Een vlaanische Napoleonisl in Rusland, Op gedaan werk is 't goed rusten. 1812-13 8 naar't Fransch van Jean Lefranc. (Vei boden over te nemen.) Dan alleen kon ik 't wezen mijner arme nicht zien. Zij weende ran vreugd en toonde mij haar liefkind, welk ik met streelingen overlaadde- Laat ons hier niet blijven, sprak mijn kozijn, straks zouden wij de plaats niet hebben om ons morgeneten klaar te maken Inderdaad, van alle zijden en kanten kwamen soldaten, dio zich in de huizen, stallen en schuren installeerden, en overal waar eenige schuil, plaats te bekomen was. Tien minuten later zaten wij rond een goed vuur. Nicht maakte kaffé en schonk mij eene volle jat in. 't Was weken geleden dat ik er geenen geproefd had en Godweet wanneer mij dit geluk nog gebeuren zou. Die brave menschen wilden niet dat ik mijne eigene provision begon zij waren rijker dan ik. Weldra was onze schuur vol volk d'eerstgekome- nen zetteden zich zonder complimenten nevens ons aan 't vuurd'ande- ren bleven van achter staan, hunne handen over ons hoofden stekende om toch iets van de weldoende warmte te genieten. Een fransch soldaatje, kaporaal van 't voetvolk, volgde met begeer lijke oogen mijne tas k off ij. Sergeant, 'tis goed? niet waar? zegde hij mij. Lekker. Ik zou u ook een kommeken willen aanbieden.... maar, ongelukkiglijk. Nicht deed mij toekenZij had nog eenige druppelen, deed ze in mijn kommeken en ik gaf 't aan mijn jongen kameraad. Hij slokte langzaam den kostelijken drank binnen, en zegde, mijne kand drukkendeDanke, sergeant, nooit zal ik vergeten wat gij komt te doen. Ha, 'tis zoo goed! 't verwarmt en verheugt mij. Zie, als ik niet vreesde mijn plaats te verliezen, 'k zou 'nellikker slaan, 't Is waar, 't zou een dwaasheid zijn, want mijne wonde.... Ge zijt gekwetst? O, 'tis niets. Een kogel is door mijne braai gevlogen't Ergste van al is dat ik geen lijnwaad heb om mijne wonde te vermaken. Ik heb er, sprak Nicht, en ge zult gaan zien of ik u zoowel nio t verzorgen zal als de beste chirurgyn. Er moest voorzichtig gewerkt worden om tot den kaporaal te gera ken zonder onze plaats te verliezenwant, 't ging hier iedereen voor zijn eigen de sterkstun drumden zelfs de zwakkere weg Gelukkiglijk dat een groot gerucht daar buiten, ens van eenige der woeligste gezel, len verloste. De mannen der marode waren teruggekeerd, met drij koeien en een verkende buit ging verdeeld worden Middelerwijl waschtte Nicht de wonde van 't kaporaalken uit omwond warm zijn gekwetst been en gaf hem een groot stuk lijnwaad en een pak pluk. De arme jongen, dankbaar tot in de ziel, zwoer dat hij ons nooit meer verlaten zou. Ons gevieren zouden wij 't kind, mijn lief nichteken, be schermen en malkaar hulp en hijstand bieden. Is 't al gedoopt vroeg ik. Neen, antwourdde de Vaderge weet dat, sedert ons vertrek uit Frankrijk, er zoo zelden occasie is geweest vaneen Priester te zien. Laat ons 't kind seffens doopen, zegde ik. Een goed gedacht, sprak N icht, maar wie zal 't doen Ik, riep de kaporaal. En ik, voegde ik erbij,zal zijn Peter zijn. En do Meter Ei, ja, de Meter En kozijn trok aan zijn lange knevels, naar de halfgeopende deur ziende wat er buiten omging Eens -laps stond hij op en verliet de schuur, aanstonds terugkomende met eenen grooten Gre nadier, die ons op zijn soldaat s groette. Hier is de Meter, zegde hij. Ik schoot in 'ne lach. Lach niet, kozijn, ik sprak u dezen