Een vlaamsche Nap sleonisl in Rusland. Als een oude hond blaft, ziet dan uit. 1822-13 18 naai-'t Fransch van Jean Lefrane. (Verboden over te nemen.) Ik daal langzaam de helling af, voetje voor voetje, met duizende om zichtigheden, en ga al bevende voort, de armen uitstekende, alsof ik op eene koorde ging. Het ijs is zeer sterk geen het minste ge kas of gekraak.... ik ga voort.... ei,... zal 't ijs mij kunnen dragen of ga ia tusschen scherpe ijs- schollen, in de diepte zinken?... Ik ben reeds den helft der rivier over.... Alles gaat wel.... Komaan met Godsbijstand.... Een, twee, drhjik loop, ik ben aan den anderen kant, ik klim de helling op, 't hoofd in gloedmij verlost geloovende, bevrijd van alle gevaar, omdat ik den grond van Polen betreed en mij inbeeld niets te vreezen te hebben van Polakken, onze bondgenoten en vrienden. Nogtans, na eenige oogenblikken begin ik in mijn eigen te vragen, wat er van mij geworden zal, indien mij eens de herbergzaamheid ge weigerd werd. Bah! 't moeielijkste is toch gedaan. En alles, ja alles wel ingezien, de l)ood wil van mij niet. En ik ging dapper voort, altijd recht voort, hopende van toch, vroeg of laat, d'een of d'andere woning, pachthof, hut of kasteel tegen te ko men. Inderdaad, na twee ofdrij uren gaans, raij zooveel mogelijk oi'ien- teerende, dan zag ik, op korten afstand, liet donker geschemer van een groot lusthof, omringd van water en boemen. Wat in mij op dit oogenbiik omging, kan ik niet zeirgen. 't Scheen dat ik daar 't Vaderlijk huis voor mijn oogen zag en dat de bewoners mij met opone armen gingen ontvangen. 't Kon vijf uren van den morgend zijn, als ik met bekropten boezem en bewogene ziel. aan de deur klopt® dez.-r woning, waar over mijn lot ging beslist worden. Ron lom hoersciitte eene plechtige stilte. Ik keerde mij om hoorde en speurde rond, nergens het minste gerucht,... niets te zien. Er was niemand die mij kon afspieden, om de brave men- schen te verraden die mij gingen bijstaan. Twee minuten gingen voorbij. Dan hoorde ik boven mijn hoofd, 't gerucht van e :ne venster die voor zichtig openging. Ik hief het hoofd op. Eea man, nog jong, gekleed met eenen dikken tabbaard, vestigde zijn oogen op mij en ging mij ongetwij feld vragen, wie ik was en wat ik begeerde, toen ik, hem voorkomende, de handen uitstak en met smeekende stem ze.de Om de liefde Gods, mijn goede mijnheer, Hebt compassie, hebt mede lijden met mij. Ik sterf van honger, van koude, van vermoeienis en mijne voeten liggen open; ik kan niet meer voort. Gij zijt Franschman Ja. Maar, ge weet wel dat het ons verboden is, op de strengste straf fen, van een vreemde soldaat in huis te nemen Zonder te spreken, stak ik in de diepste aandoening mijn handen omhoog. Hij ging weg, zonder nogtans de venster te sluiten. Dit gaf mij een weinig hoop. Terwijl ik daar was, altijd dia venster aanstarende, van welke mijn doodvonnis ging uitgesproken worden, zag ik op dezelfde plaats van den heer in zijn kamerkleed, eene jonge schoone vrouw verschijnen. Mij ziende, zoo ongelukkig, zoo ellendig, liet zij eenen kreet van medelijden hooren Arme soldaat, zegde zij, zeker neen, wij zullen u niet wegzenden.» En zij verdween op hare beurt. Ik vouwde d'handen te samen, God bedankende en mij bereidende 0111 de weldoeners t'ontvangen, als de deur geopend werd. 