Een vlaamsclie Napoleonisl in Rusland, Wat buigt, breekt niet. 1812-13 8 naar't Fransch van Jean Lefranc. (Verboden over te nemen.) Inderdaad, wij vonden in 't pachthof de lijken onzer twee gezellen, badende in 't bloed, Op 't zicht onzer gramschap, dacht de vrouw haar laatste uur gekomenze werd wel vastgebonden en wij gingen op zoek naar viverswij vonden brood, spek, zout en 'ne zak meel; en 'k stelde aan de gezellen voor terug naar 't bosch te keeren, als wij den oudeD voltigcur zagen toegeloopen, in de hand eenen prachtiger haan dragende en twee hoenders. Hij liet ons de tijdsniet den rijken schat te bewonderen, maar verwit tigde ons dat hij de Kozakken had gezien ze kwamen onswaarts, een dertigtal gevangenen voor hun jagende. Nog 20 minuten en ze zijn hier, sprak de Voltigeurmaar wij moeten hier alles zuiveren. En hij toonde de lijken onzer twee gezellen en de oude vrouw. Iloe kan dit geschieden? Wij zullen x'in (len mestput begraven. De vrouw ook p Waarom niet Ik verzet er mij tegen uit al mijne krachten. Dan wilt gij dat do Kozakken, hier komende zien dat wij twee hunner landgenoten vermoord hebben In dit geval wee aan ons! t Mag gaan hoe 't wil, antwoordde ik, maar is 't geen lafheid eene oude weerlooze vrouw te vermoorden s K°^'°eur ZÜ" 8"r'jZG moustache en trappelde van grarn- Wij verliezen hier oenen kostelijken tijd, zegdehii; Iaat ons algauw onze gezellen begraven dat 4 van u de lijkon der Russen gaan halen de sneeuw zal de sporen van ons gevecht wel doen verdwijnen. En 't dees? den vloer met bloed bedekt toonende. Wij zullen 't huis in brand steken. En de vrouw Ze moet met on3 rr.eê, vermits gij 't ander middel verstoet. Er werd in den mesthoop een diepe put gegraven, waarin Fransehen en Russen nevens een moesten liggen. Wy gingen de Russen halen. Terug in do kamer komende, kende mijne gramschap geene palen, als ik do oude vrouw zielloos ten gronde zag liggen De Voltigeur had haar met den sabel 't hoofd gekloven. Ik verweet den Voltigeur zijne wreode barbaarsche daad; bijna al d'anderc gaven hem gelijk; de oorlog verdooft alle men8chlievcnd gevoel De lijken werden met mest bedekten de sneeuw viel zoo dik dat er weldra oen wit laken het graf dier ongelukkigen bedekte. Ik zegde metterhaast een kort gebed voor do zielerust dier ongelukkigen wij staken 'thuis in branden vertrokken met onze vivers. De weg werd allangs om mooielijker; do sneeuw sloeg ons in't wezen; aan 't begin van 't dennenbosehje moesten wij stil blijven om den sneeuw van ons lijf te kloppen ei, daar galmen geweerscheuten uit het bosch. Men vermoordt onze kameraden, roep ik, kom. laat ons loopen vliegen r De Voltigeuren d'ander gezellen hieven onverschillig staan 't zullen de Kozakken zijn, zegdon zij wij zijn te klein in getalten anderen 't is toch te laat! Ik durfde mijn ooren niet gelooven en vroeg Gij zijt dus van zin Van een ander direktie te nemen. In d'ornstandighoden welke wij beleven, moet ons spreekwoord zijn Elk voor 't zijne D'andere gaven hem gelijk. Gij zoadt dus zoo lafhertig zijn van, onze vrienden in hunnen drin- - genden nood te verlaten? Ieder zijn goeste, riep de Voltigeur; 't staat u vrij hun ter hulp te snellon. Maar ik trek mij die zaak niet aan ik zal altijd zooveel mogelijk de kozakken vermijden. Welnu, riep ik uit, gij zijt onweerdige FranschmansKom, kaporaal, kom meê, wij zullen toonen dat de tegenspoed van ons geen lafaards kan maken. Gij beleedigt mijriop de Voltigeur. Ik zeg de waarheid; gij zijt 'ne man zonder hert ef gevoel. En wij begonnen daar, op den sneeuw, to twisten en 't zou van erg tot kwaads gekomen zijn, indien ik op mijn Nicht en haar kind niet go- peisd had; God weet, waren do Kozakken niet bezig met hun te ver moorden En wat gebeurde er nu?... Wij