's Middemchts naar liet Iterknol.
Volledig Pachtersrecht, 5,oo.
DOMiEN. Overlest 'ne Genteneer die mij zei, dat er in zijn stad
onder de Socialisten geklapt en geprocedeerd wordt, omdat de fa
briekwerkers hun deel zouden hebben in't kapitaal... Ge zult mij
kommen te vragen wat bediedt dat en 'k zal u antwoorden 'ne
meester zou tachentig per honderd winnen; welnu hij zou 'tgrootste
paart hebben en 't ander verdeelen onder zijn werkvolk
Sis. Wat onnoozelen praat En als er eens krisis komt, dat
de Fabrikant niets wint, of verliest, hoe zal 't dan gaan de werk
man moet zonder 'ne eens pré naar huis, en erger nog, hij moet een
sommeken bijleggen; hoe zal 't gaan Koben heelt gespaard, bij
Sniul is alles op op. Wie kan dit elfen spinnen?
TONiA. Al die nieuwe systema's, meest menschenbedrog
Sis. D'oude wetten zijn de beste; 'k houd het met De Werk
man, dat, hoe meer de menschen aan 't Christene Geloof zullen
verkleefd, hoe gelukkiger de wereld zal zijn Hoe meer wij ons
richten naar den Grooten Meester, die toch zoo goed is, dat hij
voor iedereen alle jaren, de velden vol vruchten laat komen, hoe
meer wij zullen goed en medelijdend worden.
DOMiEN. De groote mannen van onzen tijd gelooven dat niet,
TONiA. Ze zullen 't «ndervinden, en Bismarck den eersten.,.,
(De kaffétafel gaat voort).
LOKEREN Zes koeien zijn van 't mondspruw of de muil-
plaag aangetast; eene koe, uit Holland gekomen, heeft waarschijn
lijk de plaag meegebracht. De spruw, schrijft Professor Numan,
is kenbaar aan kleine, witte of gele zweren, die zich op de tong of
aan het verhemelte vertoonen en gewoonlijk bij kalveren ontstaan,
wanneer zij met melk gevoed worden. De gewone oorzaakderspruw
is gelegen in eene ophooping van slijmige of zure stoffen in de maag
en darmen. Wanneer men gewaarwordt dat het kalf of de koe niet
goed drinken wil, en min vlug is dan gewonelijk, dan wassche men
den mond van 't dier driemaal daags uit met eenmengsel, bestaande
uit een pond azijn en twee lepelsvol honig. Hetzelfdemiddeliswerk-
zamer, als men er een halflood fijn gewreven aluin bijvoegt. Betert
dit niet, dan geve men in: een vierendeel lood poeder van rhubarber
en een vierendeel lood Magnesia, met water te samen gemengd en
te geven 's morgends en s avonds. (Handboek der Genees- en Ver
loskunde van het vee, door Prof. A. Numan, zesde druk. Gedrukt
te Gouda en te koop in onze bureelen570 bl. met platen; prijs 7 fr).
i.i-nmiii- -it it a - p
In de vrolijke, welverwarmde kamer, in de herberg Het Gouden
Hart, te Neisse, in Silezië, zaten op eenen kouden winteravond, ver
scheidene vrienden en geburen aan de groote, met veie figuren besneden
ronde tafel, in vriendelijk en onderhoudend gesprek over hun beroep of
huiselijke aangelegendlieden bijeen de bruine kruik, met het blinkende
tinnen deksel, ging druk en ai koutend in 't ronde. De voornaamste
woordvoerder onder hen was de koster en doodgraver van het stadje,
een kloek man, wiens donker uitzicht, zware wenkbrauwen en scherpe
blik eenen diepen indruk op de aanwezigen maakten. Hij had eene reeks
van allerlei kerkhof- en spookgeschiedenissen verhaald. Gedurende zijne
vertellingen was deter zijde zittende waardin van Heverlede met haar
spinnewiel naderbij geschovenknechts en meiden stonden met open
mond te luisteren, niet zonder angsten siddering de schrikbare voorval
len aanhoorende, die door onzen koster-doodgraver werden opgedischt.
De timmermansbaas echter betwijfelde, met een veelbeteekenend hoofd
schudden, de echtheid dezer verhalen, betuigende aan dergelijke sprook
jes geen geloof te hechten.
