Dertig dagen in den donkeren. Ik was dus langs alle kanten opgeslotenNu begreep ik waarom de nacht zoo lang had geschenen't licht was opgedaagd maar 'k had er niets van geziende matrozen hadden geheel den dag gewerkt en 'k meende dat het nacht was, omdat ik zoo diep in de duisternis lag verslonden. Ha,'k begreep nu mijnen hon ger, mijnen dorst, mijne vermoeienis, vermits er reeds 36 uren verloopen waren sedert mijne inscheping. Ik was in slaap gevallen en zeer waarschijnlijk hadden de matroozen voortgewerkt en 's anderdaags, terwijl ik nog sliep, hadden zij d'eene kist op d'ander gestapeld en mij ingesloten. In 't begin zag ik nog 't ergste van mijne positie nietdie de kisten opeengestapeld hadden, konden ze wel terug wegnemen 't zou maareenige uren werk zijn, en ik begon uit al mijne kracht te roepen zelis geen weêrklank antwoordde mijik ging voort met mijne keel in stukken te schreeuwen, met te huilen en te stampen, zonder eenige antwoord te ontvangen: ik zelf hoorde niets van 't geen op 'l schip gebeurde en nogtans er waren daar zóóveel matrozen er werd daar gewerkt en gezongenhoe diep moest ik dus begraven liggenGroot was mijne wanhoop, on eindig grooter zou ze geweest zijn, indien ik geweten had dat de opening langs welke ik was ingekomen, dicht toegesloton was met dik lijnwaad, daarna met teer bestreken en dat dit gesloten blijven moest, vier, vijf, zes maanden, zoolang de reis duurde. Ik was dan ter dood veroordeeld geene hoop of geene hulp voor mij! ik was gestraft voor mijne ongehoorzaamheid; ach welke dwaasheid was de mijne geweestin plaats van bij mijn oom te blijven, waar ik het zoo goed had; bij mijne vrienden engezellen, die op dees oogenblik lustig spelen en zich vermaken, terwijl ik d'afgrijselijkstó pijnen ondersta en veroordeeld ben om op eene .schrikkelijke manier te stervenBij mijne zeeziekte voegde zich nu eene diepe wanhoop, ik viel in eenen doodangst, waarvan nie mand zich een gedachf kan geven. Velbeeldt u mijnen toestand: misschien 30 voet, in een schip! in de dikste duisternis! zonder drank, zonder voedselzonder iemand of iets om mij te helpen Ik was toch bij mijn verstand gebleven, 't scheen mij dat ik haast sterven gingen ik wenschtte het: hoe eerder hoe beter; ja, ik smeekte de dood dat zij mij zou komen halen, en had God mij niet versterkt, ik zou mij omgebracht hebben; want misschien is er nog nooit een kind in mijnen toestand geweest Maar de dood kwam niet de zeeziekte is niet doodelijk en van wanhoop wordt zelden iemand in 't graf gesleurd: al wat mij overkwam, was eene zekere gevoelloosheid, in welke ik niet wist of ik nog leefde of reeds onder de dooden moest gerekend worden. Op den duur nogtans kwam ik tot mij zeiven en voelde lang zamerhand mijne krachteu terugkeeren; nu begon de honger mijne ingewanden af te wreten; want de zeeziekte scherpt opeene bijzondere wijze den appetijt: er bleet mij nog een weinig be schuit over, waarmede ik eene kleine maaltijd kon doen o hoe kostelijk scheen mij dit gebrokkeld beschuitMaar op welke wijze den brand blusschen, die mijne aderen uitdroogde? Met deze bittere gedachten pijnigde en folterde ik mijn gemoed, toen het toppunt der smart mij in eene soort van zinneloosheid wierp, waarop, gelukkiglijk voor mijn verstand, een diepe slaap volgde. Mijn uitgeput lichaam verloor 't gevoel zijner smarten. Maar nogtans, die rust was van korten duur; vreeselijke droo- men pijnigden mijne ziel en ik werd eensklaps wakker; in 't be gin wist ik niet