die zoozeer d'eendracht noodig had den, wy verdeelden ons in twee groepen. De kaporaal alleen volgde my. Het geweerschielen was geëindigdwaren onze vriendon overwinnaars of waren zij bezweken Meer dan eens meende ik mijne levensmiddelen weg te smijten om gemakkelijker te konnen loopen; de kaporaal was t enden, nogtans wekte hij mij op om rap voort te gaan Ko?ragie, sergeant zegde hij, misschien redden wij ten minste nog uwe Nicht en haar kind. Ik had koeragie genoeg om togon een geheel escadron Kozakken op te trekken; maar eene machtige vrees beneep mijn hertalles wat ik bezat, zou ik gegeven hebben om een gewoerscheut te hooren maar mets, mets om 011s t overtuigen dat do vrienden zich nog verdedigden Wij gaan immer voort, zoo recht als 't ;n dit bosch mogelijk !s wij gaan voort en vreezen van ter plaats te komenwie weet wat er van die teedero nicht en haar lief ongelken, mijn doopkind, mag geworden zijn Die Kozakken zijn toch zoo onmenschelijk wreed Aau een gebro ken boom zien wij dat ons bivak maar vijf minuten afgelegen is Immer dezelfde stilte. Waarom zoo ongerust zijn De Kozakken reizen maar in kleine hoop- kens onze vrienden waren talrijk, wel gewapend zij zullen de Kozak- ken teruggedreven hebben. Nog eenige stappen. Met voorzichtigheid voorwaarts en onze wapens gereed Ik heb nog ecu dozijn kartouchen, de kaporaal heeft er 'evenveel wii boornen"8 gewe<?ren en sluil)en' ?eliJk twee Pensjagers, langsheen de Wij zijn er.. Mijn God! wat zagen wijAl leefde ik honderd jaar, nooit gaat dit tooneel uit mijn geheugen. Dicht bij 't vuur lag mijn arme Nichtz'hield haarkindje in den arm; eene lans had moeder en kind doorboord. Rondom, vijf, zes lijken, gansch naakt; de mons'ers hudden alles meegenomen keukengerief, kleederen, wapens. Mijne nicht alleen had men haar kleèren gelaten misschien was er bij die brigands een man die op zijne moeder gepeisd hadIk viel op mijn kniën, maakte zachtjes het bloedig lijk los van 't schepsel ken dat mijn doopkind was, en gaf een vrijen loop aan mijne tranen. Degrooten, de machtigen der aarde, de generaals en inonarkon zullen deze gedenkenissen van een arme soldaat niet lezen nooit zullen ze weten hetgeen ik in Rusland, in dien bosch heb geleden nooit zullen zij de tormenten kennen die deze arme vluchtelingen onderstonden, als zij stervende van honger en koude in die onbekende en wreede landstreek ronddwaalden,niet wetende waarin of waarheen. Wie weetofbinst mijn leven nog, andere soldaten niet zullen gaan dwalen en sterven in het zelfde land waar de verdroogde beenderen van ontelbare volkskinderen den doortocht van 't groot leger aangeteckend hebben! Hoe lang hen ik daar gebleven, met mijne tranen en kussende wan gen van mijn klein vriendeken, onlangs nog zoo frisch, bedekkende Dit Lan i i niet zeggen maar als ik tot mijn zeiven kwam, begonnen de duist u nissen reeds de aarde te bedekken on de doodelijke koude van Rusland verstijfde mijne ledematen. I)e kaporaal l lopte stillekens op mijnen schouder. Hij ook had ge weend het soldatenleven had zijn hert niet bedorven, hij verstond en deelde mijne droefheid. Sergeant, zegde hij, wij mogen hier niet langer blijvendc Kozak ken kunnen terug komen. - Dat zij komen, antwoordde ikhoe eer hoe liever. Ik zal gelukkig sterven als ik een dier wangedrochten kan dooden. Sterven, murmelde d'arme jongen, nog zoo jong en al sterven zoover van 't Vaderland, in 't midden van dezen bosch en opgeëeten worden door ao raven en door de wolven.... 't Is schrikkelijk Wat wilt gij? Vandaag of morgen, nu of een weinig later 't is beter onder de handen van den vijand te vallen, als ellendiglijk van koude en honger to vergaan. Maar wie weet of wij 'tloger niet zullen kunnen vervoegen 't Leger kan niet meer ver van hier zijnPeist er wel op, Sergeant 't leger, 't is ons Vaderland, 't is onze moeder. 