Eenigen der in het rond zittende gasten stemden het toe, en meenden
ook dat de verbeelding bij den mensch, in dergelijke voorvallen, de
grootste rol speelde, en dat al die op een kerkhof wandelende spooken
en geesten slechts door de angst en de inbeelding van velen werden ge
zien Nauwelijks was dit antwoord door onzen koster gehoord, ot bij
spreng op, voelde zich beleedigd, tastte in zijnen zak, en zeide eemg
geld op de tafel werpende: - Welnu, ongeloovige knapen, toont dan
uwen moed eens. Hier zijn vijf thalers zij zijn voor hem die op staanden
voet, uit de afgeslotene bergplaats naast het kerkhof mijnen doodkisten
schroevendraaier durft halen. Hier zijn twee sleutels met den eenen
opent men de deur van den kerkhofsmuur, met den anderen doet men de
aangeduide bergplaats open.
Eene diepe stilte, een verwachtingvol zwijgen volgden op zijne toe
spraak allen zaten met strakke blikken en verbleekte aangezichten,
en niemand liet zich geen enkel woord ontvallen.
Er is dan niemand onder u die het waagt? riep de doodgraver nog
maals, op trotschen en spottenden toon.
Ik ga de weddenschap aan, zoo klonk het eensklaps uit den boop,
terwijl een knap, flink, bruinoogig meisje té voorschijn trad, die m huis
als keldermeid diende.
Hoe, Martha, gij? Gij zult het wagen zoo laat m den avond, nepen
allen, van schrik en verbazing getroffen, er heen te gaan
Ja, ja, ik neem het voorstel aan, heer koster, zeide Martha met
rustigen blik geef mij slechts de beide sleutels, en ik zal my dadelijk
0PMet?deesleutels in de hand ging zij in de naastbij zij nde kamer sloeg
haren dikken mantel om, bond eenen witten wollen doek om het hoofd
en de kin, en zoo tegen de koude gewapend, kwam zij weder binnen.
Nogmaals klonk het van alle kanten Waag het toch met, w aas
toch nietMen moet onzen lieven Heer niet tergen! Doch zonuereen en
kel woord meer te spreken, verliet de moedige Marflia de herbern
ging rustig, door de eenzame straten de stadspoort uit.
Het was een schoone door de maan verlichte winternacht
veld lagen in diepen doodslag, door het glinsterend zi verwit Weed der
sneeuw gedekt. Deboomen breidden, op het nauw merkbaar Pad>
takken m het breede uit, als armen van uit hunne graven >po<sstia
geesten. Onbevreesd vervolgde Martha, met vasten tred, haren
naderde al meer en meer, moedig en kloek, het niet zeer bijgelegen
kerkhof.
Op eene kleine hoogte, bijna eene halve uur van de stad, was deze
rustplaats der dooden gelegen, Een muur van manshoogte omgaf dezel
ve, terwijl de op de poort geplaatste doodshoofden en gekruiste beende
ren haar aankondigden dat zij het gebied van de dood genaderd was.
Nu stond Martha voor de poort. Ook de moedigsten zouden hier
eenigzins gehuiverd, en wellicht geaarzeld hebben, om het voornemen
uit te roeren, en liever zijn teruggekeerd. Doch zij dacht aan de spot
ternij en uitjouwing die haar te* deel zou vallen, wanneer zij onver-
richterzake wederkwam. Aanstonds greep zij dus den sleutel uit haren
zak, stak hem in de deur, die, toen zy de ijskoude klink slechts even op
lichtte, krakende op de hengsels opensprong. Daar stond zij binnen den
muur, wel van de gedenkteekenen des doods, maar van geen levend
schepsel omgeven.
W!e beschrijft echter hare verbazing, toen zij aan den ring van de
deur van het doodhuisje een opgezadeld peerd gebonden zag Hoe komt
hier in dit nachtelijk uur een peerd? Wat mag dat beteekenen Loerend
wendt zij hare blikken in het rond, om te zien of zij ook ergens een men-
scheiijk wezen kan gewaar worden doch in den ganschen omtrek van
dit huiveringwekkend oord is geen sterveling te ontdekken. Terwijl zij
nu op den krakenden sneeuw als vastgeworteld stond, klinkt er ep eens
in de verte een dof gedruisch, en het trappelen van peerden over den
vastbevrozen sneeuw komt haar tegen, en bliksemsnel rijst de gedachte in
haar op Wellicht zijn het roovers, die dit van de menschen verlaten
oord voor hunne misdadige vereenigingsplaats hebben uitgekozen. He
mel! ik ben verloren wanneer zij mij ontdekken.
Steeds luider naderde hot gerucht van onder elkander verwarde men-
schenstemmen, en dringender werd dus ook het gevaar daar opent,
met zeldzame tegenwoordigheid van geest, het onverschrokken meisje
de aangeduide bergplaats bij het doodhuisje, grijpt haastig den daarin
liggenden schroevendraaier, maakt het peerd los, bestijgt het met koe
nen moed, en, het door de poort heen sturende, jaagt zij hot aan haren
wil gehoorzaam dier in snellen draf over do witte vlakte honen
Dan, bij het helder licht der maan, werd zij, op het zelfde oogeublik,
door de op eeniga schreden van haar verwijderde roovers ontdekt, (want
het waren inderdaad roovers), en met den uitroep- Voortmen ont
voert ons een peerd en onzen buit. Wij zijn verraden. Voort, achterhaalt
ze jaagt de rooversbende het arme meisje na.