nacht van een kantinière?. Welnu 't Is dien Grenadier. Wij waren in compleet getal. Wij ontdekten eerbiedigons hoofd, deden een kori gebed, en 't heilig water des doopsels vloeide over 't voorhoofd der jonge Christene. Helaas't klein Marieken moest het lot deelenvan zoovelo andere engelkes die maar opd'aardc komen om eenige weldoende stralen op de droeve en ellendige dagen hunner ouders te schieten, die maar eene korte wijl loven maar wiens dood voor de overblijvende eene smart te meer is bij al degene die 't leven vervullen. Een weinig gesmolten sneeuw had gediend voor haar doopsel, een sneeuwlaken zou alras dienen om haar ijskoud lijkje te dekken. De Oorlog sloeg overal, zelfs degenen die geen wapen in de hand konden houden. Doch, springen wij 't verhaal niet vooruit. Hoe groot onze nood ook -was, wij waren nog ver van "t lijden en de ontbeeringen te voorzien, die ons te wachten stonden. De Meter, Carolina Pwas eene wakkere vrouw, die mannelijk den uniform van grenadier droeg en wel van zin was haar leven duur te verkoopeu, ingeval de Kosakken ons aanrandden. De kaporaal was een Parijzerskind, immer vrolijk en geestig, een weinig spotter, maar in den grond een dapper soldaat en verkleefde kameraad. Nichten Kozijn waren van die goede landslieden, welke 't zonde is aan hun veldwerk te ontrukken. Nogtans, als 't gevaar neep, toonden zij eenen moed en eene kalmte, welke de dapperste zelfs verwonderde. Ik ging eens uit en had 't gelijk een goed stuk vleesch te betrapen, waarmcê wij een lekker eetmaal hadden. Op den kour was de deeling gedaan en de schuur werd opnieuw be stormd door de soldaten. Men deed 't vuur aangaan en iedereen begon zijnen buit te braden. Zout was er niet, doch men wierp op 't gebraden vleesch een weinig poeder en alzoo ging het goed binnen Maar in die berookte schuur konden wij toch niet eeuwig blijven! E r werd dus raad geschoren en beslist van ons op weg te begeven. Kozijn ging vorenop om naar 't peerd te zien, welk aan eenen boom was vastgebonden. Hij vónd-zijn peerd dood. Een hard verlies, maar toch beter dat al s iets erger Nicht was goed op den gangik nam 't kind, de kaporaal gelastte zich met een deel van 't keukengerief, kozijn droeg de rest. VI. In 't Bosch. Wij gingen twee uren en zagen in de verte 't gros van 't leger, als de roep: De kozakken den schrik onder ons bracht. Inderdaad, een honderdtal ruite;s sprongen uit een boschje waar zij ongetwijfeld vernacht hadden. Op dit oegenblik bevonden wij ons in 't midden van een redelijken grooten troep soldaten van verschillende regimenten, gewapend met gewcers en sabels, en wel" van zin hun leven duur te verkoopen. Er was niemand om te kommandeeren, doch de natuurdrift om 't leven te behouden voerde 't bevel aan allen. Op een omzien stonden wij in carré, den vinger aan den geweeraf trekker, d'oogen naar de bewegingen der vijanden gericht; de kazakken vlogen naar ons toe, hunne lancen zwaaiende, van vreeugd roepeude of beter als wilde dieren huilend e. Ik keek om naar mijne Nicht en haar kindje. D'arme moeder lag ge knield op den sneeuw, en drukte vast aan haar hert het teerbeminde kind, waarvoor wij allen ons leven zouden gegeven hebben. Dit trof mijn hert, en 'k ging aan 't braaf mensch eenige woor-len van troost zeggen, als 't kaporaalken. nevens mij in 'tgelid staande, mij in d'oor zegde 't Zou schijnen, sergeant, dat die duivelsche kozakken