En zéé gelukkig; kunnen zijn! Volledig Pachtersrecht, 5,oo. de katholieke zedenleer, vergezeld van de vrees voor de kastijding en van de zekere hoop op de verhevenste belooning, niet het lot besehoren is van de burgerlijke zedenleer, welke men voor haar in de plaats zou willen stellen, en nooit zouden zij het noodlottige besluit hebben geno men, het tegenwoordige geslacht van een zoo getal kostbare vocdee- len te berooven, door het onderwijs van den catechismus uit de scholen toverbannen. ('t Vervolgt.) De Lezer gelieve ons met den geest te volgen naar Gent. Naar d'oude Vlaamsche hoofdstad, waar alles spreekt en getuigt van vroegeren roem en vervlogene grootheid, waar op onze dagen zoo hevig wordt gewerkt en gestreden, van den eenen kant om 't volk in zijn goede gevoelens en zijn goede zeden te houden, van den anderen kant om 't volk van zijn Geloof af te trekken en aan zedebederf, liberalismus, socialismus en andere plagen ten prooi te werpen. Geloof en ongeloof, Davidslonds en Willemsfonds, katholieke scholen en Geuzenscholen, Patronagiën en Danskroegen, betwisten er malkanderen den grond met eene hevigheid, die nimmer te zien was. Volksbeschaving en Volksbederi, de eeuwige Waarheid en Satan hebben de worsteling begonnen, welke van over eeuwen voorzegd is, als het einde der tijdsrekening zullende aankondigen. Gelukkig degeen die al den kant van Recht en Waarheid strijdende worden gevonden; die hunne talenten, hunnen tijd, hun geld beste den aan't Vaderlandsch, aan't Menschlievend, aan "t Christelijk Werk van de pogingen te verijdelen, dergenen die opentlijk schrij ven dat zij zielen aan 't Christendom willen ontrukken en de sa menleving brengen achter de barbaarschheid. Want de Volkeren, die de Waarheid verstooten, vallen dieper en verliezen erger 't ka rakter van redelijke schepsels, als de ongelukkige wilden, wien 't waarGeloof niet is verkondigd geworden. Ons verhaal En zóó gelukkig kunnen zijn uit het werkmans- mansleven, geeft een gedacht van den zielenstrijd, overal geleverd, doch bijzonderlijk in de groote fabriekstad Gent. I. Een papierken dat op 't hert lag. Den tweeden zondag in de maand april van 't jaar Ons Heere 1868 stonden verscheide vrouwlieden in een der straatjes van de Vrijdagmerkt te Gent, bezig met lameeren. Er moest nieuws in de gebuurte zijn, want het Straat-Ministerie vermeerderde gedurig met eenige leden, en beraadslaagde zoo aandachtig alsof 't land met oor log bedreigd ware. Hoort wat er geparlesant werd. Wel kijk nu toch eens, Zandriene? Wat is er nu, nicht? Wat mag er doens zijn bij de'wève Klapkraam? Een bruiloft feest Waar zijn uw zinnen? wie zou daar trouwen? Wivina verkeert niet en Bavo is nog geen zeventien jaar. Zou de weduwe misschien hertrouwen? Nu, wordt ge toch zot, nicht! En waarom, als 't u blieft? zou z'al vijftig jaar zijn en, op mijn woord van eer, er zijn er veel die haar zouden willen. Ze zit er wel in Een eigen huis Sterk belast, kind! Toch, naar geenen huitmeester moeten omzien, is veelweerd; want die huismeesters, Zandriene! goed om in den almanak te zien of den vervaldag nog niet daar ismaar spreekt eens van reparatie, tons ziet g'heulder oogen opengaan en hun ooren toe; kijkt eens den onzen Hij zou 't kot boven onzen kop laten invallen. En den onzen dan! Als 'ne' mensch een schoon meubelken koopt, hij komt al sjoeren voor opslag. En onzen wrek dan? 