sterk als'uen olifant en den anderen zoo llauw als 'ne puit; w'hebben hulp
vandoen om wei te levenen wie kan ons die hulp geven God en Hij alleen.
Wat hebben de schelmen nu gedaan 1 Z'hebben met 'l gebed beginnen te
spoiten; en dat is ingezwolgenHoeveel Huishoudens zijn er nog in de steden
waar men samen bidt. in hoeveel hólels ziet ge nog danken voor en na 't
eten! Hu wat is ervan gekomen? zedebederf en verval der familiënGe
moet niet peizen dat ik dat alleen zegZ. H. de l'aus en preekt van bijna
niets andersdat Je samenleving tol God moet terugkeeren om wéér op haar
elfen te komen.
Awel, Tommen, dat ze dat doel, de samenleving; wat kunnen wij, arme
dompelaars, eraau doen l
't Zijn wij die a'les moeien doen, als iedereen voor zijn huis vaagt, zijn
de straten schoon't zijn wij, Peer, Jan, Trien, Siska, Mijewaune, Threse uie
de samenleving uitmakenlenez, de wereld is 'neu boom ieder huishouden
is ei' een blad van; als 'nen boom vol fern(jn zit, wat doet men?
W el, als er niet te veel fernijn op is, van blad tot blad zuiveren.
Wel gezegd 't is dus met d'huislioudens dal onze boom moei gezond
worden als gij uw huishouden in t goed spoor houdt, en ik 't mijne, en on/.e
gebuur idem, dan is 'tweeral zooveel gewonnen voorde samenleving. Maar,
als er le veel fernijn op den boom zit,wat doet men dan
Er op spruiten met petrool, of do takken afsnijden i
Vansgelijken gaat het in de samenlevingals 't zedenbederf te groot
wordl, dan zendt de groote Meester buitengewone vermaningen en betert bet
no» niet, straff-n, zooals ziekten, oorlogen, dierentijd of inwendige revoluches,
die de volkeren wegmaaien, gelijk 't koren op 't veld. Ik aanzie 't jaar van
den Jubilé als eene dier vermaningen. Luistert eens goed.