honing op Zee £^9^ Abonnementen voor de Werkman worden ten allen tijde aangenomen. of edele zeeschuimers; (vrij naar 't Engeisch). 15" Vervolg. XXVII. Lars Vonved bij Koning Frederick. Drie maanden zijn verloopen sedert dat Vonved den) haat had afgezworen, die vijf' eeuwen- lang zijn geslacht tegen dit van Koning Frederick voedde. De Koning was op zijn buitengoed van Fredericksburg. De lente brak aan, 't gevogelte liet zich hooren, de bosschen en hoven sloi-den in een malsch wellustig groen en de zon ging reeds met pracht en luister onder. De oude Koning van Denemarken wandelde alleen in de dreven van zijnen lusthofhij beminde die eenzaamheid en wilde er door niemand gestoord worden. Nogtans, dien avond was hij door eene vurige oog bespied en opgevolgd. Was 't vriend of vijand Men gaat zien. De Koning wandelde diepdenkend, hel hoofd gebukt, de han den op den rug gekruist. Eensklaps, als hij eenen zijweg ging nemen, springt er een persoon voor hem. Die persoon is bars Vonved, Frederick deinst achteruit en laat een geschrei van gramschap en verwondering hooren want hij had aanstonds Lars Vonved herkend, ofschoon hem nooit gezien te hebben, doorde aanschou wing der portretten die van den beroemden zeeman in omloop waren. Hij herinnerde zich nog den brief van Vonved, die hem zeer geschokt had. Een oogenblik bleven zij zwijgend overeen slaan. Wie zijt gij vioeg de Koning. Ik ben Lars Vonved, graaf d'Elsiora, uw gebannen onder daan. Ha, rampzaligen hebt gij nog geen misdaden genoeg be dreven? Wilt gij het toppunt der schelmerij bereiken Ellendi- gaard, verrader, wat komt gij hier doen Koning Frederick, ik zocht u, sprak Vonved, op vasten toon, den vorst in d'oogen starende. Gij zocht mij Ha bliksem Ja, Sire Verwijdert u, rampzaligen Koning, gij zult mij eerst aanhooren. Ik vraag u mijne ge nade, niet voor mij, maar voor mijne vrouw en voor mijn kind. Ik zou hel niet gedaan hebben, zonder den laatsten wil van mijnen stervenden Grootvader en zonder de stem in mijn hart die mij roept dat die rampzalige twist tusschen ons moet eindi- fen. Wees niet verbitterd, Sire, wij zijn hier zonder getuigen, orst en onderdaan maar mensehen ondereen, en christenen, hoop ik. De Koning kon zijn gramschap niet langer bedwingen, trok eenen dolk dien hij altijd op zich droeg en richtte er het puflt van naar 't hert van Vonved maar de Banneling schoof weg, liet het wapen tusschen zijnen arm en zijn lichaam gaan en rukte het dan uit de handen dès Konings. Deze verbleekte, denkende zijne laatste uur gekomen. Maar Vonved bezag hem eene wijl met medelijdende oogen, dan zette hij zich op eenen knie ten gronde, nam'den ponjaard bij de punt, en bood hem den Koning aan Sire, zegde hij, ik die nooit voor eenen sterveling geknield heb, ik kniel voor u neer! Gij zijt mijn Koning, mijn Vorstmijne voomuders hebben bun bloed voor uwe ouders vergoten neemt mijn leven 't is aan u Nu bloosde' Frederick van schaamte en vernedering; hij voelde zijne kleinheid tegenover den man die daar voor hem geknield zat. Met bevende hand slak hij den ponjaard weg. Vonved, .murmelde hij, Vonved, gij hebt mij overwonnen Sire C'hebt uwen Koning overwonnen verwijdert u De Banneling sloeg de oogen met ontroering naar den Vorst, maar bleef geknield. Sta op, Vonved, herhaalde de Koning. En hij drukte hem goedhartig de hand. O Sire! vergeeft gij mij waarachtig Ik vergeel u uit den grond mijns harten Gij hebt het leven van uwen Koning gespaard 't is dan billijk dat uw Koning uw leven spare. Vonved verbleekte.... Zijn bloed kookte van aandoening. -Sire herhaalt die woorden van genade... dat ik ze nog maals uit uwen mond hoore Wat nog ongeloovig Moet ik herhalen dat gij geen ban neling meer zijt Ja ik vergeef u alles.... alles, zonder uitzonde ring/Meer nog, in alles waar gij benadeeligd geweest zijt, zal u eene Koninkl'jk?. herstelling geschieden. De eer on de rechten uwer Vooiouoers zijn i, teruggeschoten. Zuit £ij u nu oprechten, graaf d'Elsiora5 Nog niet, Sire. Waarom Ik kan mijne genade niet aanvaarden voordat ik verzekerd ben dat de dappere die alles verlaten hebben voor