'k woon er al 20 jaar, en nog geenen eens ten achteren en 't'is al tien jaar dat hij ons een nieuwe zolder- deure belooft En hoe gaat het? goei menschen gelijk wij, treffen het slecht met d'huisbazen, en Antonette, van 't hoeksken, Godweet betaalt ze tveertig weken op een jaar; ze blijft gerust wonen en alle jaren krak wordt haar huisgewiten geverfd.... Maar ge zoudtpeizen,Zandriene. dat de weef Klapkraam niet zou hertrouwen, en dat haar huizeken belast is? 'k Wil wedden dat z'er met den Paschen uitkomt O gi sukkel, z'is daar te verstandig voor Ja, en ge zoudt alleen in de wereld blijven, als ge 't malheur hebt van èwe man te verliezen Hoort, Katto, elk zijn goeste; maar in de plaats van de weef Klapkraam, 'k zou mij bij mijn kinderen houden Bij Wivina. die kwezel Hoort, Katto, elk heeft zijnen defautis Wivina te fier om bij ons te staan klappen, z'is toch goed van hert; menigeen vanonsheeft dat ondervonden? Ja, alzoo spreekt gij nu Ja, ja, Kattoken, en dat uw dochter zich maar aan Wivina spiegelt,'dat meisje houdt zich stil en geregeld, en d'uwe is altijd op den drets en wie al haar nieuwe mutsen betaalt.... Gij toch niet! wat affairens.... Hoort, 'k wil van 's noenens af geen rusie maken en.... Maar kom, we zullen de vrouwen laten kijven en twisten en zullen ons maar recht begeven naar 't huis der weduwe Klapkraam. Dat de mensch aan zijn kleêren noch aan zijnen naam te kennen is, blijkt weer in vrouw Klapkraam. Want, vraagt vijfminuten inde ronde, wie er in dees straatje een mensch is die op haar tong let, die voorzichtig is om niemand te beklappen en te belasteren, en ieder een zal u de weduwe Klapkraam noemen. Wat een proper nuizeken'ne koning zou daar mogen binnenko men! Ja, ja, we zien het wel: er is hier zorg overleg, werkzaamheid en liefde, vier dingen zonder welke er geen geluk is, noch in kasteel noch in werkmanswoninger is hier een vrouw aan 't hoofd, gelijk men er Godlof velen in de Vlaamsche huissgezinnen aantreft, die bekwaam zou zijn om een koninkrijk te besturen. Alles toont hier geluk en welstand. De aandachtige Lezer zal reeds begrepen hebben dat deze Familie bestaat uit moeder, dochter en zoonde tafel is nettekes gedekt, alsof er iets buitengewoons ging plaats grijpen zouden de gebuurs den nagel op den kop geslagen hebben? er is nog een vierdepersoon aanwezig, een kloek manspersoon van rond de vijftig jaar, 'ne land bouwerzou de weduwe Klapkraam eene tweede maal in 't huwe lijksbootje treden?....'t Is moeielijk om geloovenze ziet er te gerust en haar kinderen te gelukkig uit. Neen, neen, daar is geen kwestie van, want die manspersoon isdoch wij gaan uit d'eerst hand, van de brave vrouw, vernemen wat er van 't kapittel is. Wat ben ik gelukkig, zwager Sis, zegt zij, dat gij vandaag ge komen zijt «Ik heb dat geerne gedaan, moederken, zonder nogtans te weten wat er gaande is. Ge gaat het hooren, mange kent nog 't princiep van groot moeder-zaliger: Twist, droefheid of bekommernissen onder't eten maakt van de beste sprijzen vergif. Ja, dat was haar woord, en ze vertelde aan tafel altijd iets om te lachen, en z'is diep in de tnegentig jaren geworden.... 't Was al een wijze vrouw, Zwagerinne; 't zal mij al mijn leven spijten dat wij haar portret niet hebben. Aan mij nu, oom-Sis Wivina, kom eens voor een momentje hierge gaat nu hooren waarom wij vandaaag feest houden Bavo, geef'ne stoel aan uwen Oom en zet u ook neêr; uwe zuster zal met haar twee ooren luisteren en een oog naar de kachel houden.... Ge weet, Oom-Sis, dat ik over dertien jaar 't ongeluk had mijnen man te verliezen. Mijn brave broeder Livien, Ons Heer wil zijnlieve ziel hebben! Ja, 't was acht dagen voor Bauwelookermis, dat hij ons in den bloei van zijn leven ontnomen werd.... Hij liet mij, een arme we duwe en twee