waar ik mij bevondik stak mijne twee armen uit en voelde alras de vreeseiijkheid van mijnen toestand ner gens eene uitkomst; langs alle kanten, stootten mijne handen tegen harde voorwerpen en mijn klein lichaam vervulde bijna gansch mijne cel. Ik begon weêr uit al mijne macht te roepen, hopende dat ik toch zou gehoord geweest zijn; gelukkig dat ik de hoop bleef behouden van toch gehoord te worden, anders zou ik zinneloos geworden zijnmaar de lichtstralen van hoop, die van tijd tot tijd, mijne tormenteu staakten, ondersteunden mijnen moed tot op het oogenblik dat ik mijn lot in kalmte kon overwe gen en tegen het gevaar worstelen. Ik ging nog eenigen tijd voort met roepen, en hoe meer ik riep, hoe erger de dorst mijne inge wanden vastgreep; de dorst, tot een hoogen graad gekomen, is misschien 't pijnlijkste torment dat er bestaat; nooit had ik ge- peisd dat iemand van dorst kon stervennooit had ik de pijn van den dorst onderstaan; wel is waar, gelijk alle kinderen, had ik dikwijls de gewaarwording gevoeld die u een glas water doet begeeren, maar dat is geene pijn en het soort van ongemak, welk men dan gevoelt, is verzacht en beioond door de voldoening die men smaakt van te konnen drinken; 't is zelden dat iemand in onze landstreken zulken dorst hebbe, dat hij vuil, modderachtig water zou drinken; maar nu had ik alles gegeven voor eenen teug van 't vuilste en walgelijkste water; den honger kon ik nog uitslaan, ik had nog eenige stukjes beschuit, maar ik durfde ze niet nemen, uit vrees van mijnen dorst te doen aangroeien. En gedurig hoorde ik 't zeewater, misschien twee duimen van mij, tegen het schip klotsen; water hooren! dicht bij 't water zijn! alles gegeven hebben voor iets vochtigs, al ware het ook zeewater! en er niet aangeraken! kan er een ijselijker torment uitgepeisd worden? Ik voelde hetde dorst zou mij toch eindelijk doen sterven. Hoelang ging mijn doodstrijd duren? Hoelang gingen die vliemen door mijn ingewanden gaan? 't Was nu al zes of zeven dagen, peisdeik; zou ik dat nog twee, drij dagen uitstaan Welke soor ten van pijnen gingen volgen op deze welke ik thans onderstond? 't Was als liep er een vuur door mijne ingewandenEn geen middel om mij te helpen. O God ben ik niet reeds genoeg ge straft O vergiffenis, vergiffenis! Vader en moeder, o wist gij in welken toestand uw kind, door zijn eigene schuld is geworpen Maar wat hoor ik Wat gerucht komt mijne ooren treffen en mij bijna zooveel geluk in 't hert gieten, als ik tot nu toe angst had geleden? Water water Ja, er was iets nat neven mij Water wijn sterke dranken wie weet het V. Gelukkige vond. Ik lag met den elleboog tegen een der balken van 't schip, die mijn celleken in twee gelijke deelen scheidde ik had dit een voudig gedaan om een andere positie te nemen, vermits ik afge mat was van op de planken te liggen reeds had ik op alle wijzen geprobeerd rechtgestaan, alhoewel ik dan t hoofd moest buk ken, mij op den rug gelegd, op den buik, op de zijde; mij ge kronkeld gelijk een S of eene Z, maar altijd viel het mij zeer on gemakkelijk. 