lie Zoon van den Syberiaan. Dertig' dagen in den donkeren, De K E R K Volksboekje, aan 10 centiemen. Z ARf BLOED. Een sehooljongske komt naar huis, en op zijn x>ek is een groote plek inktWat is datwat is dat vraagt vader. ucüj k ga het n zeggen, vader go weet wel dat er op school nevens rntL*'i jUleei 1 °P mijnen boek uit zijnen neus gebloed iu 7 i u j fl' GIERIGHEIDHé, wilt gij nu iets weten? M. Zonderhart wordt blind't Zal al willens zijn; hij houdt 'nen hond en om voor dien hond niet te moeten betalen, 'zal hij blind worden van gierigheidJ Spreuk Men zal de teêre jeugd, Eer brengen tot de deugd, Alet zachtheid, reden en verstand, Als met den stok en metden band. (Verbaal uit onze dagen). 14 Een Polak redt mijn leven! herhaalde de Czar Alexander, en op dit oogenblik moest hem in 't geheugen komen hoe hij en zijne voorgangers met dit braaf volk geleefd hadden, gelijk den tiegermet zijne prooi. En waarom niet, Sire? vroeg de jonge soldaat op ernstigen toon; ik zou u mogen herhalen wat een Martelaar der eerste eeuwen tot den wreeden Nero zegde: Keizer, geef aan ons Volk zijne gods dienstige en burgerlijke Vrijheidlaat aan Polen zijne taal, zijne vrije gevoelens, zijn Gelooi, en ge zult geen getrouwere onderdanen hebben Het wezen van den Czar trok strenge plooien; nooit had een sterveling hem op zulke wijze toegesproken, en waarschijnlijk over dacht hij, welke valschheid, welke trouweloosheid, welke verraderij er onder de hooge bedienden van zijn Hof was gespreid. Geef aan dat volk zijne godsdienstige vrijheidhoudt op van dwingeland te zijn i) die woorden hadden zijnen Vader ook in d'ooren geklon ken, te Roomen,toen hij in den glans zijner heerschappij, aan Gre- gorius XVI een verhoor had gevraagd de Russische Keizer keerde uit dit verhoor terug, gelijk een veroordeelde en een vervloekte.. Zijn vader bleet harnekkig, hij ook; doch de Keizer voelde zich, te genover de zelfsopoffering van zijnen redder, vernederd, en wilde dat onderhoud eindigen. Ge weigert dan eenen graad in 't leger, of een eereambt in den staat? Sire, ik zou mij onteeren. Koppig geslachtIs er dan niets waarmede ik mijne schuld jegenover u kan betalen? Eene eeuwigdurende rent? 't Fortuin voor geheel uw leven?.... Dat alles begeer ik niet, Sire al 't geld van Rusland kan mij geen oogenblik rust verschaffen. Wat begeert gij dan? Eene genade, Sire, en de jongeling stak biddend zijn handen uit. Een ware Polak knielt slechts voor God alleen, maar om die genade te bekomen, wil ik voor uwe voeten kruipen.... Genade, de vrijheid voor mijn Vader? Voor uw Vader? wat heeft uw Vader misdaan? spreek Niets, Sire, hij heelt zijn Vaderland bemind, en ligt daarom in Syberië begraven. Zijn naam! zijn naam! Graaf Tobolski De bliksem zou op de tent gevallen zijn, zonder een grooter ont roering bij den Keizer verwekt te hebben als deze tijding. Hij ver anderde van kleur en moest op de schouders van een der Gtoother- togen leunen om niet te vallen. Dezes ontroering was niet min groot. In t begin wilde hij twijfelen; maar eindelijk moest hij zich "over wonnen verklaren de jongeling die voor hem stond, was waarlijk de afstammeling van dit grafelijk huis dezelfde trekken, dezelfde gestalte, dezelfde stijfhoofdigheid als zijn vader! Graaf Tobolski! herhaalde hijde man gestraft voor hoogverraad Hoogverraad! Sire; zeg liever, gestraft voor zijne zelfsopoffe ring om