't Vaderland, onze Moeder, 't Vaderlijk huis, Vriendenhanden die onze handen drukken, die gedachten waren een eloktrieken schok voor mijne neergeslagene ziel.... Ja, ik wil leven, ik wil nog meer Jijden, en 'k zal gaan, zoolang mijn beenen mij dragen konnen, zoolanger een briczelken kracht in mijn lichaam is, om by degenen te geraken.dic mijn geluk betrachten en die misschien op dees oogenblik den Allerhoogsten voor mij bidden. Wij graven met onze sabels een diepen put en leggen er de ontzielde lichamen in van Nicht en haar kind, en na eenige oogenblik ken op hun graf gebeden te hebben, verlaten wij deze treurige plaats. Nogtans onderzochten wij nogeens de lijken "onzer wapenbroeders. Allen waren vreesdijk doorkapt. Kozijn was onder de gedoodden niet, men had hem waarschijnlijk krijgsgevangen genomen en naar Siberiën vervoerd. Wat verder was oen plaats waar de boomtakken, bijna tegen den grond, eene schuilplaats leverden tegen sneeuw en wind Wij aton met verkropten boezem en legden ousop 't vochtig mos neder; dank aan onze vermoeienis vielen wij weldra in slaap en konden voor eenige uren, ons smartelijk lijden vergeten. W. V. OE SPSBRZWUH ID EN DE SPAARNISSEN. Sedert dat wij uittreksels geven van de verhandeling over de Spaar zaamheid, is ons uit vijf, zes, zeven plaatsen geschreven waarom die nuttige zaken toch niet in druk worden gegeven en met duizenden o\ eral verspreid. Inderdaad, als men ziet hoe voordeelig de welbegrepeno Spaarzaam heid in haar zelve is, en hoe veel zedelijke deugden zij voor jong en oud in zich bevat, hoeveel ondeugden, rampen en misdaden zij tegenhoudt, dan kan men zich niet inhouden van tezeggen: De ware Spaarzaamheid, van jongs af in d'herten geprent, en aan de geslachten voortgezet, is eene bron van zegen, van geluk en van welvaart voorde Volkeren. Nog twee opwerpingen, worden tegen de Spaarzaamheid en de Spaarkassen gedaan, waarvan de eerste is Als ik sparen wil, kan ik t'huis, zelf sparen Mijn vriend, antwoorde daarop de West-Vlaamsche menschenvriend, als gij niet wilt sparen wij zullen er u niet toedwingen; indien gij spaart, wij zouden geern hebben dat gij het vrijelijk en gcern doet. Maar uwe spreuk koomt voort, peis ik, of uit den geest van tegenspraak of uit mis trouwen. Zijt gij een van deze voor wie er niets wel is, ik wil geen vruchteloozè moeite doen om u te overtuigen. Maar zijt gij misschien mistrouwig, peist gij dat uw geld in geene zekerheid is, en dat gij het zoudt kunnen kwijt geraken, ik aarzel niet van te zeggen dat gij uw mistrouwen moogt afleggen, uw gold is elfen aan weggezonden naar de groote spaarkas van Brussel onder de waarborg van den staat en als men geen betrouwen meer heeft in de waarborg van het gouvernement, in wie zou men nog mogen vertrouwen hebben Gij zegt daar dat gij te huis eene kas hebt en dat gij zelf kunt sparen, indien gij zelf spaart, dat is wel en zeer wel, maar 'k vrees dat uw sparen maar zal bestaan in woorden, in alle geval, indien gij zoo spaart kunt gij geene van de voordeelen genieten... TE KOOP IN ONS BUREEL. Kaarten van den Oorlog, franco thuis, g'lieel Belgenland door, O/'-ö c. MUZIEK. Aan Pius IX, Paus-Koning, woorden van den 1-1 II. Claeys, muziek van II. Lowet 1,00 Voor Fius IX, Paus en Koning, Jubellied, muziek van V. C. De Clippele, priester. 1,00. Lied aan de Leden van Pavidsfonda, woorden van Ad. Pee- te rs. muziek van AJ. F. Timmerman. 1,-0 Maria wees duizendmaal gegroet, bedegezang voor de verlossing van Pius IX, door Bodewijk Lowet. 0,50 NEEN, dc Pauzen sterven niet woorden van Josof Samyn, muziek van Lode wijk Lowet. 0,60

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1877 | | pagina 3