't Was in een mijner bewegingen dat ik tegen een vat stootte en den aangenamen klank van een loopende vocht hoorde,'t welk mij schielijk deed herleven.... Was 't dan toch echt had ik dat gehoord ik wilde mij daarvan verzekeren en den adem ingehouden, het oor tegen 't vat geprest, wachtte ik eenen schok van 't schip, die mijnen twijfel zou doen ophouden. Die gelukkige oogenblik kwam toch Glou, glou, gli, git, glou, glou, ging het daarbinnen geen twijfel meer 't was een vat vol water. Een vreugdekreet ontsnapte mijne lippen ik had de gewaarwordingen van iemand die op t verdrinken staal en eens klaps, op 't oogenblik dat hij den geest ging geven, zich buiten gevaar op den oever bevindt. Wordt voortgezet. Wat men geerne doet, is geen arbeid. tradis).De dankbaarheid, schrijft de geleerde H. Thomas, behelst drij zaken: 1° Eene inwendige overtuiging van de ontvangene weldaad 2° de uitdrukking ervan door onze woorden; 3® onze begeerte van iets uit wederliefde te doen. 't Is in een hof geweest, dat d'eerste nsen- schen vielen, en uiteen hof ontstond de troost van onze zielen. O mijn God, schreef Fenelon in zijnen tijd, de Groote Week nadert! dat alle schepselen stilte maken rond mij en dat ik zelf zwijge in dezen heiligen tijdDat mijne ziel zich in stilte voede aan het Kruis van den Verlos ser Wees niet verwonderd, Christenen, schreef Bossuet, als de Zaligmaker u bijtijd een steeksken doet gevoelen van de doornen die zijn hoofd doorboorden Is 't eene mishandeling van gehandeld te wor den, gelijk Jesus Christus? Laat ons met Hem den Calvarieberg optre den drinken wij met Hem aan den kelk van zijn lijden. Daar zullen wij vrede en standvastigheid vinden tegen d'ellenden, d'onrechtveerdighe- den, de moeielijkheden en de veranderlijkheden van de wereld. Gij bijzonderlijk die lijdt en maar God alleen als getuige hebt van uw lijden, f ij die op het kruis zijt met den Zaligmaker, niet gelijk de moordenaar ie lastert, maar gelijk de boetveerdige die zich betert, zie wel toe, murmureert niet, verergert uwe kwalen niet door d'onverduldigheid. Herinnert u den loon van 't geduldig lijden met den Verlosser. Heren, werd aan den berouwhebbenden moordenaar gezegd, heden zult gij met mij zijn in't Paradijs. Hodie, heden, hoe rap, hoe snel! ileum, met mij, in welk gezelschapin paradiso, in 't Paradijs,jwelke zoete rust! (Bossuet). i tgt rj> ih—^,11 (Uit het leven van eenon ouden Zeekapitein). 3* Vervolg. IV. Levendig begraven. LAATSTE NIEUWS. In'tOosten, de Rus die schrik krijgt, des te beter; te Maldegem, een kind van twee jaar in een kuip water gevallen en verdronken; te Leuven, groote ramcuille ge weest met de Geuzen van Antwerpen, die een treffelijk feest kwa men stoorente Rijsel een vatje genever gestortwerklieden en kinderen die zich neerlegden en keel-sta-bij, opslurpten; een werkman dood, twee kinderen erg ziek; te Antwerpen 3doo brooden uitgedeeld, op d'Uitvaart vaneen Christelijke Dame; te Lier, een gevaarlijke dief aangehouden; omringd van 4 agenten en twee gendarms, was hij nog gevluchtmaar te Duffel is hij gar- rêteerd door den Veldwachter en eenige boeren te Berchem, 'ne Pruis aangehouden, die overal kleeren ging stelen; hij had op zich een glazenmakers-diamant en een groot stuk pek; in Engeland zijn er weêr twee nobele en geleerde Protestanten bekeerd; eenKo- nin" van Pruisen herkende eens: 't Kruim van ons, Protestanten, gaat naar 't Katholiek, en 't schuim der Katholieken komt bij ons. 't Schijnt nu dat Engeland en Oostenrijk definitief takkoord zijn' dat Rusland op Duitschland niet rekenen kan, de Pruis wilde zijn eigen rijk wel uitbreiden, maar den Rus boven zijn hoofd laten groeien, NIET,—dat Rusland evenmin rekenen mag op het uit geput Turkije' en het verbitterd Rumenië, en dat Rusland, dit alles rijpelijk overwegende, geenen Oorlog zal duiven beginnen of aanveerden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1878 | | pagina 3