zijn Vaderland te dienen. Vermetele! klonk het uit den keizerlijken mond. Een slechte zoon zou 't zijn, die zijn vader liet valschelijk be schuldigen. Gij, de zoon van dien Graaf! En als ik hem de vrijheid geef! Och, Sire, ik smeek het uis ous lijden al niet wreed genoeg? Denk dat mijne Moeder onder den weg bezweken is Gedenk dat ik een kind ben, die zijn vader nog nooit heeft gezien! Maar, zult gij voor uw ader beloven van mijn bestuur niet meer tegen te werken? O, Sire, neen^dat niet! Liever alles te lijden dandeonteering! En ge zult mij blijven bevechten. Sire, u bevechten niet, maar werken tot de verlossing van ons Vaderland De Keizer stond ontroerd, verbaasd, geslagen; hij bezag beurte lings zijne Groothertogen en den Polak, en "las in aller oogen iets dat hem tot bermhertigheid noopte. Hij bleef eenige oogenblikken m overweging, en sprak eindelijk op hevigentoon: «Welaan! ik Wil nnjne schuld kwijten uw Vader is vrij, ik schenk hem een deel zijner goederen terug, maar hij moet Polen verlaten En valt hij nogmaals onder de handen der wet. al hare strengheid zal hem treffen. Eene uur nadien vloog een telegram, de eerste misschien sedert dat Syberië bestaat, een verlossingstelegram naar die ijselijke stre ksKorts nadien waren Vader en Zoon vereenigd inde woning van den houtkapper, om weldra, met een derde personnagie, zich te Roomen, voorde voeten van den Beschermer der Verdrukten. van.Paus Pius IX te werpen. Daar vinden wij ze later terug. EINDE. (Uit het leven vaneenen ouden Zeekapitein). I. De Zeezucht. Van mijne teederste kindschheid beminde ik 't water, gelijk een zegrat, gelijk een waterhond ofeeneeende. Mijn vader was zeeman geweest, gelijk zijn vader en grootvader; mijn vader was met de dochter van eenen zeeman getrouwd en alhoewel ik nauwelijks vader en moeder gekend had, voelde ik in mijn hert eene onweer staanbare aantrekking naar de zee; mij is verteld, dat ik, nog zeer klein zijnde, gedurig aan grachten en beken was en meermaals in 't grootste gevaar geraakte van te verdrinken. De jaren van verstand bereikt hebbende, dan was mijn grootste genoegen van rond waters te loopen, van papieren schipjes op de vijvers te zetten, van aan den oever der zee in d'onafzienbare ruimte te staren. Uren lang kon ik daar blijveno, wat moest men daar vrij en gelukkig zijn hoe was het daar frisch en goed, op dien waterplas! Nooit, dan in de verre verte, had ik zeeschepen gezien; want ik woonde bij mijn oom, een groote landbouwer, in een dorp, aan den oever de zee, maar vijf uren van eene zeehave afgelegen. Ik had nu den ouderdom vtn 12 jaren bereikt en was dikwijls be rispt geweest, omdat ik mij aan 't boerenwerk niet gelegen liet en mijne dagen versleet met de zee te bekijken of boeken te lezen over wonderbare gevallen van zeekapiteins en van matrozen. Maar niets hielp; de drift, die mij naar de zee dreef, was boven mijnekraehten, en ik prentte mij vast in 't geheugen van met d'eerste gelegenheid ons dorp te verlaten en dienst te nemen op een schip, 't Gebeurde bijwijlen dat een klein schip aan onze oevers landde! misschien zou ik daar aanveerd worden!.... Doch eene andere gelegenheid bood zich bijna van zelfs aan: zekeren dag moest ik met een onzer ar beiders eene kar hooi naar de stad gaan verkoopen, en ik mocht meerijden de markt paalde bijna aan d'have. Daar zag ik nu van nabij die schepen, het voorwerp mijner