mij, ook hunne genade bekomen. Al uw mannen zijn in deze genade begrepen. Sire, er zijn er onder die, voor hunne dienstneming bij mij, uwe wetten overtreden hadden. Vonved. ik versla u als een Koning vergeeft, dan vergeeft bij op Koninklijke wijze. Ik geef u mijn woord, dat alles vergeven en uitgewisclit is. alles, zonder onderscheid Dank Sire.... Van nu af zijn mijne mannen de uwe,... en dapperder soldalen zuil gij niet gehad hebben. Zij waren getrouw aan Vonved graaf d'Elsiora, ik heb goede en dappere matroozen noodig. Dat zijn ze, Sire, uwe.... Neen, Vonved, blijf zeggen mjjxe matrnozen ik geef u 't bevel van mijn beste zeeschip. Sire, ons leven is aan u en aan Denemarken ik zal u door daden mijne iierkenlenis bewijzen. En nu, Sire, ik heb een kind, een edel kind.... Ik weet betonderbrak de Koning, zijn wenkbrauwen op trekkende dit kind heelt mij belecdigd en geteigd, meer dan iemand. Ach. Sire, vergeel hem, 't is aan hem te danken dat ik uwe genade heb bekomen. 't ls uw eonig kind Ja, Sire, een eenige zoon, zooals ik. Ik dacht lietde leeuwen hebben maar éen jongsken. Sire Zulk onbeschroomd kind heb ik nog nergens ontmoet. Sire, vergeef hem Hem vergeven o liadde God mij zulk eenen zoon geschon ken. O mijn Koning riep Vonved, de tranen in d'oogen en de hand van zijnen Vorst drukkende; waarom zijn wij zoo lang vijand geweest Waarom hebben wij ons niet eerder gekend 't Is God die 't zoo gewild heeft. Mijn grootvader Vonved verheugt zich in den Hemel over onze verzoening. Ik hoop het, sprak de Koning ik had niet wel met hem gehandeld.... Maar 'k/ie daar eenige mijner officieren aankomen: Geef mij den arm want, waart gij tien stappen van mij, ik ver antwoordde voor uw leven niet Drij dagen zijn verloopen sedert de eerste bijeenkomst van Frede.iick en Vonved. Slot, de na aste week. Eene Samenspraak van Daarboven. SINTE PIETER. Sinte Franciscus, mijnen ouden goeien vriend, veel eer ia u geschied, met uwen dag Proficiat! Danke, Sinte Pieter! 'k ben er nog van aangedaan 'k en zal 't nooit vergeten overal waar ik mijn vereerders zal kunnen helpen, ze mogen op mij rekenen. Is't daarom, Franciscue, dat gy gestadig rond deu trooa van Onzen Heer floreert Gelijk ge zegt, Sinte Pieter; ik vraag voor al myn Xaverianen vrede en liefde in de Familie. Dat is 't waar geluk, mijnen goeien man En principalijk vraag ik voor mijn volk een geruste en zachte dood. En 'k mag't u verklaren, Sinte Pieter: Er is nog niet eenen goeden Xaveriaan of'k was erbij om hem t'helpen en te troosten in den doodstrijd.. Eu ver dienen z'het niet, Sinte Pieter! Worden ze niet genoeg vervolgd en bespot van de slecbte Eu wij dan, hebben wij dan niet geleden Ik wierd van don eenen Tri- benaal naar den anderen geslingerd en eindelijk averechts aan een kruis ge hangen En ik de strijd is voorbij wij mogen 't hier zeggen Ik kon teParijs oen lleeienlevon hebben; ik was rijk en geleerd, naar een Prinses mocht ik uitzien; maar Ons Heer wenkte mij: ik volgde Hem, 'k werd Je/.uiet, ging de zieken in de gasthuizen oppassen en vertrok naar d'Indien om d'ongeloovigen te bekeerou En ge weet, Sinte Pieter, boe ik dag en nacht vervolgd en gelasterd ben geweest, tot zelfs na mijoe dood 1 Och, Franciscus, moeten we daar van verschieten, als wy daarboven de Vijf Wonden zien Onzen Hoer, zoo groot, zoo goed, die iedereeii wol deed, hoe is hy behandeld I En hoe wordt hij nog behandeld, nu dat zijne Macht en Goedheid tot in do diepste afgronden stralende is? 'k Moet lachen als ik do Govci uomentjes aan 't werk zie om te kabalen tegen hunnen Heer en Meester, om t licht hnnner oogen af te sluiten, om de koele waterbron te stoppen, luinno eenigsto lafenis l De dwazerikken Zoo gelukkig kuunen zijn met Ons Heer! 't Christene Geloof hebben! en bun geluk moedwillig onder de voeten stampen En /vu. S.n:>; Pi -ter, dat zonder 't Geloof, da fijnste. beschaving ee.~i woesta barbaarsckheid is; ge moet maar, da grooto steden van Europa be zien d'onbcschaafdheid is er zoo groot als te mynen tijde ind'Iadièn...Maar

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1876 | | pagina 3