van ons be nauwd zijn. Inuerdaad, in plaats van recht naar ons te komen, vielen die kozakken op eenige afgezonderde soldaten, en doorstaken met hunne lancen alde- genen uie zij konden inhalen vluchten was bijna onmogelijk voor onze arme wapenmakkers, op die hobbelige wegen, door den sneeuw schier onbegangbaar gemaakt. W. V. Spaarzaamheid en Spaarkassen. Sparen is goed voor jongelingen, die peizen eenenstaat aan te gaan; in plaats van hun geld te «- eriielerieren en te verkwisten, dat zij eens wekelijks een sommeken, hoe klein ook, in de Spaarkas leggen, 't zal hun later zoowel te pas komen om zich goed in 't huishouden te steken en een affaireken te beginnen. Daarom is 't goed en loffelijk dat er in de patronagien, congregatiën en eenootschappen Spaarkassen worden ingericht Er gaat jaarlijks zooveel duurgewonnen werkmansgeld verloren, nóodeloos, ja, tot nadeel van gezondheid en loven... Wat zien wij in de fabrieksteden van Vlaanderen Vele jonge werklieden, als z'achtien of twintig jaar zijn, weten wat ze thuis moeten geven; een schandig misbruik, waartegen d'Ouders en Meesters moesten werken - de jonge werkman geeft dan zijn geld in 'nen uitleg, om op kermisdagen een schrikkelijke som te kunnen verbrassen, ofwel hij kleedt zich boven zijnen staat,ofwel't is al'.e zondagen 0. p op, hij verteert op èenen avond meer, als een begoedde burger voor zijne noenmaaltijd uit geeft... De werkman moet zich verzetten Och, zegde een wijze man als men hem sprak van wer ende menschen, die halfzottelijk feest vierden: Och, mogen die menschen dan nooit eens hun verdriet verge ten Maar zwieren dat men zijn gezondheid reneweert, dat is trippel en quatrippel zot... En hoe varen d'arme zielkes dan niet! En welke slechte gew-ontens krijgt men dan nietEn hoe meer men gewend is, hoe meer men hebben wil Heeft men dan geen gelijk, achtbare Lezers, van op 't overgroot nut der Spaarkassen aan te dringen Zouden wij te veel zeggen, als wij verklaren dat degene die op goede vaste voorwaarden, ievers eene Spaarkas inricht, dat hij een Weldoener der Samenleving is en ten minste nevens dengene mag staan die een Hospitaal zou stichten? Alleenspraak. Wij vernemen dat de feestdag van St-Aloijsius overal, 0 a. te St-Ainands plechtig is gevie.rd. Ziet net na: al de per sonen, na hunne dood heilig verklaard, zijn menschen geweest niet al leen van onberispelijk leven, maar van verhevene deugden; Aloijsius, 0, a. was prins geboren en maakte zich vrijwillig arm, om d'arme hin ders te leeren en d'arme zieken te dienen... Is er iets verhevener? Is er iets dat meer eerbied verdient Heden is 't Sint Pi eter en Paulusfeestde devotie tot Petrus, den eersten Paus, wordt levendiger in de wereld geen wondermen aanroept den heiligen Petrus om sterkte t'hebben in 't Geloof en om spoedig den zegepraal der Kerk te mogen zien Er wordt verhaald dat Sinte Pieter, na rond de .'J3jaren Paus geweest te zijn. en ter dood geleid wordende, in zekeren zin,droef werd; hij had er reeds zoovele duizenden bekeerd; maar zijn hert was groot genoog om g'heol de wereld te bokeeren Och Heere.kloog hij, wat is mijn regeering kort geweestEn de traditie, geen apos- telijke wil, datOns Heer hem veropenbaarde, dat nooit Paus hem in regeeringsjaren zou overtreffen... Laat ons hopen dat ei voer onzen Pius IA een uitzondering zijn zal.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1877 | | pagina 3