Een vlaamsclie Napuleoaisl in ttusl.uid,
De rust is omlaag, op d'hoogtens niet.
181^-13 23
naar't Franseh van Jean Lefranc.
(Vei boden over te nemen.)
Anselm was de vrolijkste jongen der wereld Eenige glazen wijn
deden hem al d'ellende vergeten, welke hij had uitgestaan en de beproe
vingen die hem nog voor de deur stonden. Hij verhaalde mij zijnege-
schiedenis gelijk als ik en zoovele anderen, was hij aan Familie en
Vaderland ontrukt geworden en zijn vurigste wensch was zoohaast mo
gelijk aan het edel ambt der wapens vaarwel tezeegen.
Zijne aankomst in 't kasteel was voor mij een groot geluk. Nu was
ik niet meer alleen in de lange uren van den dag en de vrolijke redens
van mijnen vriend verdreven zeer dikwijls mijne droefheid.
Nogtans, in weerwil van al de goede zorgen onzer weldoeners, ge
voelde ik dat de landziekte mij ging aanranden, indien wij niet kortelings
de reis konden voortzetten.
XV. De lotgevallen van Anselm
Op de lente was de zomer gevolgd. De velden stonden bedekt van
gulden koernairen, en dank aan onze gedurige zorgen, bood de kas
teelhof het liefelijkste schouwspel: rijke vruchten, prachtige groentens,
allekleurige bloemen verruKten de oogen en gaven de verzekering van
eene goede provisie voor den winter.
Doch altijd zonder nieuws van 't land. Onze edele Weldoeners kwa
men zeer dikwijls eenige uren met ons doorbrengen zij betuigden ons
hunne overgroote tevredenheid voor onze werken en bekeven ons iieftal-
liglijk als wij te veel iever toonden. Wij mochten ons bezig houden, ons
verzetten, als liefhebbers werken, gelijk de Baron zegde, maar werken
dat wij vermoeid waren, was ons verboden In twee woorden, dit ka
steel ware voor ons een aardsch Paradijs geweest, zonder de ongerust
heid welke wij hadden over de stilzwijgendheid van Mijnheer «n Me
vrouw, telkens dat wij van ons leger sprauen en van de toekomende
overwinningen van Napoleon.
De Baron verachtte zoozeer de Russen als hij de Franschmans bemin
de, zijne voorouders waren in ballingschap gestorven z'hadden deel ge
nomen in al de samenzweeringen die de verlossing van Polen ten doel
hadden. Hij zelf had gezworen zijn bloed v..or 't Vaderland te geven,
zoodra een opstand der Polen mogelijk was geworden.
Wij hoorden hem geerne spreken Nogtans Zagen wij dat hij ons iets
verborg Wij hoorden het later, hij kende den afval der Pruisische, de
ontzachelijke toebereidsels der Geallieerde, demorrii gen die in Frank
rijk begonnen op te rijzen. Misschien voorzag hij Waterloo; hij geloofde
waarschijnelijk dat het beter was ons zonder nieuws te laten dan ons
met 't verhaal der rampspoeden van Frankrijk te bedroeven
Zekeren dag nogtans zagen wij hem zeer verblijd binnentreden. Ik
hoop, zegde hij, dat gij weldra uw Vaderland zult mogen terugzien, de
vrede gaat gesloten worden.
Die vrede, zegde ik, schijnt mij voor den oogenblik onmogelijk
onze vijanden zullen ons vernederende voorwaarden opleggen welke
Napoleon, al heeft hij zijn groot leger verloren, nooit aanvaarden zal.
Wie weet het Een Congres gaat te Praag bijeenkomen en dege
nen die er aan deel nemen, zullen misschien aan dien koppigen Bonapart
kunnen doen begrijpen dat '11e Monark kan gelukkig zijn, zonder, ten
koste van 't bloed zijner onderdanen, nieuwe Provinciën bij zijne Staten
te voegen. Ik hoop ook wel dat Polen daar een edelmoedige verdediger
zal vinden en dat wij niet langer de vassalen van dit wreed
Rusland zuilen blijven Koeragie dus Geloof mij, ik ben niet gelukki
ger dan gij. U valt het zoo pijnlijk var van uw Vaderland te leven. Is
het min hard van zijn Land verdrukt t§ zien, onder 't juk te staan van
een verachten Monark? Men moet zich onderwerpen, wachten, zich aan
de Voorzienigheid overgeven. Al de Volkeren zijn vermoeid van den
Oorlog, en de Overweldigers beginnen te verstaan dat de inpalmmgen
altijd geen geluk bijbrengen.... Maar genoeg daarvan: laat ons in 't
Zomerhuisje gaan en deze flesch ledigen op de gezondheid van al onz#
duurbaren.
