Een vlnainsclie Napoleonic in Rusland, Op gedaan werk is 't goed rusten. 1812-13 7 naar 't Fransch van Jean Lefranc. (Verboden over te nemen.) VV'hebben vroeger gezien dat Napoleon na den brand van Moseou de aftocht bevool. Ik moet er bijvoegen dat de hoogere officiers alleen dit besluit des Keizers kenden; wij wij meenden nog altijd dat wij op St Petersburg marcheerden. 't Was maar den 24 october na de inneming en afbranding van Malo-Jaroslawitz, dat onze oogen opengingen. Daags na dien veldslag, waar wij verschelde duizenden onzer beste soldaten verloren, werd Napoleon bijna krijgsgevangen genomen door de kozakken'van Platof. Van dan af voijageerde hij niet meer dan tusschen zijne Wacht en altijd omringd van eene sterke legermacht. Miserie!... Wij herkennen Mojaïsk, wij gaan langs Smolensk pas seeren en die lange baan bezaaid met lijken en puinen; 't is geen aftocht meer, 't is eene vlucht. Het groot leger zal nu den vijand niet racer opzoeken, maar hem vermijden en vluchten. Er werd ons wijsgemaakt dat wij te Smolensk w elgevulde magazij nen zouden vinden en er den winter overbrengen. Dit gaf ons moed wij stapten zoowel aan, als 't zijn kon maar welk verschil tegen over eenige maandendan trokken wij kloek en striiisch op om Rusland te overwinnen. En nu?Niemand zou ons herkend hebben. Te Smolensk vonden wij niets dan puinhoopen, ellendeen honger. Eindelijk geraakten wij aan den stroom de Beresina, na op onzen weg ontelbare gekwetsten achtergelaten le hebben. Daar,aan dien stroom, bereikte 't Russisch leger ons en maakte eene vreeselijke slachting in onzerarigen dien dag, - den 29 november 1812, zal niemand van ons vergetenals wij aan den anderen kant der rivier geraakten, was ons groot leger maar 10,009 man meer sterk Den 5 december verliet de Keizer ons. Eenige dagen nadien stelde ik ook, arme soldaat, mij op weg. in d'hoop van mijn arm Vaderland terug te zien, maar ia moest langer dan hij onderwege blijven en ongehoorde tormenten uitstaan. v. Mijn nichteken. 't Is naciit. De Russische kanons liggen stil, 'kzie inde verte de vuren van hunne bivaks. 't Schijnt mij dat ik. gedroomd heb en een helle-tooneel bijgewoond, zoo vreeselijk was de namiddagen de avond geweest: Een groot deel van ons leger stond op de lange brug der Beresina, toen de Russen eens klaps verscheneniedereen vluchtde brug kraakt, valt in, duizende soldaten klampen zich vast aan palen, aan plam.en,aan d'ijsschtllen alles ligt overhoop, peerden, ruiters, voetvolk, kanous; 'tis een gevloek en geaevmmaar de Russen zijn zonder genade; hunne kogels en bom men vliegen gedurig in in dien woelenden menschenzwerm. Dit tooneel is onbeschrijfelijkmtn moet liet gezien hebben; ik kan bijna mijne inbeelding niet gelooven maar. helaas 't is echt en waar! ledereeti deukt maar op zelfsbchoudIk ga op goed vallens voort, waggelende als een dronkaard, 'tls 24 uren dat ik niets gebeten heb nogtans er zit in nnjnen zak nog bloem, spek en eene tablet chocolat. Maar wie zou durven blijven staan, vuur aansteken, en dusdoende zich toonen aan den onzichtbaren vijand die daar is, misscnien eenige stap pen verwijderd, 't geweer in u'hand, onvnog een slachtoffer meer te hebben, na al de duizenden die in de Beresina omgekomen, doodgescho* ten of verdronken zijn Er zijn nog ander soldaten die gelijk ik vermoeid en zwijgende mar- cheeren. Zij schijnen als radeloos; van tijd tot tijd zie ik er die zich laten vallen, ,van afgematheid en wanhoop; zij staan niet meer op; morgen zullen roofgierige kozakken hunne lijken komen bestelen. Ik. heb mijn geweer nog; vandaag heb ik meer dan eene uur in de Russische rangen geschoten, Hoeveel mcnschen heb ik niet gedood! Wat