't W as de jonge heer zelf, die mij kwam halen Ik wilde spreken, maar de woorden verstierven op mijne vervrozen lippen. Zoo hevig was mijne aandoening dat ik mij aan den muur moest vast houden om niet te vallen. Koeragie, zegde mij de edelmoedige Polak..,. E11 ziende dat ik waggelde gelijk iemand dia dronken is, dan voegde hij erbij neem mijnen arm, vrees niet, nog eenige stappen en gij zult in een warme plaats zijn om te rusten. Heere Godzie eens hoe de arme jongen beeft, zegde op hare beurt de dame, die beneden gekomen was en mij ook den arm gafen haren man hielp, om mij voort te geleiden. Ik, was als verbluft. Ik kon bijna mijn oogen nocb mijnooren gelooven. Na zooveel ellende en lijden uitgestaan te hebben, was ik in eêlmanshuis ontvangen een voornaam heer, een prins misschien, ondersteunde mij en 'k leunde op den arm van een kas teelvrouw. Ik wilde mij losrukken en die goede menschen op mijn kniën bedan ken maar ik mocht niet en moest dit zoet geweld, alleen bekend bij de christene liefdadigheid, onderstaan. Voordat zij bij haren man kwam, had de edele Mevrouw hare knech ten en meiden gewekt die met haast rondliepen en alles bereidden wat mij noodig was. Weldra blakkerde een groot vuur in de breede diepe schouw en ik hoorde liet vrolijk gedommol van 't ziedende water in eene groote koperen marmit. Maar het welluidendste gerucht waren nog de hartelijke woorden die mij toegestuurd werden Wat hebt gij [moeten lijden, zegde de Mevrouw mij, terwijl een domestiek mij ontlastte van de versle-tene leerzen en van de lappen, on danks welke mijne arme voeten tocli vervrozen en bebloed waren. Na iets geeëten te hebben, zult gij in een warm bed gaan s.apen, voegde de kasteelheer erbij. En al die goede woorden werden mij in 't fransch gezegd, op zoeten, vlaamschen toon. 't Scheen mij dat ik. in 't Land was, te middeil mijner Familie. Een domestiek plaatste oen groote kom lauw water voor mij on was- schtte mijne yoeten. Binst dien tijd deed Mevrouw bouillon warm maken en stelde ze! Die tafel nevens mij. Ondanks mijne reclamation, was ik gedwongen ge weest mij in eenen prachtige» zetel te zettou alle han den stonden gereed 0111 mij te dienen ;do zetel was nog te hard en een zijden kussen, van zachtcn dons, werd achter mijnen rug gesteken. De domestiek was zoo voorzieliti j als eene gasthuisnon, en toch werd hij met zachtheid bekeven, omdat hij mij te ruw handelde, en iedermaal dal een doekje van mijne wondon gerukt werd, liet mevrouw een pijn- geschrei hooren. Neen, waarachtig, 't was geene vrouw, maar 'non engel door den goeden God gezonden om mij te beletten van te sterven, om mijn hert met vreugd, sterkte en hoop te vervullen. Zj zegde mij van de voeten opeen vloeren stoeltje te plaatsen, dat bij 't vuur stond. Dan deed zij lange lijnwaden windels brengen cn een groot pak plu'szij knielde nevens mij en begon mijne wonden te ver binden. Ik bad in stilte voor mijne weldoeners. Hun zoo gelukkig ziende, zoo ieverig om mij goed te doen, was ik ver van te peizen dat zij bijna zoo veel van de wreedheid der Russen te lijden hadden als ik. De Polakken waren vervolgd, van dichtbij bewaakt, van russisehe spions omringd; en als men er aantrof, die een arme fran che vluchtelingen bijstonden, dan was de geringste strat het verbeuren der goederen en tbailiiigscliap. Madde ik dit iaatste geweten, zekerlijk z.u ik duizendmaal op de baan bezweken zijn, liever als mij een cogenblik in dit liefdadig huis op te houden. I« dronk langzaam, met smakelijke teugen, de kom warmen bouillon die mij op eene ziveren telloor werd