PB. Die wii hebben gemak, blijf onder zijn dak. se! Getrokken uit 't verkil van een oude zeekapitein. '1" VERVOLG. Maar, neon waarom Heten ze mij niet aan land gaan Vreesden zij dat ik zou vluchten? Hunno botte en lompe handelwijze jegens mij gaf daar stof toe en zij konden mij moeielijk missen. Maar, ik bleef nog lie ver bij dit lomp matrozen volk, dan in d'handen dier negers te vallen. Neen, neen, vluchten zou ik nu niet. Het arm llollanderken, die sukke laar was ten einde geduld en hij besloot van te deserteeren. Ik raadde het don jongen af, maar't Hollanderken had te veel geledeneaal mijn klappen was boter aan de galg. Zekeren nacht, terwijl alleman sliep, hoorde men iets in 't water val len: 'no Man in't waterriep de matroos van de wacht. Aanstonds waren vele matroozen té heen en bij het klaar maanlicht zag men den armen jongen in de rivier zwemmen. De kapitein en de stuurman grepen aanstonds hunne gewceren, legden aan, maar.... trokken niet af Hollanderken moest een andere dood sterven. Eensklaps zag men lange strepen in 't water,.... geklots.... eenomuil kwam boven: Een krokodil! oen krokodilriep men.... Het zeemonster was nabij 't Hollanderkon genaderd, verhief hare muil en een deel van haren geschelpten rug hoven 't water; men zag twee rijen vreoselijko tijden den jongen vastgrijpen... een pijnlijke schreeuw weergalmde tot iu de bosschon, het zeemonster verdween met zijne prooi, men zag eene streep bloed en alles was ge daan. - Wel besteed riep do kapitein, hard vloekende't verlies is niet grooteen gooi les voor d'andere! en hij keek naar mij. Helaas, ik stond daar bedwelmd 011 't hart toegestropt van pijn, bleef een langen tijd de plaats bezien waar 't arm Hollanderken was incègeruktik hoorde nog altijd zijn akelig noodgesclirei en 't scheen mij alsol' de ganscho rivier óen bloed was. VIII. Wat was ik blij, dat het morgend werd den boelen nacht had ik geen oog toegedaanik zag mij reeds in zee en voeldo de scherpe krokodillen, tanden iu mijn vleosdi. Alhoewel het groote feest was in ons schip, traktement voor den koning en zijn gezelschap, bleef ik den ganschen dag in droeve stemming. In den achternoen werden de koopwaren des konings gelost en de 500 man getold, die in ons schip moesten komen doch eerst moesten er nieuwe griljes gemaakt worden, afsckutsels om de mans van de vrouwen te scheiden, de leege tonnen vol water gedaan en dan zou men de mensehelijko koopwaren beginnen te laden. Mijn zucht om op vaste land to komen, werd nog vuriger 't docht mij dat al 't lijden zou vergeten zijn, ware ik zoo gelukkig van oenige uren in de bosschen te mogen dwalen. Eindelijk kreeg ik oenige hoop Ben beloofde mij te zullen meenemen, de eerste maal dat hij naar land trokhij zou. voorwenden op jacht te gaan en mij mee te nemen als zijn gezel. Zekeren avond zat ik met gretige oogeu naar de schoone Afrikannsche velden en bosschon te' zien, als Ben mij kwam aankondigen dut wij 's anderdaags een uitstapje mochten doen. Wat was ik gelukkig. Van't eerste morgenrood aan het oosten stond ik gereed, toen tweo matroozen ons in cenen boot naar strand brachten vreesde ik nog altijd dat mijne beulen ons zouden teruggeroepen hebben; ik was maar gelukkig als ik met mijne voeten den grond voelde ik sprong op van blijdschap, dansende gelijk 'ne zot, ik luchtte en weende, liet mij op 't gras vallen, voelde de boornen met mijn handen en deed zulke vieze grimassen dat Ben voor mijn verstand begon te vreezen hoe zaj ik mijn geluk uitspreken Na twee maanden opgesloten te zijn geweest niets ziende dan pek, koorden en lompe hotte wezens, gestooton en ge' stampt; nu op 't malsche gras huppelen, do hoornen zien met hun schoone takken in plaats van den scherpen wind in de zeilen, nu 't zoet gezang der vogels hoorenvrij zijn, in een woord, vrij mogen gaan Waar ik wilde o 'k was weèr gelukkig geworden. Ben scheen zoo vergenoegd en vrolijk als ik. Wij hadden, om te jagen, verschoide wapens Ben, een oud en<*elsch jachtgeweer, met eene metalen haget, en ik, een groot pistoollood in eene tabaksdoos, en poeder in een flesehdaarbij vlas, waarmee men 't schip kalefaterde, om ons geweer te laden. Reeds lang liepen wij in de bosschen, zonder een enkele vogel te zien hoewel het boven ortze hoofden een aanhoudend gepiep en gezang was dit komt daarbij, omdat de vogels bijna de kleur hebben der landstreek' die zij bewonenhetzelfde mag van alle andere dieren gezegd worden! Eindelijk zagen wij oenen grooten bruinon vogel, op 'nen naakten uit- springenden boomtak. Ik bleef stil; Bon ging zachtjes eenigo stappen vooruit, legde'aan en de vogel viel morsdood. - *k