De kameraad Anselm had mijn salon in een museum veranderd. Over
al hingen veldgezichten, portretten, schetsen en bijzonderlijk spotpren
ten. Ik geloof dat zich daaronder meer dan een meesterstuk bevond.
Wat ik vast zeggen mag, is dat de Baron, zoo vurig als ik het talent
mijns Vriends bewonderde. Zijn caricaturen bijzonderistonden hem aan.
Anselm wierp zijne vrolijkheid op doek zijne mannekens jachtten en
deden lachen al wie ze bekeek.
Nogtans had hij zooveel geleden, de arme jongen. Onder 't drinken
van een glas wijn, vertelde h| ons zijn martelaarschap in 't hospitaal
van Minski, Ik kan de bekoring niet overwinnen van hier een gedeelte
van zijn verhaal neer te schrijven.
Na ongehoord lijden en eene mareh-forgée van tien dagen op eene
baan waar men bijtijd den sneeuw drij voeten dik had, geraakten eeni
ge honderde fransche vluchtelingen te Minski. Laat ons 't woord geven
aan hem die 't gezien heeft.
Op 't aanschouwen der stad Minski, daalde eene straal van hoop in
onze harten. Wij dachten er eenige hulpmiddelen te vinden, of ten min
sten een weinig rust en brood maar tot onze groote teleurstelling deed
men ons verschelde straten doortrekken, dan de Markt, dan nog andere
straten, dan het Voorgeborgte ten Zuiden, langs waar wij de stad uit
trokken om droefweg naar een afgezonderd huis te gaan, een half uur
van daar, en 't welk als dipo diende voor de Fransche krijgsgevange
nen. Een muur van 12voet hoogte, omringde dit huis langs alle kanten en
maakte van voren eene soort van koer, bezaaid met lijken en stervende;
er waren er half begraven onder eenen afschuwelijken hoop vuiligheid.'
Wij wilden dit kerkhof van levenden en dooden overgaan en ons in eene
groote zaal begeven, waarin wij ten minste eene schuilplaats tegen den
koude zouden gehad hebbenmaar die zaal stak zoo vol van gevange
nen dat wij gedwongen waren aan den ingang te blijven staan. Ik zette
mij neer tusschen mijne twee vrienden en rampgenoten, Magloire en
Elias, en daar in 't midden van die verpeste lucht,wachtt'en wij de dood
af, die ons onvermijdelijk scheen.
Aan 't smartgeschrei, 't klagen en huilen hoorden wij Jat daar too-
neelen gebeurden, golij die van welke wij te Smorghoni waren getuige
geweest.
Zult gij gelooven dat er zes gansche dagen voorbijgingen, zonder
dat wij een enkele Rus zagen, zonder dat er eenig voedsel werd uitge
deeld! Eerlooze joden warende eenige redelijke wezens, die eiken
morgend de eentoonigheid onzer gevangenschap kwamen onderbreken,
om de dooden weg te nemen en ze op de boorden der rivier Soiloez te
gaan erbranden. En de Dood kwam zoo rap, dat zij bijna niet rusten
konden.
Tegen de Joden heb ik geene vooroordeelen men verzekert, en 'k ge
loof het gaarne, dat er onder de Joden eerlijke, geleerde, liefdadige per
sonen zijn maar men late mij toch toe te bevestigen dot de Joden in
Poleniider deze achtbare uitnemingen niet mogen gerekend worden.
De Joden in Polen zijn valsch, gierig, afschuwelijk vuil, laf in 't gevaar,
wreed als zij de macht hebben, geen andere God kennende dan 't geld
't is alleenlijk ais zij geld hooren klinken dat er glans in hunne oogen
komt en hunne ziel ontwaakt. Deze die ons alle morgenden te Minski
kwamen bezoeken, konden geene benificie verhopen van ongelukitigen,
die ai twintig keeren bestolen en platgcroofd waren mnn» rij schijnen
van ons lijden te genieten en smaak te vinden 111 ouzo uulneeiiiigen. Als
wij hen iets te eten vroegen, of deden verstaan dat de honger ons ver
scheurde, dan bevestigden zij ons met krachtige teekens en gebaren,
dat de levensmiddelen op weg waren, en zonder den minsten twijfel in
eenige uren gingen komen. De uren vervlogen, de dagen gingen voorbij,
niets kwam; en immer werden dezelfde spottende beloften herhaald.
