Eeii \I»amselie ISapoleonisl iu Huslaud,
Hcod leert Dengd.
1822-13 8
naar't Fransch van Jean Lefranc.
(Verboden over te nem»n.)
Indian wij 01 weg voortzett'en zegde een grenadier.
Ik wil wel, antwoordde ik, doch met geslotene rangen, en zoohaast
de vijand nadert, terug in carré!
Wij gingen dus voort.
De kozakken joegen nog esnigen tijd de vluchtelingen achterna en
verdwenen dan achter een dik denncnboschje. Zij oordeelden ons gewis
mog te sterk, te talrijk en te wol gewapenddie barbaren moesten ge-
Makkelijker zegepralen hebbenwant wij hadden bemerkt dat zij de
vluchtelingen uitplonderden van hunne wapens, kapotton, schoenen en
zelfs van hun lijnwaad. Dan, als ze nog niet dood waren, heten zij hen
ge Kwetst, halfnaakt, versteven van kou en stervende liggen.
Bijna eiken minuut kwamen wij zulke ongelukkige» tegen, die te
vergeefs poogden ons te volgen, en ziende dat het niet ging, zich droef-
weg op den sneeuw lieten vallen, om de dood af te wachten onder dit
wreed klimaat bleef de dood niet lang weg.
Tot's noenens konden wij voortgaan, zonder verontrust te worden.
Wij volgden denzelfden weg langs waar 't Groot Leger gekomen was.
Onmogelijk zich te mispakken, hoewel de d.'kvallende sneeuw de voet
sporen bedekte. Er waren andere teekenshier de overblijfsels van een
bivak, daar, eene groote ijdele plaats waar vuur was gemaakt, en
rondom eene drijvoudigen rang van lijken, half met sneeuw bedekt en
die ons van schrik deden huiveren, alhoewel wij nogmaals zulke toonee-
len gezien haddenelders lag een peerd thalvea den weg, de pooien
•mhoog, die uit den sneeuw slaken, gelijk de piketten waarmee de
grafmakers de plaats vaneen grafafteekenen. Wij zagen nog vernagel
de kanons, gebrokeno aft uiten, kadavers van poerden en menschen, en
ander puinhoopen.
Zoui.en de koningen en keizers daar wel op denken, als zij oorloges P
Zjj blijven ver van 't gevaar, warm gekleed, in hunnepraclitige paleizen
of als zij de legers naar 't slagveld volgen, dan is 't geujk Napoleon, om
hunne troepen te verlaten, als 't gevaar te groot en de ellende te nij
pende werdt.
God weet, kom ik ooit buiten dit sneeuwland; maar, 't mag gaan hoe
't wil, mij zal men tech niet meer hooren toejuichen, als er spraak zal
zijn van nieuwe veldslagen en van glorierijke overwinningen.
Deze gedachten vlogen mijdoor 't lio >fd als wij, tot onze groote vreugd
aan een dennenbosch kwamen. Die bootsen met hunne dikiueengevloch-
ten twijgen, waaronder de sneeuw niet gevallen was, leverden ons eone
veilige schuilplaats; daar konden wij eenige oogenblikken rusten en
ons voedsel nemen, zonder door de Kozakken verontrust te worden.
Wij slopen dus tusschen 't geboomte, van tijd tot tijd eens omziende of
ons niemand volgde; neen, niemand kwam achterna, zelfs de vluchte
lingen niet, die ons tot hiertoe al kruipende waren opgevolgd helaas
wij konden hun gezelschap niet wenschen onze voorraad was zoo
bitter klein, en zij hadden misschien niets
Ziet ons daar nu zitten, rond een groot vuur; nicht en haar kind heb
ben de bes te plaats; er zijn er wel onder onze gezellen,die met een scheel
oog de voorrechten zien welke deze edelmoedige vrouw geniet, maar
't kaporaalken en ik, wij tooneu ons zoo vastbesloten van haar te ver
dedigen, datdc ontevredenen zwijgen.
Terwijl iedereen zich warmdo, werd er raad geschoren om aan vi-
vers ie geraken.