Raapte hem op, een felle beest, bijna zoo groot als 'ne vogel, kop en hals bloot, zonder eenige pluim. Wij meenden een lekkere beest te hebben, maar eenige stappen verder zag ik Ben, die den vogel droog, hem eensklaps wegsmijten roepende Milletonnerre't isjiu nog 'ne gier, stinkende als de pest Inderdaad, 't was een gier, maar van dit slach van roofvogels die al leen in 't westelijk Afrika te vinden zijn anders zou Ben liem voorzeker herkend hebben. Wij gingen nu voort en geraakten in eenen boscli van palmboomen, die 't schoonste gezicht opleveren welke men kan inbeel den er zijn wel duizend soorten van palmboomenmen vindt er wiens takken van aan den grond beginnen, maar deze waren van de prachtig, ste soort met hooge stammen, prachtig gebogene takken, gelijk de uit- springendo bogen eener gothische kerk. Waarlijk, verrukt voor de ma. jesteit welke de Schepper aan de N'atunr gegeven heeft, bleven wij sti] staanzelfs Ben, die ruwe matroos, was tot in de ziel ontroerd, onder dit gewell van boomtakken, die zich uitstrekten, zoover ons gezicht droeg er stonden daar ook ander hoornen tusschen, kokosboomen, die dertig meters hoog eene kroon van bloemen en binders geven, be vallij- afdalende als een reusachtige parasolieder blad is wel 5 meters land en zijne vruchten zijn lekker en voedzaam, 't Is den broodboom van Afrika. Onze wandeling in dien prachtigen boscli duurde reeds over 't kwart uur bij eiken oogenblik werden onze oogen door nieuwe schoonheden verrastde dikke palmbladen beschutten ons tegen de hecte zonnestra len, zonder dezes licht te benemen; doch de overvloedige rijkdom dezer streek maakte den gang lastig; wij moeten gedurig over hoopen afge vallen vruchten stappen, en van dien rijken schat, eene menigte koste lijkheden vernietigen och, indien de zwarte Koning zijne'slaven hier aan t werk gesteld had, in plaats van ze te Verkoopen, hij zou honderd koeren meer geld gewonnen hebben. Na eene uur gaans, begonnen wij reeds naar d'opene lucht te haken wie ongewend is in bosschen te leven, kan niet lang den blauwen hemel ontberen en 't verheugde ons als wij eindelijk in de verte eene klaarheid zagen en voor een onafzienbaar plein kwamen, waar geen huis ol' hut te zien was, maar hier cn daar prachtige hoornen, nu alleen staande, dan een bloemruiker ormende. Dieren waren er met de macht in die vlakte, antilopen of gazellen die daar speelden. Bon schoot, doch zijn lood botste op hunne vellen weer en zij vluchtten als de wind. Een weinig verder bleven wij voor'ne wonderen boom stil; hij stond daar gansch alleen, tusschen, tusschen groot lisch en belieorschtte den gansehen omtrek Ben beweerde dat het een palmboom was, maar ik die oen weinig de' plantenkunde gestudeerd had, ik wist dat die boom van oen heel andere familie was, door de geleerden drakenbloudboom genoemd, omdat hij zeer oud wordt en zijn zap eene bloedroode kleur heelt. Ben hield staan dat het 'ne paiinboom was. Wilt gij zien dat ik gc-lijs hebvroeg ik.- Hoe dal Als do boom bloedt, fa 't oen zeker teeken dat hef 'nen drakenboom is Als de boom bloedt- Wordt gij zot, jongen Wio Iieoft ooit gjioord dat er bloed in de boornen zit Ik spreek van 't sap, Ben. Droomerijen van geleerden Willen wij gaan zien? 'i iv^r^c^^t). Man en vrouw op Zaturdagavona. liet was een koude dag vandaag. Ik ril en bibber nog üi klaag.. X Maar neen, mijn allerliefste vrouw,- Kom snel de handen uit de mouw aag ras die tranen van uw wang En zucht zoo ernstig niet, zoo bang 'k Breng u harde, gladde schijven, Voor ons huishoün-, voor ons vijven, Neem vijftien franken wel geteld,' Geen enkle duit ontbreekt aan 't geld - Ik dank u lieven, besten man, |k Zal sparen, wat ik sparen kan 'k Zal ons kleintjes houden proper, Zuiver als het blinkend koper En ons huisje net en schoon. Tot uw oppassendheid en loon. Lieve kimlren, kom nu nader, Komen kus nu eens uw vader.— Jantje, Pietjen, Mieken, lief en malsch,- Vliegen snel aan lnin vaders hals Z;j wissehen 't zweetend voorhoofd droog,- Met liefd'-en vreugdetraan in 'tooir. Moeder brengt het av ondeten Gauw aan tafel neergezeten, Eerst een kruisje en een gebed, En dan het buiksken opgezet. Zijn ze nu wel verzaad en klaar, Hup woei rond vader altegaai' Graag vult deze hun harte blij Met praatjes, scherst en jokkernij, Tot c!e ure is geslagen, Zich naar 't bedde te gewagen, Altezaam nog eens gebeden, Eu zich aan don slaap getreven, Die hun geeft en sterkte en rust 1 ot hun ..|e morgen wakker kust; Welken werkman wou zoo'n genot Wiss'len met een schittrender lot Ed. Dulaury, Bè veren-Waas.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1876 | | pagina 3