bewondering; terwijl de knecht zijne waren te koop stelde, moest ik 't peerd vasthouden; mijn oogen waren van'die'groote zeeschepen niet af te trekken! hoe sterk en hoe locht was dit alles gemaakthoe deftig staan de zeeka piteins daar te midden der matrozen, die laden enlossen,al zingende of schuifelende! Wat ziet alleman er vergenoegd uitMijn gemoed kwam vol als ik dat zag, en mijn groote nijdige oogen bleven wijd opengesperd. Een schip in 't bijzonder vestigde mijne aandacht, niet zoozeer om zijne breedte en zijne lange, bovenal dander uitstekende masten, maar om het plakschriftje 't welk op de zichtbaarste plaats van het tuig vastgehecht was: DE I.NCA STEEKT MORGEN IN ZEE VOOR PERU.... Mijnhertklopte, als ware ikin een dreigend gevaar geweester was nogtans niets dat mij bevreesd maakte; 't waren alleenlijk de onstuimigste gedachten, die in mijn hoofd bruischten en eindelijk uitkwamenop devraag: indien ik meetrok naar Peru! Er worden zulke wondere zaken over dat land geschreven En waacom zou ik niet meegaan? 't Zal moeielijk gaanonze knecht zal voor niets terwereld zonder mij naar huis keeren. En zal den meester van 't schip nfij opnemen? Zoo eenvoudig was ik toch niet, of'k wist wel dat eene reis naar Peru eene zeer kostelijke zaak is en dat zelfs een kind van mijnen ouderdom niet gratis zou opgenomen worden. En vermits ik zonder 'ne eens geld was, zoo vond ik reeds eene groote moeielijkheid op mijnen weg. Ik dacht en herdacht, keerde en wendde de zaken, overwon alle denkbare moeielijkheden in mijn hoofd en dacht mij reeds als ma troos, op dit schoon vaartuig. Waar of in welk werelddeel dat Peru gelegen is, daar was ik vol komen onbekend inal wat ik wist, was dat Peru een zeer warm land is, oneindig ver van ons dorp, dat men er onschatbare rijke goudmijnen vond, serpenten, negers en palmboomen. Ik besloot dan in mijn eigen van naar dit tooverachtig land te trekken. Maar hoe? aanstonds wegloopen'k Maar de knecht zou dit gewaar worden en mij overal doen opzoeken? En daarbij nog, zou ik aan veerd worden? Ik was ra jaar, kloek en sterk voor mijnen ouderdom maar nog bitter klein veel kleiner dan d'ander jongens van mijnen jaren. Maar wie weet of ik niet als scheepsjongen zou aanveerd worden.... Ik besloot dan eindelijk van met onzen knecht terug te keeren en 's nachts of's anderdaags 's morgens te vluchten. II. De Vlucht. Ons hooi werd verkocht en rond den avond geraakten wij thuis. Onderwege was mijn plan volbouwd ik zou gerust gaan slapen en 's anderdaags 's morgends, 't was geen school en als 't God beliefde dat ik geen bijzonder werk kreeg, zou ik laten blijken van met de kameraden te gaan spelen en naar de stad loopen. Toen ik's a- vonds aan tafe^, al die vriendelijke wezens zag, deed het mij iet, en 'k had schier spijt over mijn besluit; van g'heel den nacht deed ik geen oog toe en 's morgens stond mijn beslui] weer rotsvast; naar Peru! naar Peru! aan tafel voor 't morgendeten, bemerkte men dat ik buitengewoon bleek was, maar men schreef dit toe aan de vermoeienissen van den vorigen dag, en 't was eene rede te meer om mij dien morgend vrij te laten; ik nam dus een klein schipje 't welk ik voor mijn plezier op't water liet drijven, en trok naar den vijver, zoo dacht men trtch, waar d ander kameraden moesten komen. Wordt voortgezet.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1878 | | pagina 3