Wij waren dertig man stork, redelijk wel gewapend en niet te slecht
gekleed. Nogtans zou het onmogelijk geweost te zeggen van wat regi
ment wij waren. Om maar van mij alleen te spreken, ik had 'ne colbak
van de grenadiers aan, een broek van de kurassiers, en mijn kapot als
sergeant van 't voetvolk Ik had nog altijd mijn geweer, maar mijnen
sabel had ik verwisseld tegen eenen sehoonen officiersdegen, op de baan
gevonden.
Mijne rampgenoten waren al oven aardig gekleed men trok aan
hetgeen in d'hand viol en best verwarmde. Ik heb er zelfs gezien met
rok en jak, die de kantimersters op hunne wagens hadden laten liggen.
Kor to u, wij waren nut dertig man die 'het redelijk wel stelden en
niets beter vroegen dan zoohaast mogelijk bij 't leger te geraken
Daai om moesten wij enze krachten behouden, en ik kon bestatigen
dat meer dan een van ons, in dit bivak onder de boomen,zijn laats e stuk
beschuit opat. Er moest dus kost wat kost naar mondbehoeften uitge
zien worden.
Ik zegde dit aan de kameraden, en allen waren van mijn gedacht.
Er werd beslist dat een ti ntal mannen op zoek zouden gaan, terwijl
de andere het vuur 011 ons klein kamp moesten bewaken.
Ik werd als kommandant dier expeditie aangeduid.
Eene oude voltigeur, die nog 't best in zijnen uniform stak, wilde ons
volgen, alhoewel 'tlot hem niet aangeduid had. Hij marcheerde nevens
mij, 't geweer in den arm, i-ocl en stijf als op eene parade. 0:is kapo
raalken ging vorenop. I had Kozijn en Nicht dio by 't bivak bleven,
toederlijk omhelsd; God weet zag ik die brave menschen nog weder.
Wij marcheerden bijna eene uur en zagen dan voor ons, in de verte,
liet licht eener vlakte daar gekomen, bemerkten wij tot onze groot0
vreugd, honderd stappen van ons, eenpachthofken, in kleem, en omringd
vaneenen groeten hof; er woonde daar volk; want een dikke rook
walmde uit de schouwen een blijmoedig hanengekraai klonk ons ind'eor.
Halt
Een oogenblik sepeisd tesamen mochten wij in dit pachthof niet
gaan de kaporaar en twee der jongste mannen zouden hunne wapens
neerleggen en gaan zien, en wij 011s in don sneeuw neerleggen. De vrien
den zouden ons zoohaast mogelijk komen roepen, als zij wel ontvangen
werden ontving men hun als vijand, wij moesten ter hulp snellen en
de pachthoeve aanvallen. Met goedheid of geweld, wij moesten toch
mondbehoeften hebbenEr ging. n tien minuten voorbij... Niets
De schouw bleef rooken, de haan kraaien, maar van onze vrienden die
over d'haag verdwenen waren, geen hot minste teekenRondom de
pachthoeve, eenedoodsciie stilte... Er gingen nog tien minuten voorbij
een onbeschrijfelijke angst bestormt onze harten. Blijft stil zeg ik aan
do gezellen, mijn hoofd stillekens oprechtonde.
Men zou zeggen dat die hofstee door geesten is bewoond; niets te
hooren; niet te zien
De oude voltigeur zegt mij De vrienden blijven zoo lang weg
't Is waar. Indien er hun iets overgekomen ware Ik begin het
te vreezen. Wij kunnen nogtans niet blijven wachten. 't Is ook
mijn gedacht: als ze binnen vijf minuten niet hier zijn, gaan wij hun
opzoeken. Of wreken.
Wij waren nog sprjkende, als ik 't kaporaalken zie komen galoopan.
Bij was van dichtbij gevolgd door twee Russen, gewapend met bijlen,
en door eene vrouw, die een groet geschrei liet.
Bougeert niet, zeg ik aan mijn mannen laat ze nader komen, es
dan, met den sabel en de bajonnet er mag niet geschoten j worden
Onze vriend liep altijd bleek en hijgende voort, ons mot d'oogan zoe.
kende. Nog eenige stappen, en de Russen gingen hem't hoofd iu tweëen
klieven, als wij allen golijk recht sprongen, den sabel in d'hand, en op
de twee Russen vielen. Eer zij don tijd hadden éen enkele kreet te sla
ken, lagen hanne bebloedde lijacn in den sneeuw.