opgediend. Waarlijk, ik werd behandeld als een groote lieer. Va» tijd tot tijd neep ik eens in mijnen arm om te zien of ik nietdroomde. De bouillon verwekte wonderen en verwarmde mij, meer nog dan 't vuur Ik voelde hem 0111 zoo te zeggen, in mijne borst rijzen hij ver heugde mijn hart, verkwikte mijne zinnen en herstelde den bloedom- loop in mijne verzwakte aderen. Ik zegde in mijn eigen dat de rij sto menschen, dat de koningen en keizers zelf niet gelukkiger noch tevrodener waren dan ik. En al degene die mij omringden, namen deel in mijn geluk. Weldoen is zoo zoet. 't Geen mij nog meest van al trof, waren de vertroostingen, die de meesteres des huizes inj toestuurde E?iie zoete meloij gelijk, waren liet als de hemelsche geluide n van den Engel des medelijden. Ik niet die mij op dit oogenbiik, aan de dood ontrukte, mij voedde, warmde, mijn wonden genas en mijnen moed opbeurde Als ik weêr d'oogen opende, kwam een domestiek aan de deur van den salon en zegde Ik lieb.gedaan wat Mevrouw bevolen had Mijn vriend, zeide mij alsdan de ©dele dame, men hectt u in eene wanne kamer een goed bed gereedgemaakt, ik geloot dat gij geerne een weinig zoudt rusten. Mijn man zai u den weg wijzen. PRIJSKAMP-AALST. ?pl-S"Men keerden rug naar den stoel, op 't oogenbiik als hij ons dl|nt_ De gazettiersmoeten den herfst vreezen, omdat de bladeren dan V83leDe haa» des torens keert zich gewoonlijk naar den wind, en de snui- Vf»r uit don wind. 4 3 musschen op ©en dak, manen een o ipaar getal uit. Een Man die den 29 Februari geboren is. Onielo^f^MM- De Moor Watteren. Alb.Dornez, timmerman, Rol Ie- 3+ Tm I, Waem Beveren-Waas. ge?Raadsêis- MM C. Van Haver St Nikolaas. A. Kegelsid. B. Stans id. ■tr Kerkhoven «ent. J. Gatride Stekene. E. Ghys Hoorebeke St Marie L J. Ots, Ronssc. L. Dupont, St Gillis Waas. Isidor Cambier Dendermonde heeft in schoone verzen, het raadsel Balkans opgelost. E7Raadsels MM. D. Clauwaert, Zele. C. Meert Lebbslte in St Cecilia. Whebben lotje getrokken en de Prijs is gevallen aan J. A. Waem, werkman, Be ver en, Waas. Proficiat!... Gij lieve bal, wat groot vermaak, Wat milde vreugd verschaft ge ons immer Van u is er zeer dikwijls spraak. Neen u vergeien wij toch nimmer. De kans in loterij en spel Ziet men voorwaar zeer graag verschijnen, Want anders krijgt men op zijn vel, Verliezen dat baart immer pijnen. Maar ach wanneer ik bal en kans In slechts een woordje zie geschreven, Herinner ik mcéén land waar thans De Russen Turken peper geven Balkans een scheppir.gs reuzenwerk, Een berg wier kruin den hemel nadert En nu is 't als een schriklijk perk Waar 't bloed der strijders zich vergadert. In afwachting blijf iit Uw verkleefde raadselvriend Emile Ghys. Hoorebeke St Mario 14 Augustij 187". «tor eekkam erkenOntv. van M. P. te St. 2,50 tot Juli 1878. M St te M uw n' was nogtans fix verzonden gevvecst, zeker te M bt. te m. 3nder ontvangen hebben. - Ontvangen uit Thielt 7503 ab. tot Juni en Augusti 1878 id uit Cruibeke van M. A n m9 iv» tot iiurusti 187S. id. uit Oostwinkel, 2,oft. Vriend rit «té Ronsse uwTe timbers waren mij wel toegekomen, ik had verge- Otste Ronsse. uwewnmei e_ro^t. UI. te R. ik zoek omzoo- ten u dK te m t on te stur0n. Verschoon mij dus M. Van S est BÏ UI heeft nu betaald tot einde december 1878. Profi- dat voor aUes! en langs over Bouchout devlaamsehe vriendenhand. - Rj menam, UI. heelt betaald tot Maart 18/

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1877 | | pagina 3