Steeds werd de afstand tusschen hen en de vervolgde korter, toen de
voorste zijne gezellen toeroeptLegt aan, schiet ze neder, geene genade
voor die ellendige en verscheidene buksen branden op eenmaal los, ter
wijl de kogels echter, door de lucht gierende, het bedoeld offer niet be
reikten het snel voortdraven van wederzijden had een zeker treffen
onmogelijk gemaakt. En juist dat vuren werd het geluk van het bijna
verloren meisje; haar peerd, van hetlosbranden derge weeren verschrikt,
werd schuw en ijlde nu in vollen galop stadswaarts heen. De doodbleeke
Martha klemde zich in vertwijfeling en angst aan de manen van het
peerd vast, drukte al meer en meer, het dier rende met verdubbelde
snelheid de stadspoort binnen, op het hulpgeschreeuw van het meisje
spoediger door een portier geopend.
Tot hiertoe hadden de roovers Martha vervolgd in de stad waagden
zij zich natuurlijk niet. Hun offer en met hetzelve hunne schatten was
hun ontloopen. Martha was gered.
De nachtwacht, die juist het uur kwam uitroepen, had de arme vluch
telinge ontdekt, vatte het schuw peerd met de forsche hand bij den
teugel, en voerde het naar de bijgelegen herberg heen, waar, op zijn ge
schreeuw al de daar verzamelde lieden naar buiten vlogen, de half
zinneloo-ze van het peerd hielpen, en ze in de kamer geleidden.
Martha herstelde zich weldra, en van de haar omringenden met onaf
gebroken vragen bestormd, verhaalde zij met korte, onopgesierde
woorden de geheele toedracht van zaken, en gaf als bijzonderen waar
borg voor haren afgelegden tocht, den koster-doodgraver den bewusten
schroevendraaier over.
Zie eens hier, riep een ingekomen stalknecht, wat ik aan den
zadelknop van het peerd hangen vind, en legde drij zwaargevulae zak
ken op de tafel. Met haastige nieuwsgierigheid werden zij in aller tegen
woordigheid door den waard opengemaaktin dezelve werden kostbare
kleedingstukken, gouden horlogien, ringen, armbanden en andere voor
werpen van waarde gevonden.
Nu werd Martha met lofspraken over haren zeldzamen moed over
laden en geprezen, daar zij zulk eenen kostbaren buit medebracht, die
wanneer binnen jaar en dag de eigenaars der gevondene voorwerpen
niet gevonden werden, haar als eigendom zouden toekomen.
Middernacht was reeds lang voorbij, toen de gasten de herberg ver
lieten, en zich naar hunne woningen begaven, om met ongeduld den
morgend afwachtende, op alle plaatsen het gisteren voorgevallene met
de noodige bijvoeging en opsiering uit te bazuinen. Zoo dikwijls de brave
Martha over de straat ging, kwamen de menschen aan het venster, en
wezen op haar, als op de heldin der jongste gebeurtenissen wat haar
echter in geenen deele hoogmoedig maakte.
Het gerecht stelde intusschen, na ontvangene aangifte, alle mogelijke
poogingen in het werk om de roovers, alsmede de eigenaars der hun
ontnomene voorwerpen uit te vorschendoch, niettegenstaande alle
nasporingen, bleef het eerste vruchteloos, en meldde zich niemand voor
het ontvreemde aan.
Zoo vervlogen ongeveer drij maanden het verhaald voorval was
schier vergeten, daar andere dagefljksche gebeurtenissen weder nieuwe
stof tot onderhoud en gesprek gaven, toen op eenen helderen zondag
morgend de vlijtige Martha vroeg opstond, haar feestgeward aantrok,
eu bij het eerste luiden der klok naar de kerk ging om haren godsdienst
en de vroegmis waar te nemen. Uit den gewijden tempel teruggekeerd,
vond zij haren baas en bazin reeds aangekleed, gereed om eens eeniga
goede vrienden en bloedverwanten in het nabijgelegen dorp te bezoeken,
nadat zij Martha, die nu alleen te huis zoo blijven, ten overvloede be
dachtzaamheid en oplettendheid hadden aanbevolen, verwijderden zij
zij zich en Martha ging, vrolijk een liedje zingende, aan het huiselijk
werk. 't Vervolgt.