is de oorlog toch een droeve zaak Wat hebben ze mij misdaan, die on gelukkige soldaten, die volkskinderen gJijkik? En nogtans, dronken van den poeierreuk, heb ik zonder genade geschotenmijn poeder op zijnde, heb i.. de kardoes vaneenen gevallen soldaat genomen Ik heb een Russisch officier zien vallen op wien ik gemikt had Ben ik het die hem g«dood heb? Al vallende sloeg hij d'armen omhoog en ver vloekte mij misschien. Wij marclieeren gedurig voort.... De baan ligt vol sneeuw, dikke sneeuwvlokken vliegen rondom ons en blijven aan onskleèren plakken. Mijn hert klopt om te breken, ik zou willen woeuen... Mijne Ouders Broeders en Zusters staan nu voor mijnoegen. Zij ook weenen misschien en denken dat ik onder de sneeuwbergen van Rusland begraven lig. Ha, indien ik onder ai mijne ongelukkige reisgezellen toch een vriend aan trof, iemand met wie ik lijden en hoop deelen kan, van 't Vaderland spreken en van dogenen die ons daar verwachten, mijne droefheid zou min bitter zijn en mijne kouragie opgewekt. Maar al die soldaten gaan als spoken zonder iemand te bezien, zon der een woord te spreken. Zij zijn meereudeels ongelukkiger dan ik er zijn er zonder schoenen, met vodden rond de verscheurde voelen 't is te donker om hun wezen te zieu maar 'k hoor er die zuchten. Ik ga toch iemand aanspreken en leg de hand op de schouder van eenen saldaat die nevens mij gaat. 't Is koud, zeg ik hem. Geene antwoord. Ik stap rapper aan en spreek tct een ander soldaat. Geene antwoord. Droom ik of ben ik wakker? zijn 't soldaten of spoken die neven mij dezen hobbeligen sneeuwweg bewandelen! Helaas ja! 't zijn men schen en arme vluchtelingen. Ik moet eene menscheiijke taalhooren en stap twintig, dertig, veer tig soldaten ooibij. Ik hoor 't ge;rappel van een peerd.'t Moet een generaal zijn die zijn peerd behouden heelt. Daar zal ik kloeke mannen vinden, en mis chicn de vlag van 'tregiment. Ei toch - wat zie ik?... op een oud, uitgemergeld peerd, dat voort- kruipt, zit eene viouw, met een kindje in d armen; een weinig vooruit gaat een man, den rug gekromd onder eenen dik opgestapelden ransel; van tijd tot tijd ziet hij 0111 naar 't peerd, of 't nog voortgaat. De vrouw zingt haar kindjein slaap; lieven hemel! 'tis een oud vlaamsch liedje. Gij zijt van 't land? riep ik, als ik u kan van dienst zijn, g'hebt maar te spreken. De vrouw zag naar mij, en deed teoken met d'hand van haar kind niet wakker te maken. De man ook had naar mij omgezien in twee stappen was ik bij hem. Hij drukte inij d'hand en zegje Ge zijt van Antwerpen? Van een dorp niet ver af van... Tiensdat wil lukkenmijne vrouw is niet ver van daar. Iloe heet zij Threse B. God uit den Hemel 't is mijn onkels dochter. Gij zijt! Karei C.... Reéel, men had mij gezegd Jat gij soldaat waart en mijne vrouw spreekt dikwijls van u. He wel, kozijn, wij zitten hier in slechte la kens Alleen zou 't niet zijn hier sterven of elders sterven, 'tis even.'.i Maar mijn hert breekt als ik op mijne vrouw en op ons dochterken peis. Waarom is zij toch in Rusland meêgekomen Ha waarom? Ik had acht jaren diensten kwam te trouwen, als wij 't regiment binnengeroepen werden om in dees vervloekt land to komen. Threse heeft mij willen volgen als kahtinière hoopte zij een goed spaarpotje bijeen te krijgen om ons later een hofstee te koopen Wat er nu gaat gebeuren, zegde hij met stiller stem, God alleen weet het er is toch weinig goeds te verwachten. Ik beklaag bijzonderlijk de vrouwen. E11 deze ontbroken hier nietvelen onzer soldatenwijven gedragen zich op heldhaftige wijze. Ik heb te Mojaïsk eene heldin gezien die te midden hot vijandelijk vuur de gekwetsten ver/.orgde. Hoor, wat ik gisteren