Achter vier dagen, in eene gedurige koorts van afwachting-;n wan
hoop doorgebracht, begon eene verschrikkelijke flauwte ons te over
meesteren, en de kloekste van den tro>-p verloren hunne krachten en
hunne hoop. Elie en Magloire kenden te nauwernood nog recht staan;
ik zelf kon met de grootste moeite der wereld, den koer op, om eenige
stukken ijs te neintn, die voor 'nen oogenblik mijnen honger bedrogen.
Zoohaast ik recht zat, schoof er als ee 1 wolk over mijn oogen, alles
draaide rond mij ik wankelde als iemand die dronken is, en moest, om
niet te vallen, langsheên den muur gaan.
Zekeren dag drong ik in de groote kamer, waar wij sedert onze
aankomst niet ingeraakt warrn. Zoovele lijken waren er uitgehaald,
dat ik dacht zeer gemakkelijk eene plaats te vinden voor een stervende
te meer ;j maar de iibere plaats door't wegnemen der lijken gemaakt,
had maar gediend 0111 degenen die vroeger opeengestapeld lagen, een
beetje meer gema te laten, en 't was met de grootste moeite der we
reld dat ik mij tusschen twee rampgenoten kon installeeren. VV. V.
Pater Pelechin, missionnaris van d'Indiën, vertelde dander week
te Nijvelhet volgende
Overjaar viel er in d'Oostersche Indien een rijke Protestantsche
Dame ziek, van den Cholera; haar echtgenoot deed aanstonds den
Protestantschen Dominé roepen, zeggendedat zijne vrouw indoods-
gevaar was. De Dominé antwoordde Mijnheer en peist er zeker
niet op; ik heb vrouw en kinders, en mag mijn leven niet blootstel
len Uw dienaar. En wie niet te zien was, was de Dominé.
Korts nadien stierf de Dame en Mijnheer schreef nogeens om den
Dominé te verzoeken van zijn Vrouw te komen begraven. Maar
heer Dominé deê zeggen dat hij ingeengeval in een huis kon komen,
alwaar de cholera was geweest.
Bemerken wij hier 't verschil met de Katholieke Priesters... Is
er ooit een Priesterdie voorde besmettelijkste ziekte achteruitdeinst?
Aloijsius van Gonzaga, 'ne prins, Jesuiet geworden zijnde, stierf in
den bloei zijner jaren, van eene ziekte welke hij betraapt had met
arme pestlijders te gaan oppassen 1
En zulke Mannen worden gedurig, dagelijks bevochten, belogen
en belasterd in de slechte gazetten
Er zijn zelfs kerels die in 't katholiek Aalst en in de achtbare bui
tengemeenten Volksvoordrachten komen geven, om ze schrijven
het publiek in hun gazet, om 't Volk te verwijderen van
Biecht- en Preekstoel Is dat ooit gehoord
Als de Volkeren ziek en zuchtig zitten, als de Tijfus of Cholera
komt, zullen die Vijanden van Biecht- en Preekstoel den werken
den Man komen troosten, bijstaan, helpen Zullen zij, die onder
naam van 't Volk te verlichten, 't Volk bederven, zullen zij dan geen
100 uren ver vluchten Zal't niet gaan gelijk te Parijs, in 't jaar
1848, nadat Monseigneur Affre vermoord was: zijn Opvolger ging
de zieken in 't Hospitaal bezoeken en hij vond daar, o. a. een
droeve dompelaar, die zich achteruit trok, onder 't deksel, als de
Aartsbisschop voor zijn bed stond. Ga weg ga weg! riep hij op de
schoonste woorden van den Aartsbisschop! Ga weg! ik ben een der
genen die de Priesters vermoord hebben!..Welnu, riep de Aarts
bisschop, hem aan den hals vliegende: Er zijn toch nog altijd Pries
ters om u te beminnen en te troosten... De man was geraakthij
bleef langen tijd, zijne hand in die des Aartsbisschops, en als Deze
weg was, dan riep hij uit, in tranen losberstende
Ti Ach, riep hij, wat hebben de slechte gazetten mij bedrogen 1
Gij zijt een straatlooper, zei de president van eenen tribunaal, tegen
eenen jongen kerel, gij en hebt geene vaste woonplaats -
Mijnheere, ma'k bij u wonen zei de jongen.
Dat is aardig, zei er eensnotbaardeken, aan eene nog jonge dochter
dat de jonge dochters, als zij de veertig jaren naderen, kwezel worden.
»Dat is, zei de jonge doeht.er, om God te bedanken dat zij met zulk
eenen man niet geplaagd en zijn gelijk gij.