De vrouw alleen bleef gespuar doch men daed haar wel verstaan,
dat zij op 't minste geroep kennis zou maken meton.e wapens. Wij boa
den haar vast, en ze moest, vèör ons, naar d'hofsteê. Onderwege ver
telde 't kaporaalken ons hoe zij gevaren waren; Binnen komende, had
den zij een oude vrouw gevonden, die 't eten gereed maakte. Dj drij
soldaten ziende, die haar d'handei: toestaken, was zij in den beginne zoor
verschrikt; dan deed zij hen teek ui, om op eene bank. te zitten en ging
weg. Onze vrienden meenden dat zij brood ging halen, maar in plaats
van brood, kwamen uit de zijkamer twee Russen, die elk met oenen
bijlslag twee onzer gezellen het hoofd open kapten de kaporaal kon
gelukkiglijk vluchten Verbeeldt u onze gramschap, als wij onze ka
maraden vonden, zwemmende in hun bloed W. V
Briefwisseling.
Mijnheer De Werkman
Het gaat toch aardig op sommige gemeenten, waar men niet luistert
naar goeden raad, of wijze vermaningen Men vindt alhier ook van die
gasten, die laat in do kaberdoeskens zitten. Onzen herder laat bijkans
geeiien zondag voorbijgaan zoi.der tie weerden en de weerdinnen te
vermanen, van 's avondsin tijds hunne herberg te sluiten, 0111 te beletten
dat de avondwolven er zouden binnen komen, na het luiden van de
policieklok Onlangs, niettegenstaande zijne vermaningen, zijn er weerom
eenige liefhebbers van onze gemeente laat in den avond handgemeen
geworden, met het ongelukkig gevolg, dat er nog al zware kneuzingen
zijn toegebracht, bijzoo ver, dat do zaak waarschijnlijk voor den vrede
rechter zal komen.
Ter dezer gelegenheid, is hier eene vieze zaak voorgeval.on Onze
klok, die hare stem vervoegt bij die van onzen herder, en die altijd op
gestelde uur, die stern verheft om do herberggasten te vermanen," dat
het lijd is van de herberg te verlaten, en naar huis te gaan ziende dat
sommige inwoners koppig blijven, en niet willen luisteren, is in zooda
nige gramschap geschoten, dat zij van colère is geborsten?!?! V\ at zal
nu, daarvan netgevolg zijn? Ik weet het, Mijnheer, ten eerste, de ge-
borsteue klok heeft nu den klank van eenen gebroken ijzeren poten
dien doovcnklank zal niet gehoord worden, noch van weerden, noch
van do herberggasten, en zoo zal de u :r van scheiden lang, lang ach
teruit 'blijven ten tweeden, op do zon- en feestdagen zal den eenen. na
den .nderen te laat in de i<erk komen, want iedereen ueeft toch geene
horlogie in zijn huis. En daar de inwoners de klok niet zullen hooren,
zullen zij noch van tijd noch van uur weten. Indien die vechtpartij,
waarlijk voor den vrederechter moet komen, dan zoude, volgens mij,
buitenmenscli, dien ambtenaar, de lieide partijen moeten veroordeelen,
om te saam eone nieuwe klok te doen gieten, met verbod van inliet
toekomende, nog zoo laat op do straat te ioopen, en met gebod van
voortaan braver te wezen. Een Landsman.
Dat had zij niet bedacht.
Eeni en tijd gelegen verseiieen voor de rechtbank te Berlijn een echt
paar. De vrouw had eene aanklacht togen den man ingediend, op grond
dat hij haar bijna dagelijks een pak slagen gaf. De beschuldiging werd
bewezen en de man tot gevangenisstraf veroordeeld
Doch toen liet vonnis was uitgesproken, begon de vrouw te bedenke»
dat zij, zoolang haar man in de gevangenis zat, gepn middel van bestaan
had Wat nu Men gaf haar den raad, de noodige stappen te doen oin
voor hem gratie te verkrijgen. Dadelijk ging zij aan 't werk een verzoek
0111 e rat ie werd by den keizer ingediend en deze heelt thans den man
kwijtschelding van straf verleend, onder bepaling dat hij.znodia hij zijne
vrouw wcèr slaat, onmiddelijk naar de gevangenis terug moet, om zyn
straftijd ton einde te brengen.