zag; eene kantiuierster, van Sottegem volgens dat ik gehoord heb, stond nevens haren man als een kogel hem door de borst ging z'heeft zijn gewei' genomen en blijven vechten tot de laatste kardoes.'s Avonds heb ik !baar teruggezien; hare hairen waren afgesneden en zij had de kapot van haren man aangetrokken, 'tls een heldin. Ik hoop dat zij in't land zal terugkeeren en door den keizer niet vergeten worden. (1) Wij klapten alzoo voort tot als het morgond werd. Dit deed mij goed; ik vergat mijn eigen lijdon 0111 in 't lijden van anderen mede te deelen. Toen de dag aanbrak, bereikten wij een dorpje, of heter gezegd, de rookendc overblijfsels van eenige verlatene huizen. w.v. (1) licht gebeurd. Die vrouw is over eenige jaren, armen verlateu in 't gasthuis-Sottegem gestorven. Tegen een der oude monumenten van Rome stond reeds sinds jaar en dag, een kraampje, en in dat kraampje een brave, eerlijke man, een banketbakkertje van zijn ambacht Hij verkocht daar gebakjes aan den gaanden en komenden man. Eensliet het gemeentebestuur hem weten, dat hij met zijn onoogelijk winkeltje m iestopbreken, want dat zijn arm zalige tent het plein te veel ontsierde. Nog niet lang had de arnie man het besluit van den gemeenteraad ontvangen, of hij ziet toevallig den Paus voorbij komen, die toen nog koning van Rome was; de koepman snelt naar Z. H. toe en zegt in zijn eenvoudigheid: II.Vader; ik ben een sourt van ba'nketbakkertje, en nu wil men mij hier uit mijn stand stooten; mijn kraam, die hier al jaren eu jaien staat, en waar ik voor vrouw en inderen den kost verdien, die moet nu weg, zeggen ze. Dat's bepaald schande! Hier hebt ge papier en inkt, Z. H., och, schrijf een koninklijk besluit ten mijnen gunste! De Paus, over het naïeve vertrouwen van den goeden ambachtsman lachende, nam de pen en schreef Frigga come vuule Fngga dove vuole Frigga quanlo vuAe. Bak zooals gij verkiest, bak waar gij verkiest, bak zoolang als gij verkiest. E11 den man met de gebakjes was nu uit den brand; hij liet aan ieder die maar wilde, 't koninklijk besluit zien, en, zeide hij, nu moesten ze maar komen, die hem weg wilden nebben. Pauzen in hoogen ouderdom. Paus Agathon was 103 jaar oud als hij den 27' Juni tot don Heiligen Stoel verheven werd. Hij regeerde nog 4 jaren. Paus Clemens II was ook boven de 90 jaren als hij gekozen werd. Hij regeerde maar 9 maanden en 15 dagen. Ilij hééft zijn gulden Jubel feest van Kardinaal gevierd, welk Pius IX, als God hom 't leven ver leent, den 14 December 1890 zal vieren. Gelasius II, werd Paus, 90 jaar oud zijnde en regeerde 1 jaar en vier dagen. CelesHnus III was 85 jaar oud en bleef 14 jaar en 5 maand Paus. Toen Gregorius XII Paus werd, telde hij 80 jaren en leefde er nog 9. Clemens XII was 79 jaar als hij Paus werd eu regeerde nog 7 jaren. De vaccinatie. 't Is een engeische geneesheer, Jenner. die op 't einde van d'ander eeuw, het vaccineeren, die groote woldaad voor 't menschdom uitvond. Jenner had altijd eene oog in 't zeil om bij te loeren, en had bemerkt dat de buitenlieden die de koeien melken, do pokziekte niet kregen. Jenner studeerde daarop en maakte eindelijk de vruchten zijner opzoekingen bekend. Heden is hel vaccineeren algemeen in gebruik en de dagelijk- sclie ondervinding loert dat de kinderen of ander personen die gevacci neerd zijn, de pokken niet meer krijgen, of ten minste zoo hevig niet dat zij de dood of de schending van 't wezen zouden veroorzaken. Men berekent dat de kosten voor 't luidea der doodsklokken, ter eere der Koningin van Holland, in geheel dit land, tot ongeve>?r een millioen gulden zullen beloopen.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1877 | | pagina 3