kinderen, ons Wivineken, 7 jaar, en Bavoken 5 jaar oudDat pakt, Oom-Sis, alhoewel de brave man hier geen dag vergeten wordt en wij eiken avond voor de rust zijner ziel bidden. Hier zweeg de weduwe eenige oogenblikken, om haar opgekropt gemoed t'ontlasten, terwijl ook haar kinderen d'oogen vol tranen schoten. Oom-Sis nam vol medelijden hare hand zeggende: Troost u, 't was de wil van den Heer Och, Zwager, nu kan ik zonder droefheid op onzen overleden Baas denken; maar, d'eerste jaren, zie! ware 't voor ons kinderen niet geweest, 'k zou achter hem in 't graf gekropen zijn. Maar God slaat en hij zalft; ge weet Oom-Sis; uw broer had in zijn jonkheid spaarzaam geleefd en met 't geen ik bijbracht, konden wij, na ons ingespannen te hebben, nog een eigen huizeken koopen; 't zelfste dat wij nog bewonen. Een eigen huis! o, ons hert ging open, als wij daaraan peisden Geen grooter gemak, dan eigen dak, bemerkte Oom-Sis. W.V. 111—Iii— TT IT TT ff r Wij ontvangen klachten uit Antwerpen, van verscheidene winke liers, welke dezer dagen het slachtoffer geweest zijn van een behendige diefegge, die, terwijl zij in de winkels het een en 'tander komt koopen, meer stool dan zij besteedde. De kwaaddoenster in kwestie, is gekleed als eene dame zij is vriendelijk en beleefd, en gelukt er telkens in het vertrouwen van hare slachtoffers te winnen. Reeds sedert verscheidene maanden verblijft deze diefegge in de stad. Dezer dagen kwam zij in eenen winkel van kruidenierderij en fruit, in de Koningstraat, en kocht kersen, krieken, suiker, bollen,' enz. Zij moest van alles eerst eens proe ven, deed de verkoopvrouw heen en weer loepen, en ging eindelijk ne vens haar staan praten, en zoo doende gelukte de diefegge erin den geld beugel uit den zak van de winkelierster te futselen. Daarna maakte zij zich spoedig uit de voeten, krieken en kersen achterlatende, zeggende dat zij aanstonds zou terugkeeren, doch wie men niet meer zag was de diefegge. Toen de winkelierster het verdwijnen van haren geldbeugel ontdekte, was het te laat. De dame was nergens meer te vinden. De porte-monnaie bevatte 10 fr. en centiemen. Later vond het slachtoffer haren ledigen geldbeugel terug de diefegge had hem weg geworpen na er het geld te hebben uitgeroofd. Bericht aan de policie. Menschrijft ons uit Meerdonck. Maandag 8 juli laatst was onze gemeente in feestMgr De Battice, Bisschop van Pelia i. p. i. zou den kinderen van Meerdonck en Klinge in onze parochiekerk het H. Vormsel komen toedienen. Onze prettige kerk had bare beste gewaden aangetrokken, aan al de huizen wapperden pau zelij ke en nationalle vlaggen Eene zalige vrevgde was op aller aange zichten te lezen, iedereen verbeidde met ongeduld den stond op denwel ken Zijne Hoogwaardigheid zou opdagen. Mgr De Battice, is immers door menigvuldige zoete banden aan onze gemeente gehechtmaar laten wij Z. H. zelf zijne gevoelens hierover uitdrukken. Bij zijne aankomst, ten 6ure 's avonds, wordt Hij, onder liet luiden der klokken, aan het gemeentehuis door onze Z.E. geestelijkheid, bijge staan door die der omliggende parochiën, en door de achtbare heeren Burgemeester, Voorzitter en Schatbewaarder der Kerkfabriek entvan- gen. Na een korten welkomgroet, begeeft de stoet, zamengesteld uit een aantal maagdekens, de congregatie der jonge dochters, de kerkzan gers, de burgerlijke overheden, de geestelijkheid en Z. H den Bisschop zich 'onder het zingen van lofzangen naar de kerk. Daar gekomen beklimt Mgr De Battice den predikstoel. O wat wel-

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1878 | | pagina 3